B E L G I E. MENGELINGEN. correctie—huizenonder anderen behoort hiertoe de bepaling, dat de gevan." genen nimmer wijn, bier, sterken drank, of tabak zullen mogen hebben, of met elkander spreken. Deze bepalingen, voor de gevangenen ten hoogste onwelkom, hebben eenige opschuddingen onder de mannelijke en vrouwe lijke gevangenen ten gevolge gehad, die echter spoedig onderdrukt zijn ge worden; doch nu zal het noodzakelijk zijn, dat, indien men die verordenin gen wil volhoudener m de gebouwen Voor gevangenissen bestemd eenige verandering zal moeten komen. Bij het tegenwoordig Ministerie zou het plan bestaan om verandering in de levenswijze der zoogenaamde galeislaven, dat is van die misdadigers die tot dwangarbeid veroordeeld zijn, in te voeren, ■welke daarin bestaan zoudat zij allenpp de wijze der Amerikaansche iririgting der gevangenissen, van elkander verwijderd zonden opgesloten worden. Dit jaar zonden nog de noodige fondsen aangevraagd worden ter daarstelling van een gebouwwaarin 500 van die misdadigers geplaatst konden worden. Het Hof der Paris heeft thans het eerste rapport aangehoord ter zake des opstands van 12 en 13 Mei. Bij dit rapport worden 19 personen in staat van beschuldiging gesteld, vatj welke 15 gevangen en 4 voorcvlugtig zijn. De daadzaken schijnen te zijn: de aanval op den post aan het paleis van Justitie en de moord van den wachtmeester Jonas, bij de versperring van de straat Grenetat voorgevallen. De Advocaat Barbis en een paraplnimaker, met name Roudilzonden, met betrekking tot het eerste punt, de hoofd, beschuldigden zijnmet den moord zou betigd worden de beschuldigde Mio ion, die Jonas met een geweerschot geveld zou hebben, op het oogenblik ■waarop deze, van zijn peloton gedetacheerd, ae versperring zou zijn komen erkennen. Voorts zou de Advocaat Barbès ook nog beschuldigd worden van den moord, aan den Luitenant Drouineau gepleegd, op het oogenblik ■waarop deze eene onderhandeling had geopend met den aanvoerder der bende, tot welke Barbis behoord zou hebben. De verdere beschuldigden zouden gegrepen zijn geworden met de wapens In de hand of erkend zijn gewordenals hebbende op de troepen geschoten. Men zegt dat de meeste beschuldigden het hun ten laste gelegd wordende ontkennenterwijl anderen tot hunne verontschuldiging aanvoerenmet ge. weid gedwongen te zijn geweest, een wapen aan te nemen en zich bij de oproermakers te voegen. Na dit rapport heeft de Procureur-Generaal Carré zijn requisitoir tegen •1 de aangeklaagden genomen. Men denkt dat het Hof Vrijdag deszelfs arrest zal geven. Van de zeven personen, die wegens het drukken en verspreiden van den Moniteur Republicain en FHomme libre aangeklaagd waren van aanzetting tot Koningsmoord, Godverloochening en opheffing van alle eigendomsregc zijn thans door het Hof van Assises van Parijs 5 schuldig verklaard en tot 5jarigen dwangarbeid verwezenonder deze behoort Lecomtedie met de weduwe van den Koningsmoorder Pepin gehuwd is; de twee anderen zijn vrijgesproken. Dezer dagen zijn te Parijs des morgens vroeg twee personen gevat, die een klein stuk geschut droegen, betgeen misschien bij voorgenomene revolutionnaire woelingen moest gebruikt worden. Ook de smiddie dat kanon vervaardigd hadis gevangen genomen. Dat er woelingen te Lyon, waarvan wij in onze vorige melding heb» ben gemaakt, zouden uitgebarsten zijn, wordt officiéél tegengesproken. De Commissie, die belast was met het onderzoek van het door den Minister van Financien aangevraagde buitengewone crediet voor de Ooster. sche aangelegenheden, heeft haar gevoelen uitgebragt, dat het geld behoorde te worden toegestaan, en dat de ondeelbaarheid van het Ottomannische Rijk door de Franschc staatkunde gehandhaafd behoorde te wordenalsook dat het tractaat van Unkias Skelessi slechts als eene doode letter moest worden beschouwd, daar hetzelve, alleen tusichen Rusland en Turkije aangegaan, door geene andere Mogendheid van Europa was onderteekend en dus de Russen door hetzelve niet waren gemagtigd den Bosporus te bezetten. De Kamer moet nu over dat onderwerp beraadslagen. Ër worden reeds eenige heeren genoemdvan welke een bestemd zon zijnom ais Gezant in 'sGravenhage aangesteld te worden; onder deze zijn de Hertog efUrsel, Minister tijdens de vereeniging; de heer Du Bus de Ghisignies, ond Gouverneur-Generaal van Indié en de heer De la Costede laatste Minister vin Binnenlandsche Zaken vóór de revolutie. De verkiezingen voor de Kamer van Vertegenwoordigers zijn allen in den geest van het Gouvernement afgeloopen. De Minister van Oorlog heeft den 13 JunIJ eene estafette aan den Generaal Daine te Venlo gezonden, met bevel om het commando dier ves. ting aan den oudst aanwezigen officier aldaar over te dragen en met zijnen geheelen staf naar Brussel terug te keeren. Van tijd tot tijd zijn nit die vesting de zieken en het materieel gevoerd, zoodat men denkt, dat den iSden dezelve in handen der Nederlanders gesteld zal worden. Bswgac SS5SSSS5 1 r Tssasasea VALA NTH IENNES in de PYRAMIDE van GIZEH. Uit deszelfs uitgegeven sterk: „Voyage en Orient Majoor de Valanthicnncs is onder de nieuwere reizigers de eerste, wien het gelukte in de beroemde groef der pyramide van Gizeh te komen. Wij ontleenen aan zijn belangrijk werk, het berigt over dit pyramide-bezoek, waarbij hem de heeren dsArcet, Rigaud, Datray, Debray, Hiiner en deLorey vergezelden. Toen het gezelschap tot in het binnenste der genoemde pyra mide was doorgedrongen, en de beide voornaamste vertrekken bezocht had, liet de heer Vaianthiennes zijne reisgenooten in een derzelve achter. Het verdere laten wij hem zelf verhalen: Mijne beide Arabische Cicerone volgden mij, met touwen en wastoortsen voorzien; ik zelf nam drie flesschen brandewijn en rum mede, en zoo daal. den wij de groote gaanderij af. Toen keerden wij naar het zuiden en kwa men in de kamer der Koningin, welke mede geheel uit graniet gebouwd is en waarvan het gewelf den vorm van een dak heeft. Meerdere reizigers, als Carsten Nicbuhr, Davison en Montagne, spreken vsn eene opening in het bovenste gedeelte der gaanderij. Reeds Plinius maakt daar melding vanen Dupuis noemt dezelve eene gemeenschap met den onderaardschen tempel van Memphis, welke tot de beproevingen der neophyten diende. Zoo ver ik weet, had echter nog geen reiziger beproefd daarin door te dringen. Ik wilde deze daadzaak ophelderen, maar openbaar de mijn voornemen aan niemand, buiten den jongen Champollion. Om aan den Ingang dezer groef te komen, moet men zich in den linker hoek der groote gaanderij begeven: daar bevindt zich een klein kanaal, waardoor ik inet mijne twee Arabieren zes of acht stappen ver kroop. Aan het einde van hetzelve, kwamen wij op eene kleine vierkante ruimte, en de ingang der groef was voor ons. Ik gaf mijne gidsen te verstaan wat ik wil de maar zij toonden geene lust mij te volgendaar zij nog nimmer in de groef geweest waren. Het gezigt van eenige talari'swelke ik hun als buitengewone belooning beloofde, deed hen echter eindelijk van besluit ver tederen. De opening heeft slechts derdehalf voet in doorsnede; de groef scheen mij Hjnregt aangelegd te zijn; ik bemerkte regts en links kleine holten, welke men daargesteid had om bij het op- en nederstijgen handen en voeten in te iteken. Wij knoopten het einde van het medegebragte touw, dat een duim dik en 40 vademen lang waszoo vast mogelijk aan het bovenste gedeelte der opening en lieten den geheelen trosin den afgrond vallen. Eene minuut daarna, trok ik aan bet touw, aan welks ander einde een stitk lood van onge veer een pond was vastgehecht; doch ik voelde het lood niet, en vermoede- daarom, dat de groef niet zeer diep was. In deze veronderstelling liet ik een mijner Arabieren afstijgen; ik zelf volgde hem en de andere kwam achter mij; elk onzer hield eene dubbele fakkel, waarvan de eene helfc was aangestoken, in de hand.' Het was ech. ter onmogelijk zich aan het touw vast re houden; elk onzer vatte met de eene hand zijne fakkel, steunde met den elleboog in de holte des muuts en hield zich met de andere band in de daartegenover geplaatste holte; zoo stegen wij met groote moeite naar beneden. Gelukkig zijn de verdiepingen, welke tot steun dienen, slechts eenen voet ver van elkander. Van 25 tot 25 voeten vond ik eene soort van venster, dat, dan voor, dan achter ons te voorschijn kwam, en ongeveer drie voeten quadraat groot waren; uit dezelven kwam eene warme lucht en vermoedelijk stonden deze gaten door een gemeenschappelijk kanaal inet de buitenzijde in verband. Wij moesten dikwijls rusten, vooral toen wij, nadat wij een kwartier uurs lang, eerst den eenen dan den anderen voet vooruitzettende, en met hand en elleboog ons ondersteunende, waren afgedaald, eene beving in de beenen voelden, weike gedurig toenam. Intasschen telde ik de holten in den steenen muur, en reeds hadden wij 264 derzelve boven ons gelaten, toen ik op het lood aan het einde van ons touw stietdit veroorzaakte nieuw dralen en nieuwe onaangename gedachten. Eindelijk zecteden wij onze reis voort; doch op eens geeft de Arabier, die onder mij was, eenen gil, en zijne fakkel verdwijnt Ik blijf staan, luister, zie naar beneden de ongelukkige was spoorloos ver. dwenen! Mijn hart klopte zoo geweldig van schrik, dar ik bijna zelf in den afgrond zoude zijn gestort. Ik vestigde mijne voeten goed in de gaten, haal de'eene mijner brandewijn-flesschen voor den dag, dronk eene teug en rijkte dezelve aan den zich boven mij bevindenden Arabier. Deze riep Allah ke. rim!" (Allah is genadig!) gaf mij de flesch weder, en nn zetteden wij onze gevaarlijke reis verder voort. Vijf en twintig voeten dieper bevond ik mij op een vierkant van zes voeten en zette mij neder. Horeb, de Arabier, zag met verstoorde blikken om zich heen; al zijne leden beefden. Ik reiitte hem de flesch weder toemaar bij kon niet drinken en vergoot een gedeelte des brandewijns. Ware hij gewapend geweest, zoude ik voor hem bevreesd zijn gewordenik droeg kleine pistolen met wier sloten ik opzettelijk speelde. In den hoek ter regter zijde, maar niet jnist onder den koker, welke wij waren doorgetrokken, was de opening van den tweeden. Een kwartier uurs beraadde ik mij of het niet beter zijn zoude, weder op te klimmen, dan dit do! waagstuk voort te zetten; maar klimmen kwam mij in onze omstanoig- heid bijna onmogelijk voor, en daarom melde ik mijnen reisgenoot, dat ik tot voortzetting onzer afdaling in de diepte besloten had. Horeb herhaalde zijn Allah kerim! en stapte moedig eerst in den kuil. Al wederom ging hec drie kwartier uurs lang afwaarts; ik telde ditmaal 220 holten, en stond ein. delijk in een vierkant vertrek van 10 tot 12 voeten gelijke hoogte. Nadat wij hier weder wat gerust en eene derde teug brandewijn genomen hadden, nam ik mijnen wasstok en bezag de plaats waar wij ons bevonden, wier mu ren uit ruwen granietsteen bestonden. In eenen hoek stiet ik op een weinig geruststellend voorwerp, het was eene menschelijke geraamte! Ik zocht naar andere overblijfselen, ten einde, zoo mogelijk, te ontdekken, wie de onge- lukkige geweest was, die hier het leven had verloren, doch vond niets dan twee groote metalen knoopen. Nu onderzocht ik den muur, en bemerkte sporen van een bijna geheel verdwenen opschrift, waarvan ik alleen het volgende kon ontcijferen: Londen M 2 171S Haye Er bleek uit dit fragment ten minste dat de verongelukte een Engelseh. man geweest was. „Die arme," zoo sprak ik tot mij zelve, „is hetzelfde spoor gevolgd als ik, en zal zeker, daar hij geenen uitgang vond, van hon- ger omgekomen zijn! Dit lot kan mij ook treffen; doch ik zal niet, zoo als hijde folteringen van eenen langen doodstrijd verdragenik heb pistolen btf mij 1" Na deze alleenspraak hield ik mij bezig met den uitgang te zoeken waarvan mijne autoriteiten sprakendoch te vergeefs 1 De kamer was vol puin, dat vrij hoog opgehoopt iag. Naar het zuiden moest de opening van •en lang kanaal zijn, dat in een ander uitkomt, wiens gemeenschap tot aan de Sphinx reikte; eene noordelijke opening echter voerde, zoo mijne autcu. rei zeidenin de onderste gaanderij der pyramide. Ik begon nu aan de noord, zijde op te ruimen, terwijl Horebop mijne aanwijzing, aan de zuidzijde hetzelfde deed. O, hoe vreeselijk lang duurden mij cle twee uren, welke ik met het wegredderen van het puin doorbragt! Zesmaal was ik voornemens van het werk af te zienl Toen ik ongeveer twee voet ver doorgedrongen was, viel het door mij ter zijde gehoopte, weder in, en ik kon weder op nieuws beginnen. Intnsschen scheen het mij toe als of ik aan eene opening kwam en gaf eenen luiden vreugdekreet. Horeb ijlde naar mij toe; ik kon niet spreken; ik wees hem aileen het bovenste gedeelte der opening; maar hij verstond mij, en op zijn gelaat was eene verrukking te lezen, waarvan hij alleen een begrip hebben kan, die eenen tijd lang hopeloos in doodsgevaar heeft doorgebragt. Hij greep mijne hand, kuste dezelve met aandoening en zette toen dadelijk, met eenen ijver welke mij beschaamde, het werk voort. Na een half uur was de opening van hec kanaal gezuiverd en het puin zoo ver weg gevoerd dat wij op den buik er in konden kruipen. Wij rustten alvorens een weinig en ledigden eene tweede flesch. Ik raadpleegde mijnen goeden kleinen Strabonius, om de overtuiging te erlangen dat dit kanaal zich werkelijk in de rigting der on. derste gaanderij uitscrekte. Het kanaal was mij bij het afklimmen ter lin kerzijde geweest; de gaanderij ook: ik meenden dus op den goeden weg te zijn. Vóór wij het vertrek verlieten, schreef ik op den ongepolijsten graniet steen, zoo goed mogelijk, met potlood, mijnen naam, de dagteekening en een kort verhaal onzer verrigtingen. Ik liet nog een vijffrancs stnk met het beeld van Karei X achter, en legde mij toen vóór de opening plat op den grond. Nieuwe teleurstelling, onze fakkels konden ons geenen dienst meer doen! Ik liet een derzelve in het vertrek brandeu, voor het geval dat wij moesten cerugkeeren, en nu kropen wij in Gods naam voorwaarts. Wij ver volgden meer dan honderd schreden ongehinderd onzen weg, toen ik tegen eenen hoop puin stiet, welke mij den weg versperde. Horeb was op mijne hielen; ik zeide hem het nieuwe onheil, doch hoorde op denzelfden oogen blik een dof geluid boven ons! Thans bleef mij geen twijfel uieer over dat ik mij onder de gaanderij en wel op het vereenings-punt der beide kanalen bevond. Ik begon zoo hard mogelijk te roepen en te schreeuwen; ik luis. terde nog altoos dac geluid, doch niets meer, Eindelijk schoot ik op goed geluk een pistool af; nu werden de slagen minder dof; zij vermeer derden zich en kwamen nader; een schot beantwoorde het mijne! Ik rnkte zoo veel mogelijk de steenen, welke mij in den weg zaten ter zijde, en overtuigde mij weldra met onbeschrijffelijke vreugde, dat men ook van bui ten werkte. Eenen oogenblik dacht ik met sidderen aan de mogelijkheid eener instorting welke ons verpletteren zoude, maar hec bestaande gevaar was reeds zoo groot, dat het vérdere in mijne gedachte terugweek. Een bang uUr verliep, alvorens ik konde hopen iets verkregen te hebben. Plot- selijk scheen mij het daglicht flaauw in de oogen; kort daarna raakte een steen los, dezelve rolde digc langs mijn hoofd naar beneden, en er ont. stond eene opening. Naauwelijks was dezelve groot genoeg om mijn lig. chaam door te laten en toch was het als of eene tooverkracht mij naar huiten rukte. Ik hoorde stemmen, woorden, geschreeuw, maar ik verstond niets. Was ik beschonken? (1) Ik weec er niets van. (O Dit vermoeden krijgt door de omstandigheiddat de schrijver op zijnen togt minstens eene ficscli brandewijn moet geledigd hebben, eenen boogeu graad van waarschijnlijkheid.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1839 | | pagina 3