Zoo is het, dat wijden Raad van State gehoerd en met gemeen overleg der Staten-Generaalhebben goedgevonden en verstaan, gelijk wij goedvin den en verstaan bij deze Art. i. Er zal, ten iaste der Overzeeschc Bezittingen, eene schuld wor. den daargesteld, ten bedrage van 56,000,000, onder denzelfdcn waarborg voor de renten en overigens van gelijken aard ais die, bedoeld bij de wetten van 11 Maart 1837, 27 Maart 1838 en 22 December 1838. Art, 2. Van deze schuld zullen worden afgegeven losrenten, rentende 5 pCt., ingaande op zoodanig tijdstip in 1840, als nader door Ons zal wor den bepaald. Art. 3. Eene som van f 1,000,000, of zoo veel meer als de koloniale geldmiddelen zullen toelaten, zal jaarlijks, aanvankelijk met 1842, worden aangewend tot vermindering bij inkoop of aflossing van de schuld, bij de tegenwoordige wet, en die van 11 Maart 1837, 27 Maart 1838 en 22 De, cember 1838 vermeld. „Omtrent dit wetsontwerp (zegt Zijne Exc.) zullen aan U Edel Mog. door het Departement van Koloniën, op 's Komngs last, uitgebreide ophel deringen en toelichtende stokken worden medegedeeld, welke niet alleen tot het regc verstand van het onderwerp strekken zullen, maar ook zich aanslui ten aan de openingen van het beloop der af betalingen uit de middelen van 's Rtjks Overzeesche bezittingen en van den geldelijken toestand derzelver bij een verslag, door het bovengemelde departement, or.der riagteekening van 26 October 1835 in voldoening aan de laatste zinsnede van art. 5 der wet van 23 Maart 1826, aan de Staten-Generaal gegeven. „Het zal daaruit aan U Edel Mog. blijken, det het aangeboden ontwerp de strekking heeft, om het Departement van Koloniën in staat te stellen, de geldmiddelen der Overzeesche Bezittingen aan te wenden, niet alleen tot bestrijding van de lasten, nu reeds door het Moederland op Java gelegdmaar ook tot voorziening in de behoeften van het Rijk, voor het jaar 1840; en dat zelfs voor volgende jaren aan de hulshoucing van Staat, op eene zeer mime wijze zal kunnen worden te gemoet gekomen, „Dat het onderhavig ontwerp aan dit doel zal kunnen beantwoorden, zul. Jen V Edel Mog. kunnen beoordeelen uit de hierboven voor mij toegezegde openlegging van den geldelijken toestand van Indie (van het einde waartoe deze nieuwe schuld wordt gecreëerd), en van de middelen, welke Iudie bezit, om den bereids opgeiegden schuldenlast niet alleen, maar ook de nu voorgestelde vermeerdering er van, te kunnen dragen. „Het is geene onbekende zaak, dat Indie tot verligting der staatsuitgaven mildelijk heeft bijgedragen en verder kan bijdragen, door de vermeerderde hoeveelheid van producten uit de aldaar ingevoerde orde van zaken ontstaan, en welke een gereeden aftrek op de Nederiandsche markten vindendoch om die bijdragen te kunnen leverenmoet het Departement van Koloniën worden in staat gesteld, ora aanzienlijke voorschotten terug te betalen, voor welke de producten verbonden zijn, en waarvan derhalve hetzelve de vrije beschikking niet beeft die vrije beschikking te verkrijgen en daardoor in de behoeften van het Rijk te voorzien en de geldelijke aangelegenbeden van het gemelde departement te regelenis in het algemeen het doeleinde van dit ontwerp van wet. „Edel Mog. Heeren! danken wij dan de aanbiddelijke Voorzienigheid, dat zij ons de middelen aanbiedt, om de trenrige gevolgen der gebeurtenissen van de laatste jaren, en die op 's Lands financien zwaar hebben gedrukt, te kunnen afwenden, en om de eigen hulpbronnen van Nederland aan te vul. len met die uit deszelfs Overzeesche Bezittingen, en aldus het standpunt, hetwelk Nederland in de rij der Staten toekomt, te handhaven. Daartoe kan de voorgestelde maatregel strekken. Dezelve raoet niet alleen in dadelijke behoeften voorzien, maar ook dienstbaar zijn, om in ver volg van tijd de iasten van het Moederland te verligten, en ook verder het verbroken evenwigt tusschen uitgaven en inkomsten te herstellen." Ten slotte zijner aanspraak zeide Zijne Exc., dat omtrent den inkoop en de aflossing van schuld in 1840, voor het tegenwoordige nog geen wets, ontwerp wordt aangeboden. De algetneene vergadering van het Amortisatie. Syndicaat heeft tot de tiitkomst geleld, dat dit onderwerp voor als nog in schorsing wordt gelaten, zoo uithoofde van het nog onbepaalde metBelgie, wat de overschrijving der schuld aangaat, als uit hoofde der aangelegen, heden van het Amortisatie-Syndicaat zelf. Intusschen bestaat het bepaalde voornemen om zoo tijdig mogelijkde aandacht der Kamer op dit aange. legen onderwerp in te roepen, en de regeling van hetzelve voorde volgende dienst nader voor te dragen. Zijne Exc. besloot zijne aanspraak aldus: „U Edel Mog. zullen zien, dat de dienst der ontvangsten en uitgaven voor het voigende jaar kan verzekerd worden, en dat een der grondslagen van verbetering voor de toekomst kan worden gelegd; de werkzaamheden der Staats-Commissie, waarvan door mij in den aanvang mijner rede is gewag gemaakt, zullen voorts mede strek, ken om den geheelen financielen toestand des Rijks op eenen vasten voet, naar'onze nieuwe gesteldheid geschikt, te regelen, en zoo, onderden God. delijken Zegen, te strekken tot handhaving van het nationaal crediet en tot welzijn van het geliefde Vaderland!" De aanspraak, met de daarbij gevoegde ontwerpen en bescheiden, zijn naar de afdeelingen der Kamer, ter overweging, aangeboden. De Voorzitter zegt van het Ministerie van Koloniën een pakket te hebben ontvangen waarschijnlijk bevattende de door den Minister van Financien toe. gezegde mededeelingen omtrent den stand der Oost-Indische geldmiddelen. De vergadering is gescheiden tot morgen ten 12 ure; alsdan zal waarschijn, lflk de Commissie, belast met het opstellen van een adres, in antwoord der troonrede, haar verslag aan de Kamer doen, en een ontwerp voordragen, hetwelk vervolgens aan de afdeelingen zal worden verzonden, en waarvan alsdan aanstaanden Maandag, naar men verwacht, in comité-generaal zal wor. den beraadslaagd. Wij achten het niet onbelangrijk te doen kennen de uitcijfering van de •fdeeling van het Departement van Financien, hetwelk over de Nationale schuld handelt: iste Afdeelitg. Oude Schuld: 1°. Interessen van de werkelijke rentegevende schuld, it 2J pCt., van een kapitaal van 772,132,400, na aftrek van 5,000,000 aan jaarlijksche renten door België te betalen, ingevolge art. 13 van bet te Londen gesloten trac- taat, in dato 19 April 183914,303,310.00. 2°. Gewone toelage van het Amortisatie-Syndicaat - 2,500,000.00. 16,803,310.00. 2de Afdeeling. Nieuwe Schuld: 1°. interessen van de inschrijvingen in het tweede groot, boek der werkelijke rentegevende schuld, k 5pCt., te we ten volgens de wetten van 6 Jan., 22 Nov. 1832, 30 Dec. 1833, 28 April, 15 Dec. 1834 en 18 April 1835, te zamen een kapitaal uitmakende van 197,257.900 over de twee halfjaren, verschijnende ultimo Maart en ultimo September 1840f 9>8ó2,895. Af: De renten ten behoeve van de schatkist te voldoen van een kapitaal van ƒ140,000,000, tegen 4 ten honderd, volgens de wet van 24 April 1836 daargesteld, ten laste van 's Rijks Overzeesche Bezittingen, over o'e twee Half. jaren, verschijnende ultimo Maart en uit. Sep. teinber 18405,600,000. 4,262,895. 2°. Aflossing der Nieuwe Schuld Memoire. 3°. Interessen van de schatkist-biljetten, uit. gegeven volgens de wet van 28 April 1834, van een kapitaal van 9,800,000, k 5 pCt., ver. schijnende in 1840392,000. 4,654,895.00. Totaal 21,458,205 00. Heden is de Raad van Minister vergaderd geweest en heeft dezeu-e eene langdurige zitting gehouden. Nan den zóstm October. Heden morgen heeft de Tweede Kamer der Staten-Generaal eene zitting met gesloten deuren gehouden, waarin deCo.n- missie, die belast geworden is mer het opstellen van een adres, in antwoord der Troonrede, haar verslag uitgebragt, en een ontwerp voorgedragen heef:-, hetwelk onmiddelijk naar de afdeelingen is verzonden, om aldaar te wórden onderzocht. Na het onderzoek van het ontwerp-adres in de afdeelingen, iis ook de centrale sectie deswege vergaderd geweest, en heeft dezelve haar verslag dienaangaande opgemaakt, hetwelk zij aanstaanden Maandag; weder om in eene zitting met gesloten deuren, zal uitbrengen. Daarna zullen de beraadslagingen over het ontwerp terstond plaats hebben, en zal hetzelve; bij eene aanneming, aan de Eerste Kamer worden toegezonden. Op de gisteren aan de Staten-Generaal voorgedragene begrootingswec van uitgaven voor 1840, komt, voor het Gezantschap in België, eene som van 28,000 voor. Naar men verzekert, heeft Zijne Maj. dezer dagen een besluit geno. men, waarbij aan de vrijwilligers, die sedert de Belgische onlusten de Ne, derlandsche krijgsmagt hebben versterkt, en tot den tijd van hun ontslag ia dienst gebleven zijn, eene buitengewone gratificatie is toegekend. Dezelve zou, naar men zegt, beloopen voor de onder-officieren, ieder van 50, en 1 voor de korporaals en onderhebbende manschappen, ieder van f 20. De Ridder de Bazo, die ofschoon tot nu toe geen officieel karakter bekleedende, zich als Zaakgelastigde van Spanje sedert eenen geruimen tijd te 's Gravenhage heeft opgehouden, heeft reeds kennisgeving ontvangen dat hij wegens de erkenning van Z. M. onzen Koning van de Spaansche Re gering, binnen weinige dagen als Zaakgelastigde van de Koningin van Spanje bij ons hof officieel zou erkend worden. Sedert de laatst gedane bekendmaking, zijn door de belanghebbenden geligt.de navolgende door Z. M. verleende octrooijen: Een octrooi, in dato 24 Augustus 1839, voor den tijd van tien jaren, van af 15 October 1836, verleend aan J. B. IJ. de Ville Thury, te Luik, douii. cilium gekozen Hebbende bij J. Chanayete Maastricht, op de invoering van een stoomwerktuig ter uitdamping en uitdrooging met dubbele cilin ders en afwisselende regtlijnige beweging, zonder staking van afloop, en met een oeconomischen tegen bet springen gevrijwaarden ketel. Een octrooi, in dato 24 Augustus 1839, voor den tijd van vijf jaren ver leend aan D. Kagenaar te Utrecht, op de uitvinding van een wrijvingstoestel of rondselbus voor gewone rij- en voertuigen. Een octrooi, in dato 24 Augustus 1839, voor den tjjd van vijf jaren ver. leend aan L. Backer te Oosterbeers, op de uitvinding der bereiding van een drank, waaraan hij den naam heeft gegeven van Konings-bier. Een octrooi, in dato 26 Augustus 1839, voorden tijd van vijfjaren, ver leend aan L. Blankere te Utrecht, op de uitvinding van een waterdigt glim. mend schoensmeer. Een octrooi, in dato 27 Augustus 1839, voor den tijd van vijf jaren ver. leend aan C. H. Ciriaci te Amsterdam, op de invoering en verbetering van een verwarmingtoestel, geschikt om groote lokalen te verwarmen en om plant aardige zelfstandigheden te droogen. Een octrooi, in dato 31 Augustus 1839, voor den tijd van vijftien jaren, van af 14 December 1837, verleend aan A. Isaac te Londen, domiciliura gekozen hebbende bij IV. ÏVillink Jr. te Amsterdam, op de invoering van eene wijze om onbebouwde en onvruchtbare gronden vruchtbaar te maken. Een octrooi, in dato 14 September 1839, voor den tijd van tien jaren, van af 11 Mei 1839, verleend aan A. B. Manchon te Parijs, domiciliura gekozen hebbende bij C. C. Uhlenbeck te Amsterdam, op de invoering eener handelwijze om uit de stengels van het kool- en raapzaad eene zelfstandig, heid te trekken, geschikt tot de vervaardiging van papier en carton. Naar men verneemt hebben de schippers der veerschepen, varende tusschen Amsterdam en Zwolle, aan Z. M. den Koning concessie verzocht tot het aanleggen van een of meer stoomvaartuigen, ten transport van pas. sagiers en goederen, van Amsterdam naar Zwolle en vice versa. Op onderscheiden plaatsen in ons land is eergisteren avond een vrij sterk noorderlicht gezien. T U R K Y E. Het zou, volgens een berigt uitWeenen, aan Hafiz-Pschz,die eene neder, laag door de Aegyptische armee geleden heeft en daarom in ongenade bij den Sultan gevallen wasgelukt zijn de gunst van zijnen heer weder te krijgen en op nieuw tot opperbevelhebber over de Turksche troepen in klein-Asit aangesteld zijn. De Porte zou aan de vertegenwoordigers der Mogendheden eene nieuwe nota gerigt hebben, waarbij zij haar dringend verzoek herhaalt, om toch eindelijk maatregelen tot beslissing der Oostersche aangelegenheden te nemen. Op hare eerste nota heeft zij nog niet eens antwoord bekomen. GRIEKENLAND. In de Allg. Zeitung vindt men een schrijven uit Athene van 28 September, 1 waarin eene mededeeling gedaan wordt van den waren toestand der in- en j uitgaven in dat Rijk en van het tekort, dat er in de [schatkist bestaat. Onder 1 andere leest men daarin Het budget, hetgeen bij den aanvang van 1838 ontworpen werd, toonde een tekort aan van 7,363,692 dr.; door aanmerkelijke reductien en bezuini. gingen op de noodige uitgaven, gelukte het echter het budget in zoo ver te verminderen, dat het tekort eene som van 3,383,577 dr. beliep. Bovendien j, voer de Regering voort, den grondregel der strenge oeconomie te behartigen en denzelven met zulk een gevolg voort te zetten, dat de uitgaven nog onder j de op het herziene budget getrokken lijn bleef. Van de inkomsten nu zijn y zeer weinige beneden de beraming gebleven en de meeste hebben dezelve 'y overtroffen, zoodat het tekort nog minder geworden is en eene som bedroeg fc van 1,613,854 dr. Over de dienst van 1839 zal het tekort nog minder zijn, 0 daar de uitgaven op 16,706,863 en de inkomsten op 15,800,000 dr. geraamd zijnen er dus slechts een deficit van 906,863 dr. bestaan zalwelk deficit z ook wederom, gelijk als in 1838, wegens de meerdere opbrengst der inkoms r ten, dan geraamd was, veel minder kan zijn. Het stuk eindigt aldus: Wanneer de financiële toestand van een land en de voort- of teruggainde g beweging zijner financien-administratie den zekersten maatstaf voor de waar. digheid van zijn gemeenschappelijk bestaan aanbiedt, zoo zal het land zijner g overeenstemming langzaam maar zeker voorwaarts gaan en zijne ontwikkeling a door eene verstandige Regering ondersteund en bevorderd worden. Laten rj daarom de vrienden van Griekenland over deszelfs toekomst goedsmoeds zijn; j, de verstandige zin des volks, zijne geschiktheid om beter te worden, onder. v steund door de goede medewerking eener verlichte Regeringzai de hinder, nissen gelukkig te bovenkomen, welke die vrienden des lands, die alleen zich zeiven bedoelden, in den weg hebben geworpen, en die nog niet moede 1 zjjn zijne vrjje e» krachtige ontwikkeling tegen te gaan. p

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1839 | | pagina 2