v4ösJDiref»cétrr©p autorisatie van den Kan ton-Reg tertot den verkoop overgaan. Het beloop van deze verkoop zalna aftrek van alle regien en kostenonder den Ontvanger gedeponeerd worden, ter beschikking van den eigenaar of invoerder. Art. 24. Invoerdoorvoerlossingverbrugging en verwerking van dan accijns subjects voorwerpenalleen bij dag geoorloofd. Geen invoer, doorvoerlossingverorugging of verwerking van voorwerpeh, adn de bedoelde belasting subjectzal voor den opgang of na den ondergang der zon mogen ge schieden, dan met speciaal consent van den Directeur, op poene van fraude. Aan de bepalingen van dit en het 28ste artikel, zullen nog tans niet onderhevig zijn, kleine afleveringen van veraccijnsde voorwerpen van huisselijk gebruik, bijaldien -dezelve de hoeveelheid niet overtreffenwaarvoor een consent- of gelei-biljet gevórderd wordt. Art. 25. Bevoegdheid van de beambten tot het doen van visitatie en verificatie Dc ambtenaren van den stedclijkeu accijns zijn bevoegd om, voorzien van hünftfe com missi ën, alle de schepen, vaar- en voertuigen, mitsgaders pakken, zakken, manden, kisten en in het algemeen alle voorwerpen, waarmede goederen, den stedelijken 'aceyiis subject, zouden kunnen worden of bereids zijn ingevoerd, te onderzoeken. De vervoerders zijn verpligt zulks te gedoogen en te bevorderen, mitsgaders de vracht* brieven en lands of stedelijke consenten te vertoonen; zij, die voorschreven visitatie weigeren, zullen verbeuren de boete, bepaald tegen resistentie bij art. 98 van dft Regie ment, en daarvoor de goederen arrestabel en executabel zijn, onverminderd de actie van den publiek en aanklager in cas van feitelijkheidgeweld of beleediging. De beambten zullen de aanwezige invoerders noodigen, bij het openen der fustagiën tegenwoordig te zijn, en bij die visitatiën eene betamelijke voorzigtigheid gebruiken, de geopende fusten weder behoorlijk digt maken en zich zorgvuldig onthouden, de goederen te beschadigen, op poene van dubbele vergoeding der toegebragte schade, voorbehoudens in allen gevalle wederzijds beroep eener nadere fegterlijke beschikking; ingeval van ont dekte fraude, poging tot fraude en overtreding, zullen de verzwegen of verkeerd aange geven objecten aangehaald en in beslag genomen worden. De aangehaalde voorwerpen zullenten kosten en pericule van de partijwelke zal worden gecondemncerdopgeslagen en onder bewaring van de administratie dezer Stads- accijnsen gehouden worden, nadat dezelve, in bijzijn van den eigenaar of belanghebbende of deze daartoe behoorlijk geroepen zjjnde, zullen zijn geïnventariseerd; dezelve zullen evenwel worden vrijgegeven, wanneer daarvoor, ten genoege van den Directeur dezer ?;tads-accijnsencautie zal zijn gesteld of het bedrag der waarde in handen van den Ont vanger zal geconsigneerd zijn. Art. 26. Wie in cas van nood verpligt zijnaangehaalde goederen te bergen. Alle personen, geplaatst in eenige officie of beneficie dezer Stad en van welker posten de vergeving of vergunning aan I-I. H. Burgemeester en Wethouders is voorbehouden, alsmede de pachters en in het algemeen alle die genenwelke in eenige betrekking bij de Stad geplaatst zijn, zijn, ingeval van nood en daartoe gevraagd wordende, verpligt de aangehaalde of gesequesteerde goederen, tot nadere beschikking van den Directeur, op hunne verantwoordelijkheid in bewaring te ontvangen; ingevalle van weigering, zullen zij vervallen in eene boete van f 50- Art. 27. Hoedanig te handelen met aangehaalde goederen. De aangehaalde goederen, welke niet binnen de tien dagen, 11a de aanhaling, door den eigenaar of ander belanghebbende, tegen behoorlijke cautie of consignatie of wel in reg- ten gereclameerd worden, zullen, op autorisatie van H. H. Burgemeester en Wethouders, in het openbaar door een Deurwaarder of ander daartoe bevoegd of publiek persoon wor den verkocht en zal de opbrengst daarvan in de kas van den Ontvanger worden gestort. Wanneer het gevaar van bederf eene meer spoediger verkoop noodzakelijk mogt maken, zal daartoe de autorisatie van den Kanton-Regter worden vereischt. Art. 28. Verbod tegen het des nachts leggen van vaartuigen in Stads Vesten mitsgadeis ket aanwezig zijn van accijns schuldige voorwerpen aldaar Boven en behalve het verbod tegen het leggen van vaartuigen in de Singelgrachten om deze Stad, na het sluiten der boonien en watergaten aan dezer Stadspoorten, bij de ste delijke Keure van den 4.den October 1837, zullen geene accijnsschuldige voorwerpen zich op of langs dezer Stadsbuitensingels of Vesten mogen bevinden, op poene van fraude; mitsgaders confiscatie van al wat tot het bergen of vervoeren van dezelve zoude mogen verstrekken, behoudens de uitzonderingen in het 24ste artikel vermeld. Art. 29. liet lossen van goederen aan de Stadswallenzonder consent'biljet verboden. Gecne goederenvan welken aard ook en om het even of dezelve aan stedelijke accijn- sen onderhevig zijn of niet, zullen mogen gelost of opgeslagen worden op of aan de Stads vesten en buitenwallen, zonder schriftelijk consent van den Directeur, op eene boete van 50.00, telken reize te verbeuren, onverminderd zoodanige andere poenaliteitenals ingeval van fraude, bij dit Reglement en de respective ordonnantiën zijn omschreven; zullende de goederen voor de boete arrestabel en executabel zijn. Vervolg in een volgend Nommer. NEDERLANDEN. Leyden, 5 April. Men meldt uit 's Gravenhage van den 3den April: Bij Koninglijk besluit van den 17 Maart jl. N°. 70, ia bepaald, dat, in af. wachting van het nader vast te stellen reglement van het tarief van Juscirie- kosten in strafzaken, de voorschriften naar welke tot dusverre aan de reg. eerlijke ambtenaren, enz., vergoeding van reis- en verblijfkosten is gedaan, voorloopig zullen blijven in stand, mee dien verstande echter, dat zij, inge. valle van verplaatsingen, niet voorzien bij het reglement van den 18 Jnnij 1811, te rekenen sedert 1 Maart dezes jaars, voor reiskosten, welke zij toe dusverre in dezelfde gevallenhetzij krachtens Zr. Ms. beschikking van den 31 Maart 1819 La. P3., hetzij volgens het tarief van den 25 Julij 1818 N°. 47 zijn bevoegd geweest, in rekening te brengen. Bij Koninglijk besluit is het bestaan eener Christelijke afgescheidene gemeente in de Werken en Sleeuwijk erkend; terwijl andere aanvragen uit nabij gelegene plaatsen alsnog zijn afgewezen, omdat de adressanten geene genoegzame waarborgen voor het onderhond hunner armen konden geven. Z. M. de Koning heeft tot opbouw van eene Roomsche kerk te Yzen- dijke, provincie Zeeland, f 15,000 coegestaan; de kerk is voor f 28,000 aangenomen. Gisteren heeft Mr. Schomevtld voor den Hoogen Raad der Nederlanden in eene breedvoerige pleitrede den eiich voorgedragen van den beer Beuk- maneischer, tegen Zijne Exc. den Gouverneur van Noord-Holland, ver weerder, ter zake van de onteigening, ten behoeve van den ijzeren spoorweg. In het eerste deel zijner pleitrede hield de heer Schooncveld vol, dat de bekende wet van 8 Maart 1810 strijdig was met de Grondwet, en wel mee hare additionele artikelen, in verband gebragt met art. 625, nieuw Burgerlijk Wetboek. In zijn tweede hoofddeel bestreed de pleiter den grond van nietontvan. kelijkheidin dezen door het Hof van Holland vooruitgezet. Ten derde betoogde de heer Schtonevelddat het appel wel was gefun deerdonder anderen, omdat, z. i., de wee van 1810 niet bestond, dat hier ook geen decreet impérial bestaat, waarop men zich kan beroepen. Einde, lijk moest den eiich in cassatie gehoor verleend worden, vermits geene ont eigening ten gerieve van bijzondere ondernemingen mag geschieden, als hoe. danig de pleiter den spoorweg beschouwt. Dingsdag aanstaande voortzetting der zaak. Bij gelegenheid van het onderzoek der ontwerpen tot vaststelling der staatsbegrooting voor den jare 1840, is men in de afdeelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaalwederom in beschouwingen en berekeningen getreden over 's lands financielen toestand, ook in verband met den staac der geldmiddelen der Overzeeache Bezittingen. Vooral waten de hoofdbe denkingen gemunt tegen de wederom voorgestelde dekking van gewone uit- given met eene leening ad 6,700,000. Zoodanige staat van zaken, aldus drukte men zich in eene der sectien uit, is niet houbaar, ondergang van 's Lands financiën, en daarmede van de welvaart van het algemeen, moec daaruit onvermijdelijk volgen; alleen bezuiniging kan ons daaruit redden, en biervan gevoeit men dan ook de volstrekte noodzakelijkheid. In eene anderen afdeeling heeft men zich deswege aldui uitgelaten: „volgens de door de Re gering aangeboden begrootings-wetten over 1840, bedragen 'sRiiks uitgaven voor het loopende jaar ƒ58,227,215. In het volgende zullen dezelve nog moeten vermeerderd worden met de renten van de reeds gecreëerde en nog te ere ëeren schulden, adf 410,000. Waardoor het cijfer zou opklimmen totf 58>637>2.'5* De Hooge Regering geeft telkens de verzekering, dat meerdere bezuini gingen schier onmogelijk moeten worden beschouwd; dat voorbuitengewone uitgaven niets is uitgetrokken; en dat onvoorziene omstandigheden, die wel eens noodzakelijk zouden kunnen maken. De tot nu toe gevoerde beraad slagingen over wijzigingen in de Grondwet hebben weinig hoop opgeleverd, dat eene herziening van dezelve tot belangrijke inkrimping zal leiden, zoo dat volgens het gevoelen der Regering, de uitgaven wel in den regel 58 mil. Boen 'sjaara zullen bedragen, waar onder slechts een millioen tot aflossing van de 4! pCts. en 300,000 tot inkoop van 3j pCts.obligttien Amortisatie syndicaat. De middelen ter bestrijding van die uitgaven bedragen, met de thans geheven wordende opcenten, niet meer dan 44 millioen, zoodat 'sjaar. lijks eene som van 14 millioen uit de geldmiddelen der Overzeesche Bezie, iingen zoude moeten gevarndeB-wordenom in de noodzakelijke uitgaven van het Rijk te voorzien; deze toestand is zorgelijkvooral wanneer men hierbij in aanmerking neemt, dat diezelfde geldmiddelen zouden bezwaard zijn mee eene jaarlijkaehe uitbetaling van 9,800.000. De tijd is thans ddir, om al het mogelijke in het werk te stellen, ten einde in de toenemende behoeften van 'sRijks schatkist te voorzien, ten einde, immers gedeeltelijk, de baten van de koloniale geldmiddelen te kunnen aanwenden tot schuldvermindering. Men zou zich hersenschimmen vormen, indien Eien waande, dat de uitgaven zoodanig zouden kunnen verminderd worden, en dat 's Rijks belastingen toe zulk eene hoogte zouden kunnen worden opgevoerd, dat de achatkiac alle Ondersteuning uit ae Overzeesche geldmiddelen zou kunnen ontberen; dan inen schijnt in dwaling te verkeeren, indien men meent, dat de belastingen niet meer vruchtdragend zouden kunnen gemaakt wotdenhiertoe schijnt in de eerste plaats eene herziening vin onze financiële wetgeving dienstbaar te kunnen zijn." Eene andere afdeeling heeft bij deze gelegenheid weder aangetoond, het noodzakelijke, 011 onze uitgaven met de allerzuinigste hand te besturen, en andere principes, dan tot heden gevolgd zijn, hierin toe te passen. Gaat zij toch de middelen na, dan verkrijgt zij eene totale som van f 14,161,027.41 welke als geheel buitengewoon, ja voor ruim 12 millioen als zeer onereuse ontvangsten te besehonwen zijn, met welke echter ordinaire lasten en uitga, ven voor 1840 gedekt zouden worden. Wil men nu hier de vier millioen, op het 12de hoofdstuk voor het Amortisatie-Syndicaat uitgetrokken, als ieta buitengewoons en voor verandering en vermindering vatbaar, doen aftrekken, dan blijven er nog altoos ruim tien millioen ongedekt over, welke, indien men de zaak grondig wil inzien, nog met ƒ5,600,000 moeten vermeerderd worden, wegena de interessen der 5 pCl. Werkelijke Schuld, welke nu uit de Overzeesche fgeldmiddelenmede eene zeer wisselvallige bron van in. komsten, worden aangezuiverd. Een der leden dier afdeeling opperde het denkbeeld, en werd daarin door sommigen ondersteundom in de uitgaven van het Syndicaat te voorzien, door te geldemaking van zoodanige waarden, ais bij hetzelve nog voorhanden kunnen zijn en hiertoe geschikt zullen ge oordeeld worden. Anderen betwijfelden het echter, of het Syndicaat wel genoegzame disponobele waarde bezat, tot verwezenlijking eener zoodanige aanwijzing; zeer itellig echter betuigden zij, dat wanneer dergelijke maat regel eene losmaking en verkoop van een gedeelte der dertig millioen, nog bij het Syndicaat wegens de Oost-Indische leeningen aanwezig, moest ten gevolge hebben, zij vooral nimmer zouden kunnen besluiten hiertoe mede te werken. Eindelijk heeft eene der afdeelingen, welke almede tegen de uitschrijving eener nieuwe geldleening gestemd was, verlangd, dat de posten voor het Syndicaat van de begroocing wierden weggelaten, en dat in allen gevalle vooraf eene verrekening met het Syndicaat plaats hebbe, ten einde blijke, of dat iigchaam niet bij magte is, de beide posten voor die instelling uit deszelfs eigene fondsen te vinden. Algemeen heeft men met leedwezen gezien, dat onder de middelen tot dekking, geene uitkeerlng hoogenaamd uit de gelden der Overzeesche Be zittingen is voorgedragen. Men kon bezwaarlijk geiooven, dat die middelen zoodanig zijn uitgeput, dat daaruit niet eenige uitkeering zoude kunnen plaats vinden. Men verlangde daaromtrent meerdere opheldering. Men vroeg, of de contracten met de Handelmaatschappij werkelijk voor eene reeks van jaren verlengd waren, en zoo ja, of zij dan, door het ontvangen der pro ducten, niet in itaat was, om eerlang weder gelden uit te betalen, Meii wenichte eene rekening en verantwoording der koloniale middelen te ont vangen, en daaruit aanleiding te vinden, ter beoordeeling or er een, en welk een saldo, op de begrooting dient re worden gebragt. in eene der afdeelingen ia bepaaldelijk verlangd, de regularisatie bij de wet van de vroe. gere uitgave der Ooac-Indiiche baten, id 64 millioen, en de bestemming bij de wet van die baten, welke nu later beschikbaar zijn geworden. Op deze wijze, voegde men er bij, moet ook den Staten-Generaal kenbaar wordenhoe dezelve het best zullen kunnen worden aangewend. Eenige leden wilden voor het oogenblik niet herhalen, wat door hen bij het onder zoek van vroegere begrootings-wetten, over het regt en de verpligtingen der Staten-Generaalten opzigte der verantwoording der Overzeesche geld. middelen, is gezegd geweest, begrijpende dat bij de beoordeeling van dit weti-ontwerp der middelen, de verschillende opinien deswege geheel onge. prejudicieerd blijven. Slechts zeer enkele leden hebben verlangd, dat de Regering mogt kunnen besluiten op de vroegere wee terng te komen, en de regeling der Overzeesche geldmiddelen op eenen anderen en voor de meer. derheid der Kamer aannemelijker wet voor te dragen, opdat deze geldmid delen zich hierdoor weder in staat zouden bevinden, de behoeften van den Staat krachtdadig te ondersteunen. Nopens onze financiële wetgeving, op welker herziening men aandrong, werd in eene der sectien het volgende aangemerkt. Ieder die eenigermate met onze financiële wetgeving bekend ia, zal gereedelijk moeten toestem men, dat in dezelve weinig zamenhang en overeenstemming, maar veel duisters wordt gevonden; terwijl nu de regter bij bestaanden twijfel de wee ten voordeele van den belastingschuldige en ten nadeele van de ichatkist moec uitleggen, volgt hieruit, dat zij, die zich vrijwillig aan de dikwerf hiermede strijdende instruccien van de administratie onderwerpen, verpligt zijn daar belasting te voldoen, waar andere, die zich hiertegen door regis middelen verzetten, worden vrijgesteld, terwijl ten alotte alle duisterheid tot schade van de schatkist uitloopt. Het is al verder eene onbetwistbare waarheid, dat onze financieele wetgeving aanleiding geeft, tot menigvuldige ontduikingen van'sRijka regten; indien men de opbrengst van *1 Rijk» ac - cljnsen vergelijkt met betgeen door eene bevolking van ruim 27 millioen ingezeteoen, moet worden geconsumeerd, dan zal al dadelijk blijken, dac sommige belastingen zeker een derde meer moesten afwerpen, dan dezelve werkelijk renderen. Indien men eene vergelijking daarstelc matchen de op. brergsc van de belastingen in de verschillende gewesten, dan zal men eene in het oog loopende ongelijkheid waarnemen, die wel gedeeltelijk haren oorsprong ontleent uit de meerdere of mindere activiteit van de ambtenaren met het toezigc belast, maar voorat wordt veroorzaakt door de verichillende uitlegging en toepassing van de wetten. Niet alleen in het belang van de schatkist, maar ook in her belang der ingezetenen is het wenscheiijk, dat de financiële wetgeving zoodanig worde verbeterd, dat de middelen van ontduiking worden verminderd, en dat de ongelijkheid in de toepassing onmogelijk worde gemaakt. Onder anderen vestigt men de aandacht der Regering op de wetten nopens de belastingen op het personeel, de suiker, den wijn, het geslagt, de brandstoffen, de in- en uitgainde regten, enz. Bijzonder drong men er op aan, dat de accijnt. wet op de suiker in de allereerste plaats het onderwerp van het naauwkeu- rigst onderzoek zou uittnsken, met die effect, dat zij bij eene bewezene en erkende onmogelijkheid, om de grove misbruiken voor te komen, wsartoe zij zoo ruimschoots aanleiding schijnt ce geven, zal afgeschaft of ingetrokken worden of dat er zoodanige maatregelen zullen worden beraamd, en wets, bepalingen uitgedacht en voorgesteld, waardoor deze accijn» aan het oog merk de stijving van 's Land» schatkist, zonder benadeeling van den handel en de eerlijke nijverheid, zal kunnen beantwoorden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1840 | | pagina 2