A0. 183». LEYDSCHE MAANDAG, ill. C O R A IV T. 2 DECEMBER. PUBLICATIE. Burgemeester en Wethouders der Stad Leyden', Gezien hebbende de circulaire aanschrijving van Zijne Excellentie den Meer Staatsraad Gouverneur van Zuid-Hbllandvan den 17 September 1839, (Provinciaal Blad n°. 95), "houdende bepalingen omtrent de uitvoering van Zijner Majesrcics besluit van den 4 Sep tember bevorens, N°. 98-, betrekkelijk de tweede algemeens tienjarige Volkstelling Brengen bij deze ter kennis der Ingezetenendat, ten gevolge van \s Koniugs boven gemeld besluit, de bedoelde telling of Opschrijving zal worden aangevangen "ö/j Maandag den 18 November aanstaande, en vóór het einde van dit Jaar dit geheele werk'zal moeten zijn afgeloopen; en dat door 'Commissarissendie daartoe zullen worden benoemd, aan de huizen der Ingezetenen Biljetten zullen worden rondgëbragt0111 dezelve acht dagen *na de rondbrenging terug te halen, waarop ieder gehouden zal zijn in te vulleh, ('of, indieu hy daartoe niet in staats is, zulks door een ander geschikt persoon, of, desnoods, £ij de ophaling der Biljettendoor Commissarissen zelve te doen invullen)de juiste Namen en Voornamen van het hoofd des huisgezins, deszelfs ouderdom, geboorteplaats, 'gehuwden of ongehuwden staat en godsdienst, en voorts ook al t«eze omstandigheden van "zijne vrouw en bij hem inwonende kinderennaar rang van ouderdom en dus met uit sondering van die kinderen, welke zich op Academiën, Leer- of Kostscholen bevinden, die op de plaats van hun tegenwoordig verblijf moeten worden ingeschreven voorts van <de mannelijke en vrouwelijke dienst- en werkboden, voor zooverre die in het buis van hunnen mees er woonachtig zijnmitsgaders van alle afzonderlijk inwonende personen, ("ten zij die vreemdelingen waren en geer. jaar alhier gevestigd zijn geweestals wanneer deze niet behoeven te worden ingeschreven); dat personen in gestichten van weldadigheid gealimenteerden dus ook de aanwezigen in de gast- en ziekenhuizen, zoowel als die zich in kostscholen bevinden, door de hoofden dier inr.igtingen of wel door de opzigters 'niet aan Commissarissenmaar aan het Plaatselijk Bestuur zullen moeten worden opgege ven, in den loop der maand Januarij L840, zoodanig als dezelve zich op den 31 Decent her 1839 in die gestichten zuilen bevonden hebben; zullende de verdere onder voogdij staande personen, aan gemelde Commissarissendoor hen, by wie dezelve inwonen, mét vermelding van de plaats, waar hunne ouders (zoo die nog leven) of voogden woonach 'tig zynworden opgegevenmoetende de Administratiën van huizen van correctie en gevangenissen, almede de noodige opgave van de gevangenen invoege voorschreven di- ïectelijk aan het Plaatselijk Bestuur doenterwijl alleen van de militairen(vermits de hoofden der corpsen ook eene uitvoerige opgave inzenden moeten van hunne oncterhoorige manschappen)de op zich zeiven wonende Officieren verpligt zijn de gevraagde opgave "te doen aan bovengemelde Commissarissenzijnde voorts bij Zijner Majesteits besluit verder bepaald, dat zij, die gedurende een groot gedeelte des jaars reizende of varende zijn als: Kooplieden, Kramers, Muzijkanten, Kunstenaars, TiirfscbippersBeurtschippers cp Vergelijken, zullen moeten worden ingeschreven daar, alwaar zij hunne personele belas ting betalen; en zij, die in meer dan eene plaats personele belasting betalen, óf ëen zo mer- en winterverolijf hebben, ter plaatse, alwaar de zetel van hun fortuin is gevestigd. Burgemeester en Wethouders vertrouwen, dat al de Ingezetenen volijverig zullen zijn, om mede te werken tot bereiking van Zijner Majesteits geëerbiedigd verlangen, ten einde door eene behoorlijke opgave, te kunnen slagen in de daarstelling van volledige Volks- "Registers binnen dit Rijk «n dat mitsdien op niemand hier ter Stede toepasselijk zal behoeven gemaakt te worden, de strafbepaling, wegens voortdurende nalatigheid of wei- -gering in de te doene opgaveovereenkomstig artikel 1 der wet van den 6 Maart 1818, f Staatsblad N°. 12), houdende eene boete van ten minste 10., en ten hoogste f 100. of eene gevangenisstraf van ten minste één en ten langste veertien dagenóf wel boete en gevangenisstraf te zamen, welke bij opgemeld besluit tegen de weigerachtige» is vastgesteld. En opdat niemand hiervan eenige onwetenlieid zoude kunnen voorwendénzal deze wor den afgekondigd en aangeplakt, alwaar zulks gebruikelijk is. Aldus gearresteerd door H. H. Burgemeester en Wethouders der Stad Ley dep op den 11 November 1839, en ten zelfden dage afgekondigd. J. G. d M e y. Ter ordonnantie van dezelve v. puttkammerw Burgemeester en Wethouders der Stad Leydën, brengen bij deze, ter voldoe ning aan eene ontvangene dispositie ran Hun Ed. Groot Achtb. de I1H. Gedeputeerde Staten van 'Zuid-Holland, van den 29 October 1839, Provinciaal Blad n°. 114), ter 'kennis van de daarbij belanghebbenden, het navolgend Koninglijk besluit: Wij WILLEM, bij de gratie GodsKoning der NederlandenPrins van Oranje-Nassau Groot-Hertog van Luxemburgenz., ehz.enz. Herzien Ons besluit Van den 29 Maart 1829Staatsblad n°. 5)houdende bepalingen omtrent de invoering en vervaardiging der Nederlandsche vochtmaten voor den handel in het klein; Op de voordrage van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, in dato 6 September 1839, N°. 150, 2de Afdeeling; Den Raad van State gehoord; Hebben besloten en besluiten, met ainpliatie van art. 9 van Ons voormeld besluit: Art. 1. Het zal, voortaan, vergund zijn zich, bij den handel in het klein van melk, insgelijks te bedienen van vaten Pit koper en tin vervaardigd, op den inhoud van eene Nederlandsche kan, van eene halve kan, en van twee maatjes, niits de eerstgemelde ma* ten inwendig behoorlijk vertind zijn. Art. 2. Deze maten zullen van een oor en stevige» voetrand moeten voorzien zijn. De wanden zullen geene mindere dikte mogen hebben dan van één streep voor de ko peren, en van twee strepen voor de tinnen maten, en de bodems geene mindere dikte dan van een en een halve streep voor de koperen, en van'twee en een halve streep voor <ie tinnen maten; zullende de fabrikanten dezer maten zich overigens moeten regelen naar de modellenwelke hiervan door het Departement van Binnenlandsche Zaken aan de Ar- Tondissements-IJkers zullen worden toegezonden. Art. 3. Het tarief der ijkloonen, vastgesteld bij art. 16 van Ons meer gemeld besluit, zal insgelyks van toepassing zijn op de voormelde koneren en tinnen maten. En is Onze Minister van Binnenlandsche Zaken belast met de uitvoering van Ons tegenwoordig besluit, hetwelk aan den Raad van State, tot informatie, medegedeeld, en in bet Staatsblad geplaatst zal worden. Gegeven te 'i Gravenhageden 25 September des jaars 1839, van Onze regering het zes en twintigste WILLEM. Van wege den K oning A. G. A. van Rappard, S. Uitgegeven den tweeden October 1839. Be Secretaris van Staat Van Doorn. Leydenden 21 November 1839. Burgemeester en Wethouders voornoemd j. G. de Mey. Ter ordonnantie van dezelve, v. puttkammer. NEDERLANDEN. Leyden den iscen December. Gisteren, aanvaarde de Heer G. J. Verdam de waardigheid van Hoogleeraar in de Faculteit der Natuur- en Wiskunde, en hield eene Oratie: De artium tt institutorum, quae ab industria vocanturprogressu et perfect tonerecentio- rum mathematicorum diligentissimi: pervestigationibus atque egregiis inventis magnum partem tribuendis;" dat Is: Over het groote aandeel, hetwelk de wis kundigen van tateren tijddoor hunne vlijtige nasporingen en voortreffelijke uit vindingen bsjgebragt hebben tot uitbreiding en verbetering van nijvere kunsten bedrijven en instellingen. Aan de beantwoording door de Regering van de bedenkingenvervac in de processen-verbaal der afdeelingen van de Tweede Kamer der Staten- Generaal, omtrent de begrootingswetten van 1840, ontleenen wij het volgende: Bij het overbrengen der begrootingswetten ia bereids door de Regering het oogpunt aangewezen, waaronder dezelve behooren te worden beschouwd na de zoo buitengewone omstandigheden, waarin het Rijk sedert de isat'ste 'jaren heeft verkeerd, en waarvan de gevolgen rich nog steeds doen gevoelen. In dien stand van zaken icch bestaat er voor ais nog volstrekte onmoge lijkheid, om aan de Staten-Generaa! ontwerpen van eenen biijvenaen aard voor te leggen, welke reeds derzelver toepassing met het zoo korc op han. den zijnde tijdstip van 1 Januarij 1840 zouden kunnen vinden; en men heéfc zich wel genoodzaakt gezien, 0111 het geheelitt lasten en der baten van staats huishouding vcor de volgende dienst in déne wet van uitgaven en ééne wet van middelen te begrijpen. Nie: ten ontegte heeft men dus ook, hij het aanbieden der wetten, dit geheel in vergeliking mogen oreegen met het beloop der voor 1839 berekende gewone en buitengewone uitgaven, want een gtoot gedeeite der taaiste is nu in de algemeené begrooting moeten worden opgenomen. De vei meerderde uitgave van de nationale schuld, door het minder over brengen daarvan ten laste van Belgie dan vroeger was ondersteld; het nog- - niet kunnen terug brengen van de uitgaven van het 'Departement van Oorlog tot het lager peti, waarop dezelve met der tijd zullen kunnen gebragt won. den; en het uittrekken van eene aanzienlijke sotn voor de amortisatie, welke In de laatste jaren was achterwege gelaten zijn zoo vele oorzaken, dat eene vergelijking van hetgeen, over het loopende jaar, ais eigenlijke begroó- ting was aangemerkt, geenen redelijken grond kan hebben, ntaar dat men van eene meer aigemeene beschouwing behoort uit te gaanen zich dan oo'k zal kunnen overtuigen, dat er aanvankelijk vermindering van uitgaven plaats vindt, waaruit men mitsdien met vertrouwen mag atleiden, dat ook voor de toekomst de zoo herhaaldelijk gegeven verzekering der Regering, van op dien voet voort te gaan, niet ijdel zal zijn. Ten aanzien van het Departement van Buiteclandsche Zaken is de Regering zich niet bewust, dat er in de kosten der gezantschappen eene vermeerdering "van uitgaven zoude doorstralen alle de uitgaven ten behoeve van dat De. partement worden bestendig en ten strengste aan de noodzakelijkheid getoetst. Eene vergelijking van de kosten der buitenlandsche zendingen over 1830, uitgetrokken met die, welke voor 1840 worden gevraagd, bevestigt, dac .het in dezen niet bij bloote betuigingen gebleven is, dewijl gedurende dat -tijdvak op dit punt eene som van 235,125 is bezuinigd. Het verzoek van verschillende leden tot eene herziening der wetten op de Nationale Militie zal de Regering in het oog houden; terwijl, wat aan gaat het door de derde afdeeling geuit verlangen, nopens het behouden bij de ligting van 1840 van de vrijstellingen ten behoeve van zoodanige loteiin. gen, welker broeders in dienst der mobiele schutterlijke en vrijwillige corp sen, gesneuveld, overleden of om ligchaams gebreken, in deze dienst beko men, ontslagen rnogten zijn, zulks op dit oögenblik reeds een onderwerp van overweging bij de Regering uitmaakt. Nopens het door de eerste en vierde afdeeling te kennen gegeven gevoe len, dat er te vele Hoogescholen in en voor ons land zijn, meent men zich te mogen gedragen aan hetgeen ter beantwoording van dezelfde bedenking, op de laatst voorgaande begrooting is aangevoerd, omtrent de doelmatigheid, om het thans bestaand getal der instellingen van hooger onderwijs in wezen te houden, als ten aanzien der mindere raadzaamheid, ook uit hoofde vart 'staatkundige redënen, om tot de opheffing van eene of meerdere dier inrig- tingen over te gaan. Het ontoereikende van vele Predikants-tractementen, geregeld ineenentiid toen alle levensbehoeften veel beter koop waren, heeft groote bezwaren -doen ontstaan. De staat van 's Lands schatkist echter eene genoegzamê voorziening ten deze niet gedoogende, heeft men zich voorioopig bepaald tot het toestaan, ten iioogste van too'sjaars, inge al de gemeenten zei- ven uit eigen boezem, de jaarwedden hunner leeraren vermeerderden, en dus deze aanmoediging boven anderen bleken te verdienen. Het is zelfs alleen 's Lands financiële staal, welke voor een zoo belangrijk doel eene zoo be perkte som heeft doen uittrekken. Het middel tot het verleenen van subsidien, ten behoeve van R. K. ker ken, is gevonden uit het overschot, hetwelk sommige artikelen der begroo. tingen van bei departement voor de zaken van de R. K. eeredienst hebben ongeleverd, als een gevoig van tijdelijk wérkende oorzaken, welke uit het niet tot stand brengen der definitive regeling van de R. K. kerkelijke aange legenheden zijn voortgevloeid, zonder tot nieuw bezwaar voor de staatsbe- grooting aanleiding te geven. Ten aanzien van het Departement van de Marine verklaart de Regering', dat de voorgestelde begrooting voor de zeemagt, zoowel voor haar gehee! als in hare onde-rdeelenop die hoogte gebragt is, welke men in gemoedè overtuigd is, benóodigd te zijn, tot het eeniger mate behoorlijk voorzien iit de behoeften van de dienst, in alle derzelver verschiMende takken. De som van ƒ2,500,000 voor de gewone toelage aan het Amortisatie-Syn dicaat uitgetrokken heeft aanleiding gegeven tot bedenkingen en het vrageli van openingen, nopèns den staat en de aangelegenheden'dier inrigting, ter- wijl, onder anderen, ook de wensch is aan den dag gelegd tot het afschaffen van eene instelling, welke men zegt niet meer aan het doel te beantwoorden. Geheel en al het gevoelen deelende, dat het Amortisatie-Syndicaat, nahec tractaat van 19 April 1839, niet meer aan de oogmerken, waarmede het is ingesteld geworden, kin voldoen, bestaat reeds bij de Regering het voor nemen, om al spoedig eene wet tot opheffing van die instelling 'bij de Staten- Generaai in te brengen, en zij wit zich dan ook niet onttrekken, om reeds nu de verzekering te geven, dat zoodanige wet, over welker zatnenstelling bereids raadplegingen aanhangig zijn, nog gedurende de tegenwoordige zit. ting zal worden voorgedragen, zoo ook dat te dier gelegenheid aan de Staten- Gzneraal nopens den toestand van het Amortisatie-Syndicaat alle de openin gen zullen worden gegeven, welke strekken kunnen, om de alsdan te rege len onderwerpen met volkomen kennis van zaken te beoordeelen. Ten aanzien van de nieuwe schuld en den gedanen aftrek op de rente der. zelve van de som, die voor dit onderwerp voortvloeit uit de daarstelling vati eene schuld, ten laste van 'sRijks Overzeesche Bezittingen, volgens de wet van 24April 1836, heeft men gevolgd de vorige begrootingen, en in verband daarmede staat dan ook weder het tweede artikel van de tvet omtrent deuir. jgavenen er waren tot hiertoe geene afdoende redenen voorgekomen om de inrirting te veranderen, zoo als die in de laatste jaren de toestemming vati de Staten-Generaai had verworven; en het is geraden voorgekomen, om de zaak op dezen voet te honden, tot het tijdstip, hetwelk noodzakelijk in dert loop des volgenden jaars zal voorkomen, om, ten aanzien van eene meer voortdurende zamenstelling onzer begrootingen, bepalingen te maken, die dan zeer wel van invloed kunnen zijn op de wijze van opneming van dit onderwerp bij de volgende begrootingen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1839 | | pagina 1