A0. 1830. LETDSGHE 154 C O U R A WOENSDAG, 25 DECEMBER. NEDERLANDEN. Leyden den 24sten December. lit plaats van den Heer Leendenis door Zijne Maj. tot Commissaris van $olicie alhier benoemd de Heer C. Visscher Moulintot hiertoe 2de Com. missaris, en in plaats van dezen, de Heer ei. G. Mangnez, vroeger 2de Luitenant-Kwartiermeester bij de voormalige 3de afdeeling Zuid-Hollandsche Schutterij. Men meldt uit 's Gravenbage van den 23sten dezeri De zitting van de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt heden ten half 12 ure geopend. De centrale afdeeling doet verslag op het ontwerp van wet, betrekkelijk den duur der verantwoordelijkheid van de hypotheek-bewaar ders. Morgen ochtend zullen de beraadslagingen daarover worden gehouden. Is ingekomen eene Koninglijke boodschap, ten geleide van een Ontwerp van wet, om in 's Rijks middelen voor den jare 1840 te voorzien. Daarbij wordt voorgesteld ruim 15 millioen op het Tweede Grootboek te plaatsen. De beraadslagingen worden geopend over de ontwerpen der begrootings. tvetten voor den jare 1840. De heeren FretsSchimmelpenninckBacker, van Hoorn Van BurghLubben Van Dam van Isselt, Luzacde Jonge, van Alphen en liniphorsthebben ach. térvolgens verklaard, tegen de voordragten der begrootingswetten te zuilen stemmen. Hunne gevoelens liepen wel uiteen, doch in één voornaam punt ttemden zij met elkander in, dat is, dat de uitgaven des Rijks te hoog wa. ren opgevoerd; dat zij dringend vermindering vorderden. Het smartte hun, dat aan den sints jaren door de Kamer geuiten wensch tot vermindering der Staats-uitgaven niet was voluaan, en dat er thans niets anders overbleef, dan de begrooting te verwerpen. Men zag zich te eerder daartoe gedrongen, nu de voordragt der leeningswet verworpen en als het ware het verband verbro ken was, hetwelk er tusschen de ontvangsten en uitgaven voor den jare 1840 bestond. Daarbij voegde men, dat vooral het tode hoofdstuk, het Departe ment van Oorlog, voor groote bezuiniging vatbaar was, en dat de twee mil. lioenen, die van de begrooting voorloopig waren afgetrokken, niet voldoende waren, terwijl men ook niet had aangewezen, op welke hoofdstukken deze vermindering zou plaats vinden, zoodat net onmogelijk was te beoordeelen, of dezelve werkelijk geschieden kon. Alle de leden verklaarden zich bereid der Regering tijdelijke hulpmiddelen te verleenen, ten einde gedurende het eerste halfjaar van 1840, nadere wet telijke bepalingen Omtrent de dienst van dat jaar konden worden vastgesteld. De.heer Frets eindigt met den wensch te uiten, dat God het Vaderland beschermeï De heer Schimmelpennick geeft zijn leedwezen te kennen, dat de Minister van Vinancienlaatstleden Vrijdag, gezinspeeld heeft op de bekende leer: point de redressement de griefs, point de subsides. Hij laat die zinspeling voor de verantwoordelijkheid des Ministers, die ze bijbragt; dezelve stak toch zonderling af bij de kalme en bedaarde houding, die de Kamer bij de discus, sien over de leeningswet heeft in acht genomen. Gedurende het onderzoek der begrootingswetten hadden vele leden inlichtingen gevraagd omtrent de 'Staats-Commissie van de financien, die in Mei jl. was zsmengesceldwaar. toe drie leden der Kamer behooren en waarvan ook hij een deel uitmaakt. ■Hij acht zich verpligr te dien aanzien op te merken, dat aan deze Staats commissie geenszins de geheele herziening van ons finantie-wezen is opge dragen dat zij siechts is een tijdelijke adviserende Raad; dat van haar gcene middelen tot geheel herstel kunnen uitgaan; dat haar zelfs de begrooting niet is onderworpen, welke thans een onderwerp der raadplegingen van de Kamer ■uitmaakt. Nog doet hij eene zonderlinge zaak opmerken, waardig om in de parlemencaire geschiedsrollen te worden opgenomen. Tegen de 41 millioen is op zich zelve niets aangemerkt. Men had alleen zwarigheid gemaakt, de Oost-Indische schuld te vermeerderen en men had gewenscht, dat het con tract, hetwelk met de Handelsm. was gesloten, wierd overgelegd. Men be. •schouwde de jo millioen als eene misléidittg der Kamer en men verwierp de 4 millioen, omdat zij niet op de begrooting waren geplaatst, en men net niet "wenschelijk oordeelde, dat daarvoor eene geldleening wierd uitgeschreven. Gebrek aan orde en regelmatigheid deed de wet vallen. De Minister, dien men alle vertrouwen schonk, de grootste achting en liefde toedraagtbekreunt er zich niec om. Hij vermeent te moeten aftreden. Hij ontvangt zijn ontslag. En de Minister, tegen wiens aanvragen zich de bedenkingen vereenigden, en uit welken hoofde de voordragt werd afgestemd, treedt heden weder op, om de begrootingswetten te verdedigen. De spreker doet ook zien, dat de Ministers ih de uitlegging van art. 4 der verworpene leeningswet, hemelsbreed van elkander in gevoelen verschilden. Hij betoogt, dat het leger op eene veel kleinere schaal kan worden ingerigt, en verlangt, dat van de schutterijen eene geduchte reserve georganiseerd en de landmagt krachtdadig verminderd worde. Hij kan het niet goedkeuren, dat er voor nutteloos soldaten-spelen millioenen schats verspeeld worden. Hij toont ten slotte aan, hoe de Kamer negen jaren lang een voorbeeldeloos vertrouwen in de Regering gesteld heeft. Als ge. trouw onderdaan des Konings, als een getrouw Vertegenwoordiger van het brave Nederlandsche Volk, gtemt hij regen het budget. De heer Backer betuigt, aan bet slot zijner rede, zijne smart over de ver. wijtingen, die een der Ministers II. Vrijdag, r,aar het schijnt, aan de Kamer heeft gedaan. Zij kwamen weinig te pas bij een Volkdac door alle tijden heen 'getoond heeft, goed en bloed voor Vaderland en Oranje over gehad te hebben. De heer Luyben verlangt de herziening der grondwet en meent, dat, zoo lang deze geen plaata gevonden heeft, er aan geene vaststelling der begroo- ting valt te denken. De heer van Dam van hselt zeide hoofdzakelijk. Ik heb niet het woord gevraagd om ,in berekeningen te treden, om cijfers bij te brengen; ik behoef niet aan te toonen, dat onze uitgaven te hoog zijn opgevoerd; dat, ten gevolge van de verwerping der leeningswet, de begrootingswet der mid! delen als van zelve vervalt; dat alzoo het verband tusschen de beide aan. hargige ontwerpen is verbroken. Neen, Ed. Mog. Heeren, die cijfers zijn wereldkundig, die gevolgtrekkingen zijn zonneklaar. Maar ik neme deze Wettige gelegenheid te baat, om mijne wenschen en bezwaren aan de Rege. ring kenbaar te maken. In een constitutioneel land bestaat slechts één mid. del voor de vertegenwoordiger» des volks, om de Regering een anderen weg te doen bewandelen, het is de weigering der snbsidien. p- Meermalen, helaas dikwerf te laat, hebben de Staten-Generaal daartoe hunne toevlugt genomen. Sinds jaren hebben wij met regt beweerd, dat in de financien van den Scaat vereenvoudiging, bezuiniging, orde en regel maat behoorden te worden ingevoerd, zoo ooit, is het thans rake van deze ■onze bevoegdheid gebruik te maken. Wjj allen hebbeu bet Vrjjdag jl. van Zijne Exc. den Minister van Finanfcien gehoord, dat men de vérahttvoófdè. lijkheid van hetgeen er gebeurd is, en thans staat te gebeuren, op onk wil werpen. Zijne Exc. heeft ons op deze wijze gewaarschuwd aan de onregtmatige eischen der Regering niet toe te geren. Die «oorden des Ministers hebben diepen indruk in deze vergadering gemaakt. De wijze waarop de Regering onze aanmerkingen op de leeningswet heeft geantwoord, geeft u de maat om te beoordeelen, in welken toestand wij ons op dit oogénblik bevinden. Openlijk hebben wij het verklaard, dat wij verpltgt waren, het goede der voordragt te verwerpen, om het kwade dat in de wet vervat was. Men heeft ons beantwoord met de niet zeer vj rijende toesptaak over de begrip, pen en handelingen, die de dagen van oproer en geweld zijn voorafgegaan. De leeningswet is afgestemd. Zijne Exc. de Minister voor Koloniën heeft getoond, dat hij zijn plig: besefte; hij heeft doen zien, dat hij gevoelt, hetgeen in eenen constitutionelen Staat van hent gevorderd werd. Hij vroeg om ziin ontslag. Hij is daarvoor nog een trap hoog'er gestegen in onzer aller achting en liefde. De Regering heeft aan ons verlangen niet voldaan. De voordragt is niet gesplitst. Zij beeft de ontwerpen der begroo. tingswettendie daarmede in verband stondennier ingetrokken. Heden morgen ontvingen wij eene nieuwe voordragt, waarin, als ten spot dezer vergattering, juist de voorziening in die ontwerpen voorgesteld wordt, welke bet meest hebben medegewetkt tot verwerping der leeningswet. Gaat de Regering alzoo voort, dan, ja dan, ga ik de toekomst van mijti dierbaar Vaderland met donker gevoel te gemoet. Aan de Staten-Generaai wordt geweigerd, datgene te geven, hetwelk zij in het welbegrepen belang des Lands verlangen. Bij volharding der Regering, zie ik er uit onrust en verwarringspanning en ramp voor mijn Vaderland in 'c verschiet. Buiten deze vergadering heeft men mij de vraag gedaan: waarom ik mijne meening niet opcffer, waarom ik niec aan den wensch der Regering toegeef? Het antwoord op die vraag heeft de Afgevaardigde uit Gerecht I. i. Vrijdaggege- ven in zijne redevoering, die zoo veel indruk op de Natie gemaakt, zcó veel weerklank atlerwege heeit gevonden: „Ik kan niec, omdat ik niet mag," zeide hij. Treffende woorden voor onsmaar ook voor de Regering. Dat zij niet verloren mogen gaan en tot liet Hoofd van den Staat mogen doordringen; Herinnerende den eed van huldiging, dién wij hebben afgelegd, indachtig aan de trouw, die wij den Koning hebben gezworen, verklaar ik, dac w(j de begrooting niec kunnen aannemenomdat wij niec mogen, omdat eed en pligc het ons verbieden. Nog weinige dagen en dit jaar is voorbij; een jaar, dat zich in den beginne door vrede opluisterde, zal aan deszelfs einde worden gekenmerkt door in wendige onrust in Nederland, door verdeeldheid tusschen de staatsmagten zonden zoo vele Bewijzen van trouw, van moed, van zelfopoffering, van opregte ve'kleefdlieid voor het Huis, dat ons regeert, zulke treurige ge. volgen opleveren, zulk een bedroevend einde hebben? Neen, dit kunnen; dat mogen wij niet geiooven. Neen; de Regering zal toegeven, zij zal de Staten-Generaal bij rnagte stellen, het crediet van den Staat te behouden; het geluk van het Nederlandsche volk ce bevestigen. Alle verantwoorde, lijkheid hebben wij van ons afgeworpen. De grenzen van ons vermogen zijn ons voorgeschreven; die mogen wij niet overschrijden. Het verledenè wil. jen wij vergeten, en met den mantel der liefde bedekken. Wtj willen me dewerken, het gedane kwaad te herstellen. Maar indien er, hetgeen God vethoede, eene botsing plaats vond, dan zon ik met een bloedend hart; maar met een gernsc geweten, de gevolgen afwachten dezer vervulling van mijnen moeiielijken piigc. Ik zal eindigen met deze treffende woorden van een' grooc'Staatsmandien de regeerders zich niet genoeg voor oogen knu. pen scellen: Dans les grande revolutions, les peuples seuls ne perissent pas t Ik stem tegen de begrootingswet, en verklare mij bereid der Regering eene credietswet toe te staan. De heer Lussec betreurt liet dat het voorsteldoor een geacht lid uit Utrecht niet is aangenomenhij betreurt eveneensdat door een Minister des Konings de spreuk van t geen geld, zonder herstel van grieven," zinspelende op de tegenwoordige houding der Kamer, is gebezigd. De spreker meende op zijne beurt ccne spreuk te mogen bijbrengen; echt vaderlandsch van beteekenis, het was die vaneen men een meneen woord een woord. Zoo herinnerde hij dan dat nog geenzins verwezenlijkt was, hetgeen voorlang was beloofd; te weien de herziening der grondwet, eene Herziening in 1831 plegtig donï den Minister van Buiteniandschc Zaken aangekondigd. Hij die wijziging van de grond wet, moet men al het mogelijke doen, om de staatshuishouding op eenvoudigen spaor- zamen111e! onze behoeften strookenden voet te brengen. Want, dat dc herziening vait de grondwet in dien bekrompen Zin zou plaats hebben, als sommigen thans begceren dat de verzekering van 1831 niet eenen zeer runnen zin Z-Ou gehad hebben, kan despreker niet toegeven Dezelve loopt eenige hoofdstukken van de begrooting door, gewaagt ook van de noodzakelijkheid ont over de hoofdstukken afzonderlijk te stemmen, en verklaart zich insgelijks voor eene credietwet. De lieer de Jonge van Canspens Nieuwle.nd acht zich verpltgt twee aanmerkingen 111 het midden te brengen toe regtvaardiging der stem die hij verpligt is uit te brengen. Welli-H ware die stem anders uitgevallen, indien de leeningswet ware aangenomen, ert er alzoo" een verband was blijven heslaan tusschen de begrootingswet van uitgaven en de voordra-tt, houdende middelen 0111 dezelve te bestrijden. Nu is echter de begrooting afgescheiden van lndië. Brengt hij nn de twee aanhangige Ontwerpen 111 verhand met elkander, dan ziet hij dezelve niet sluiten, maar ziet hij voor zich eene begrooting gedekt door eene nieuwe geldleening op een blijvend grootboek ten bedrage 15.000,000, Ten tweede hoont de spreker dat het nog mogelijk zal zijn de behoeften voor het volgend iaar door de oj I. geldmiddelen te dekken. Maar moet hij tevens verklaren, dat dikte waar zulke middelen gevorderd wordenals thans voorgesteld zijnhet dringend nood zakelijk is dat de'uitgaven worden herzien, dat de overbodige worden ter zijde gesteld, dat de Regering daarbij bepaaldelijk het oog vestige op de verdedingsmiddelen van deti Staat, zonder dat daardoor de veiligheid of de eer van den Staat lijdt, en alzoo te komen tot eene inrigting die door onzen financielen toestand wordt gevorderd en zonder welke Ook hij, zonder Overschrijding, weinig heil voor het Vaderland voorspelt. Zijne Exc. de Minister van Binnenlandsche Zaken heeft met weinige woorden de aan merkingendie tegen het hoofdstuk van zijn departement waren gemaakt, beantwoord en heeft met leedwezen uit de discussieii van heden vernomendat vele leden nog niet vol - daan waren over de breedvoerige ophelderingen, welke ten aanzien van zijn ministerie gegeven zijn. Als militair sprak hij ook van het Xde hoofdstuk, het Departement van Oorloghetwelk slechts voor dit jaar zoo hoog was voorgedragen. Na eenen zoo lang- durigen oorlog is liet onmogelijk alles in eens op den voet van vrede.terag te brengen.- Zijne Exc. de Minister van Financien heeft zich verdedigd, dat hg Vrijdag jl. in zijne rede zou beoogd hebben, aan vele leden der Kamer een.g verwijt te doen. Zyne Exc had alleen doen opmerken, dat de Belgische beginselen bij liet getrouwe Nederlandsche volk en deszelfs vertegenwoordigers altijd afkeuring hadden gevonden, en dathij wcnsch- te, dat hun altiid die edele gevoelens zouden mogen bezielen Wat de begrootingswet betreftmet welk goed gevolg zal hij spreken, nadat niet één lid der Kamer als verde diger daarvan is opgetreden of verklaard heeft ze voor een jaar te willen aannemen. Pliet gebiedt hetn echter te doen zien, dat de bezwarehwelke men tegen de ontwerpen in het midden gehragt heeft, ongegrond zijn. Wat al dadelijk aangaat de aanmerking, dat de hearooting van uitgaven van ons land te hoog is opgevoerd herinnert hijdat de Re-cring de begrootingswet niet anders wil beschouwen, dan als eene credietwetals ecuë be#ooting tot een exceptioneel jaar behoorendc. Door dcrzclver aanneming gaat de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1839 | | pagina 1