LEYDSCHE A*. 1840. NEDERLANDEN. VRIJDAG, Leiden, 5 Matrc. Z. K. H. Print Alexander if heden morgen van hier over Haarlem, waar Uoogsidezelve de aideeling curassier zou inspeccerennaar Amsterdam vertrokken, om met de overige leden van het Komngiijlt gezin in die stad «enige dagen zich op te houden, Men meldt uit *s Gravenhage ve/i den 4_den Maart: Reeds vroeger hebben wy kortelylt vermeld den hoofdinhoud van de verslagen der afdeelingen van de Tweede Kamer der' Staten-Ger.eraaiover de wijzigingen, in ue Grond wet te brengen, en over de enkele veranderingendie van Regeringswege nopens dat onderwerp a«n de Kamers zijn voorgesteld. Thans blijkt uit de gedrukte en aan de leden der Kamer rondgedeelde, processen-verbaal vau het verhandelde dien aangaande in de afdeelingen, dat geen enkel lid der Kamer de voorsteden des Gouverne.ncnts voor voldoende heeft neschouwden dat men algemeen deszelfs diep leedwezen heeft betuigd, dat de Regering dienaangaande niet meer aan,de» wensch;der. N.itic had vcldaan Ten aanzien der beweegredenenwelke in de Koninglijke boodschap van 31 December jl;, werden medegedeeld, op grond waarvan dc Regering vermeende, tot gceue verdere wijzigingen te kunnen overgaan, is in eene der atdeehngen onder anderen opgemerkt, dat men gaarne wilde erkennen de bijzondere gezetheid der Nederlandsche Natie tot be houd harer instellingen, doch men gel-ofde, dat die gezetheid geenszins zoo blind en onvoorwaardelijk is, dat de Natie ook dat zoude willen behou ieu wat tiaar overtuigend gebleken is, met goed ie zijn dat zij integendeel ernstig verlangt nare instellingen ver beterd ie zien, en daarom niet zonder verbazing en leedwezen bij de vijfontwerpen alleen die punten en artikelen der grondwet heeft zien veranderen, welke door de omstaudiglie den ze'veu, en als het ware facto, gewijzigd zijn geworden. Men geloofde het gevoelen der Natie zuiver uit te drukkenwanneer men zich met het voorgedragene niet* voldaan verklaarde, hieruij voedende, dat bijaldien, tot hunne smart, gtene audeie wezei lijke veranderingen en verbeteringen wierden voorge-telden hierin door de Regering het initiatief genomen, zij zich verpligt zouden achten deze ontwerpen, als slecli.s eetie ge heel onvo'doende revisie der grondwet kunnende daarstellenniet te moeten aannemen. Een lid had met bevreemding in de bedoelde Boodschap gevonden de Woorden van: het goede volk door de beschikking der Goddelijke Voor zienigheiA- aan onze. zorgen toeyertroawd9 vermits zij hem herinnerden aan die landen, waar zoodanige uitdrukkingen geuezigdwor den, omdat de Souvereiniteit daar beschouwd wordt als uit een zeker goddelijk re^t af komstig te zijn, en hij toch niet geloo\en wil, da zij ook hier in dien zin zouden ge bezigd zijn. In zoo verre als de Goddelijke Voorzienigheid alle de daden der menschen bestuurt, en dus ook die gebeurtenissen beschikte, welRe in 1813 Zijne Maj. aan het hoofd dezer gewesten plaatsten, en de uitdrukking in dien geest genomen zijnde, kan hij haar volkomen beamen, doch zoude vermeenen' alle andere uitlegging niet te kunnen, ook niet te mogen toegeven. De tweede ardeeling heeft zich hoofdzakelijk aldus uitgedrukt: a>Thans, nu er alom, zoo binnen als buiten de grenzet) des Rijks, vrede bestaat nu een bepaald vredestraktaat de Belgische provinciën regterlijkals een zelfstandig Rijk,- van ons afscheidt, en nu er zoowel buiten als binnen de Kamer, door schier allen, naar wijzigingen vail de grondslagen, waaiop ons Staatsregt rust, worden verlangd, nu is het oogenblik gekomen, om zonder veraer verwijlde band aan dit belangrijk werk te slaan. „Het verlangen van zoo vele leden, zoo niet van de Kamer zelve, is reeds bij de jon sre discussie» over de financiële wetten ten overvloide gebleken, en tevens, hoe vast beraden, ernstig en kalm men de opgelegde taak wilde volbrengen De Kamer is diep dooidron/en van de dure vernligting, welke op haar rust. Zij zal voor geene der moei- jelijkheden terug deinzen, welke onverhoopt mogten voorkomen; maar zij wenscht vurig, dat er, tot Gemeenschappelijk heil des lands en der Koniuglijlse dynastie, overeenstem ming van beginselen tusscbeo haar en de Regering moge plaats vinden. Ter bevordering dezer overeenstemming achten de ledtn der afdeeling het, zoo al *iet noodzakelijk dan toch wenschelijk om, bij een - aangelegenheid van zoo ovtnve- gend oelnng als dc herziening der gronowet, het initiatief niet van de Kamer, maar van den Koning te doen uitgaan Zij zelve, hoe wel de Natie vertegenwoordigende, zou den selooven, net door haar verlangde doel voorbij te streven, wanneer zij dadelijk ha rerzijds den best geachte» weg afbakende. „Zij wenscht, dat al het goede en der Natie welgevallige, van den Koning, als het algemeen vereenigingspunt van aller belangen, voortkome Zij wenscht het oog der Natie op Hoogstdenzel en gevestigd te houdeuzoo dikwyls het geldt om milde beginselen te verspreiden, cn datgene te bewerkstelligen, hetwelk, naar het oordeel der meesten, als heilzaam voor de belangen des Vaderlands wordt beschouwd, Alle voorstellen tot verbetering zag zy derhalve liefsr van den'Koning zeiven uitgaan. Geschiedt zulks niet, zal ^ie Kamer de grondslagen aanwijzen, naar welke de Natie ver langt bestuurd te worden; verlangt men daadwerkelijk haar het initiatief ten opzigte der grondwet te zien nemendan wordt haar daarmede tevens eenc magc en etne popiilaritcit gegeven, welke het Koningschap en, in de gevolgen, der Natie zelve, noodlottig kon den worden. „De Regering kan toch, na al het gebeurde, bezwaarlijk in den van allen grond onthlooten waan verkeeren, als of de Kamer, als of de Natie, zich met de thans UQor- ges'elde vijf ontwerpen^zoude laren tevreden stellen. Immers worden daarbij geene dier beginselengeene dier bijzondere bepalingen, aan de discussie, of aan een* nader on'dcr- zoek onderworpen als waarvanof wel meermalendoor verscheidene leden gewig is gemaakt, of wel tba.nsby Jiet slot van het proces-verbaal, bij name opgave aan de Regering zal worden gedaan. De afdeeling wil een vernieuwd bewijs van hare zucht rot rendragt en gematigdheid geven, door, voor als nog. jreene voorsrellun hoegenaamd harerzijds re doen; zij smeekt de Regering nogmaals, om, in haar eigen belang, zoo wel als in dat der Natie, de voordra?ten, welke hieronder zu'len blijken verlangd te worden der Kamer aan re bicden. Waar zij is verpligt er bij te voegen, dar.-indien hieraan onverhoopt geen gevolg werd gegevende leden zich in de verplicting zouden gesteld vinden, zeiven zoodanige voor stellen van de ziide der Kamer te provoceren, als welke zij zouden oordeelen overeen komstig de behoeften van tijd en omstandigheden re zijn." Eene andere afdeejing is overtuigddat de ervaring van alle de jaren sedert hare invoering, en ook die van den laatsten rijdde wenschelijkheid en noodzakelijkheid ge toond heeft van nog eenige -andere wnzigingen daarin aan te brengen Zii betreurt het zeer, dat de Regering in dit denkbeeld nier heefr gedeeld en die veranderingen niet te gelijk met de thans voorgestelde heeft voorgedragen. Zii ^koestert de overtuiging dat het. belang der Regering ^zelye niet zon hebben gevorderd hier van hare zijde het initiatief te nemen, daar zii hij eene andere aanneming van veranderingen, gevaar loont langzamerhand die te z?en toenemen, en eindelijk er meerdere te zullen daarstellen, dan aanvankelijk verlangden noodi? zijn. In de vijfde afdeel.ng heeft men te kennen gegeven, dar de gezetheid der Nederlandsche Natie op het behoud harer instellingen nfet te omkennen is en haar tot eer srrekr. en zij het dan ook onnndzaamja ten hoogste pevaarliik acht, de eigenlijke grondvesten dier instellingen san te raken en daarin veranderingen voor te stellen maar men in het oog moet houden, dar de Tegenwoordige grondwet voor de Narfewaaruit hetRiik sedert de tracraten van 19 April '1839 hesraat, niet is in?e«re1d dat het Nederlandsche Volk ïyre .Tondwetrelijke instellingen bezat voor de vereeniging der Belgische provinciën; dat men het hij en uit hoofde van die vereeniging en samenvoeging met de Belgische •provinciën noodznfce'ijk -heeft geoordeeld di.e grondwet te herzien en te wijzigen ren e'nde de grond wette'yke instellingen in overeenstemming te brengen met de zeden en behoefren der geheele Natie De tegenwoordige grondwet wordt dus door de Natie beschouwd re vervatten ï.iet hare instellingenmaar die welke op grond der vereeniging met Belgie Zijn daargesteld geworden. Na de geheeleren volkomene scHeidmg mi van diezelfde landen, bestaat er gelijke reden tot eene geheele herziening; men zoude den peest der Natie miskennen, door die alleen tot het territoriele te beperken, en algemeen zoude de k«agt aangeheven worden dat wet ter gevalle der Relgische ingezr'enen de grondwet van Nederland had moeten worden -gewijzigd, en eene'Relgkch NetVrlandsehe grondwet had moeten wotdem Ingevoerd ,;pia»r dat na den opstand, afvajen eindelijk volkonjfn,afscheiding.dier provinciën,ten re al van het getrouwe Nederlandsche Volk, die herziening virrualiter geen-^ plaats zoude hebben. Jutsc -om geene algemeen juisnnesen by de Natie te .verwekkendie eerst dqor de yereenigmp mei en sedert door de afscheiding van Rélgiezoo rwaar heeft gele- den** :WCh ctvóff SuatHcimJd* di bet ware Heeft bedolvenk het gebiedend noodza kelijk de herziening ew \vyi(gjng der grondwet verder uit 6 strttk;en en zoodanige COURANT. 6 MAART. instellingen te vestigen of te doen herleven, als van welke men met regt kan verweckten, -dat zij tot hrt eeink ties Voll-s zullen dtenstis zijn. Tot het onderzoek overgegaan zijnde der voorgedragene ontwerpen tot wijziging der grondwet, alsmede van ae veranderingen, welke men in het maatschappelijke verdrag verlangde, is al dadelijk vrtj algemeen de wensch geuit, dat de provincie Holland, welke tegenwoordig uit twee deelen be- staat, twee afzonderlijke gewesten zal uitmaken, terwijl enkelen ook ver. langd hebben, dat Drenthe geene provincie zou blijven, bommigen hebben ook verlangd, dat hei stelsel van provinciegeheel zou worden afgeschaft, en dat het-Rijk eene nieuwe verdeeling in departementen zou ondergaan, heigeen men uit onderscheiden hooiden wenschelijk achtte, bijzonder omdat daardoor alle piovincialismus, alle provinciale geest, vroeger zoo verderfelijk, geheel zou vervallen. Zeer uiteenloopend waren de gevoelens omtrent de betrekking van Neder, land tot Limburg en Luxemburg. Eenige leden hadden gaarne gezien, dat eerstgenoemd landschap, met betrekking en ten opzigte van den Duitschen Bond belast, niet aan Nederland wire toegevoegd geworden, zij vreczen en voorzien hieruit, bij volgende twisten ttisschen de naburige Europescbe Mogendheden, nieuwe en uiterst moeijelijke verwikkelingen. Men heefc ook gevraagd, of er geen onderscheid behoort gemaakt te worden tusscben het territoriale bezit van Limburg in het algemeen, met hare verpligting omtrent den Duitschen Bond en het bijaonder regt, hetwelk aan Nederland toekomt op de vestingen Venlo en Maastricht. Ten sanzien van Luxemburg was het gevoelen van velen, dat wanneer hetzelve niet meer zal worden geregeerd naar de voorschriften der gewijzigde grondwet des Rijks, maar als een geheel afzonderlijk geDied aan den Ko. ning toekomende, dat Groot-Hertogaom ook onvermeld moet blijven, behalve in het art. waarbij, als uitzondering op den regel, aan den Koning het regt gegeven wordt, om de kroon van dat land te dragen. Te dezer gelegenheid, heeft men gevraagd, of in billijkheid aan het Groot. Hertogdom ook niet een gedeelte der schnld moet verblijven, welke tijden» de vereeniging vin Nederland met Belgie getnaaki is. Eenige waren ook van gevoelen, dat de afscheiding van Luxemburg door eene wet moet vast gesteld worden, aangezien Luxemburg volgens ae grondwet een integrerend deel des Rijks uitmaakt, en de Kamer wel door eene mededeeling van 's Ko ningswegedoor den Minister van BuitenlandscheZaken gedaan, geïnformeerd was geworden, dat door het tractaat van 19 April de betrekkingen van het Groot-Heriogdom tot het Koningrijk zijn veranderd, doen dat die afstand van eene getrouw gehlevene stad bij tractaat, volgens art. 58 der grondwet, door de Staten-Generaal had moeten worden geratificeerd. Men vermeende dat de ondervinding de nood2ikeljjkheid had aangetoond tot het wijzigen van art. ïi der grondwet, nopens de bescherming aan vreem delingen te geven. Men verlengde bepaald te zien, dat de werking van den algemeenen uitgesirekten regel, in buitengewone omstanaighedenvoor ze. keren tijd zon kunnen worden geschorst door eene wei, die den Koning met zulk eene magt over de vreemdelingen bekleedt, als noodig zou schijnen; alsmede dat Zime Maj bij eene wet behoorde te worden gemagtigd, om deze of gene verdragen tot wederkeerige uitlevering vin boosdoeners of deser teurs te sluiten. Men verwees daaromtrent naar naar de proeve tot herzie ningdocr Professor Thorbecke, art. 4. Bh' de overweging van dit art gaf men tevensj te kennen, dat, ten gevolge der afscheiding van de Bel. giacbe geweaten, het noodzakelijk was om nader te bepalen, in welken zin men de woorden, geboren binnen het Rijk (zie art. 8 der grondwet) diende op te nemen. Nederlanders, in Belgie geboren, kan men oezwaarlijs uit sluiten. Belgen, tijdens de vereeniging geboren, kan men bezwaarlijk on voorwaardelijk toelaten. Eene tijdsbepaling is bier niet afdoende. De zaak in vago te laten, moet aanleiding tot twistgedingen of onzekerheden geven. Zij zal dus eene opzettelijke voorziening vereischen. In al de afdeelingen heeft men den wensch geuit, dat het inkomen des Konings en der leden van het Koninglijke gezin voor zoo verre zij bij de grondwet waren vastgesteld, bij deze gelegenheid, in nadere overweging zon worden genomen, omdat zoo wel deze ais alle andere uitgaven in overeen stemming dienden gebragt te worden met de aanmerkelijke inkrimping des Rijks en met den bekenden toestand van 's Lands financien. Eenige leden hebben het onderwerp te kiesch geacht, om niet te wen- schen, dat het den Koning goedgunstig moge behagen, deswege zelf een voorstel te doen. Men heeft ook het denkbeeld geopperd om de vrijstelling van verponding en andere lasten aan de leder, van het Koninglijk gezin toegekendniet verder uit te strekken dan tot den persoon des Konings en icn hoogsten tot den troonopvolger, behoudens de uitzonderingen ten behoeve der Prinsen of Prinsessen, die reeds in het genot zijn. Eene der afdeelingen verlangde 's Konings inkomen op een millioen, en dat van eene Koningin-weduwe op honderd duizend gulden bepaald te zien. In alle de afdeelingen is de wensch geuit, dat bij een afzonderlijk art. der grondwet zon worden bepaald, dat de Koning onschendbaar en van alle verantwoordelijkheid ontheven is. Ten aanzien van de magt des Konings, schenen velen te verlangen, dat alle verbonden en verdragen, welke mogten inhouden eenigen afstand or rui ling van grondgebied, onder welke omstandigheden ook aangegaan, aan de goedkeuring der Staten-Generaal zouden worden onderworpen. Bij zulke bedingen, merkte men op, al worden zii ->ok aangegaan in tnd van oorlog of bij een tractaat van vrede, beeft de Natie een ie onmiddellijk belang, dan dat zii daarover niet hier, gelijk overal elders, gehoord zou worden. Eene afdeeling gaf in bedenking, of het niet in het weloevrepen belang des Konings, zoowel als van den Staat, zoude wezen, dat de Regering aan de wetgeving voorloopig caarvan moet kennia geven, ten einde te voorko men. dat door eene eventuele weigering van ae daartoe benoodigde gelden, her Riik niet aan gevaren blootgesteld worde. In verband met de algemeen verlangde vaatitelling der onschendbaarheid van den Koning, is er ook in de afdeeling breedvoerig gehardeld over het gewlg'ige vraagstuk der ministeriele verantwoordeliikbeiden sch'jnt men sis slotsom diarvan te mogen vaststellen, dat de grootste mre-derheid geen ver «ntwoordeliik Ministerie verlangt, zoo als hetzelve in Frankrijk, Engeland en eldera besratt, maar dat men wen«chte bepaald te zien, dar de M'nisrers veranwoordelijk ziin voor het niet naleven of overtreden van de gronowet en andere wetten, zonder zich deswege op eenige lastgeving hoegenaamd te kannen be oepen; dat zij het dn» zijn, niet co legialiter, msar individueel «negens de daden en vertlgtingen in het Departement, aan welks hoofd zij .geplaatst zijn, en dat geene vervolging van dezelven door de uitvoerende magt kan belet of gjtecbotrt wottien.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1840 | | pagina 1