DUITS CHLAND.
F R A N K R IJ K.
B E L G I E.
MENGELINGEN.
te onderwerpen, dan wel van de Pruissische Regering, die met dreigingen
en maatregelen van gestrengheid van de Geestelijkheid zelve de naleving
der Staatswetten vordert.
Dit eens bepaald zijnde, erkent de Katholijke Godsdienst niet alleen het
beginsel van volkomene trouw en algeheele onderwerping aan het wereld,
lijke gezag in al hetgeen de burgerlijke orde betreft, maar zij verkondigt
zelfs dit beginsel luidde en opentlijk-, 'en prent de betrachting van hetzelve
ook in het harde geval van belemmeringen in godsdienstzaken in. De II.
Stoel naijverige bewaarder en naarstige beschermer der door de Katholijke
godsdienst aangenomene stellingen, heeft dit beginsel gestadig in uitoefening
gebragr. Al zijne handelingen op dit onderwerp betrekking hebbendezijn
zoo vele schitterende en onmiskenbare bewijzen dezer daadzaak. De taal
des H. Vaders 'in de op 15 Augustus 1831 aan alle Bisschoppen der Katho
lijke wereld uitgevaardigde aanschrijving en in zijne andere zendbrieven, die
'algemeen bekend en in levendig aandenken zijn, kunnen in dit opzigt niet
'overtuigender wezen. Het beginsel van onderwerping en gehoorzaamheid
'aan de wereldlijke magt is overigens verre van ongehoorzaamheid en weder
stand tegen de magt der Kerk in godsdienstige zaken toe te laten. Me'11
moet den mensch, doch bovenal God gehoorzamen, en men gehoorzaamt
'God inderdaad, wanneer men de wetten der Kerk naleeft, die in'Godsdienst,
zaken uitsluitend haar gezag én hare zending van God bekomen heeft, wan.
neer dus, gelijk zulks ongelukkiglijk in den strijd tusschen den H. Stoel en
het Pruissische Hof bet geval is, de wereldlijke magt zich veroorlooft, wet.
ten en regelen in Godsdienstzaken te verordenen, in strijd met hergeen de
Kerk dienaangaande gebiedt en voorschrijft, dan verwaarloozen de Katholij-
ken, wanneer zij zich eer aan de kerkelijke voorschriften dan aan de burger
lijke houden, geenszins de aan den Souverein in tijdelijke zaken verschnldigde
trouw, maar zij voldoen slechts aan den grooten pligt, God eer te gehoor,
zanten dan den mensch. Het opperhoofd der Kerk, hij dien God tot leiding
en verdediging derzelve aangesteld heeft, wekt, wanneer hij de haar ontno-
mene regten terug eischt, niet töt tegenstand op, maar vervult slechts zijne
heilige pligten, zoo de uitroep zijner stem, die geen ander doel heeft dan
de vervulling dezer pligten en de bescherming dezer regten, op eene heil.
looze wijze verkeerdelijk verstaan mogt worden, zoo zelfs dat die uitroep
verderfelijke gevolgen in de burgerlijke orde kon hebben, dan zoude het
opperhoofd der Kerk daarover ten diepste bedroefd zijn, hij zou dezelve
beweenen en luid misbillijkendoch de welgezindheid, het openlijke ge.
voel van regt, de onpartijdige voorstanders der waarheid zouden beslissen,
of zoodanige gevolgen aan den H. Vader moeten worden geweten dan wei
aan heth, die hem in de noodzakelijkheid gebragt heeft, zijne stem te
'doen hooren.
Van welken aard overigens In'waarheid het'gedrag des H. Stoels alsmede
'des Aartsbisschops en der geestelijkheid van Gnesen en Posen tegenover de
'Pruissische Regering, in den loop der onaangename onderhandelingen, waar
van hier gesproken wordt, geweest is, zal men ten duidelijkste uit de reeks
van daadzaken kunnen zien, welke de H. Vader zich onledig houdt, gesteund
op authentieke bescheiden, omstandig uiteen te zetten, deels om de door
de Pruissische Regering zelve in hare laatste memorie aangehaalde daadzaken
'toe te lichten en teregc te wijzen, deels opdat het blijke, of die Regering
in hare gelijktijdig verschenen verklaring met regt heeft kunnen beweren,
dat de Pauselijke aanspraak van 13 September van het vorige jaar grooten.
■deels op eene onnaauwkeurige blootlegging der daadzaken gegrond is geweest.
(Hier volgt nubij gedurige aanhaling van de bijgevoegde bescheiden
eene dogmatische, geschiedkundige en kerkelijke-historische verhandeling tot
regtvaardiging van den Aartsbisschop von Duninen van zijné onderhoorige
geestelijkheid met betrekking tot de gemengde huwelijken.)
Het vertoog eindigt als volgte
Nadat men alzoo de reeks der daadzaken heeft leeren kennenheeft men
slechts eenen niet vooringenomen en volmaakt onpartijdigen zin noodig,om te
kunnen beseffen of te midden van zoo vele Ondernemingen der burgerlijke
'magt tegen de onschendbare herstellingen en regten der Katholijke Kerk, de
H. Stoel onverschillig blijven konde. Hij bleef zulks dan ook inderdaad niet
gelijk ten deele bekend isen gelijk nog duidelijker uit de als voldingende
bewijsstukken hier nevens gevoCgde oorspronkelijke bescheiden blijken zal.
En daar de Pruissische Regering in de bij hare verklaring van 31 December 11.
gevoegde memorie hare bezwaren tegen den Apostolischen Stoel niet tot het ge
beurde in Gnesen en Posen bepaalr, maar ook het incidentele geval met den
Bisschop Spinellibetreffende de niet minder beklagenswaardige voorvallen te
Keulenweder aangeraakt heeft, zoo is het noodig, ook hierover den waren stand
der dingen te doen kennenen dat door de kennis van onderscheiden andere
daarmede in verband staande omstandigheden en handelingen, het verdere
gedrag van den H. Stoei tegenover de genoemde Regering in de aangelegen
heid, die het beklagenswaardige onderwerp van dit vejtoog uitmaakt, ten
eenemale geregtvaardigd schijnt.
(Hier volgt een zeer uitvoering en met aanhalingen van documenten opge
vuld relaas van het gebeurde met den abt Spinelli.')
Kien wil weten dat aan den Aartsbisschop von Dunin, die zich nog te
ïleriijn bevindt, thans zijne straf is aangekondigd, bestaande in ontzetting
van zijn ambt, verlies van het regt om de nationale kokarde te dragen en
zes maanden gevangenis. Van eenen anderen kant echter wordt gemeld,
dat de zaken tusschen hem eu de Pruissische Regering op eeiién goeden
voet stonden.
In de zitting van de Wurtembergsche Kamér van Afgevaardigden is door
eenen der leden de aandacht der Kamer gevestigd, op het met Nederland
aangegaan handelstractaat, hetwelk hij meende dat door de Tweede Kamer
der Wurtembergsche Afgevaardigden moest goedgestemd worden. Hij stelde
voor, om een berigt wegens deze zaak van de Commissie voor het tolwezen
en den koophandel in te winnen. De Kamer heeft dit voorstel goedgekeurd.
Ook in de Badensche Kamer van Afgevaardigden is een dergelijk besluit
genomen. Deze besluiten bevatten echter niets vijandigs tegen het traccaat,
maar hebben alleen betrekking op het regt der Kamer.
In laatstgenoemde Kamer is den 27 April II. nog een voorstel doorgegaan,
om aan de Bondsvergadering te verzoeken, in Hanover de constitutie van
1833 wederom te doen invoeren, daar die van 1819 reeds afgeschaft was.
Te Wilna, in Rusland, is in Januarij il. een man van 137 jaren gestor
ven. Hjj was reeds in zijn ipden jaar gehuwd en had onderscheiden kinderen
gehad, van Welke hem echter slechts eene dochter bij zijnen dood was
overgebleven. Hij was gedurende zijnen langen levensloop nooit door ziekte
aangetast geweest en tot aan het eind van zijn leven bij het volle gebruik
van zijne vermogens gebleven.
Parijs den 3 Mei. In de zitting van de Kamer van Afgevaardigden van 30 April
heeft Mauguin te kennen gegeven, dat hij zijn voorstel tot het indienen
van een adres aan den Koning, wegens het voortduren der Ministerieleltrisis
op het bureau der Kamer had nedergelegd. De heer Dupin heeft zich in
die zitting nog verdedigd omtrent, het doen in duigen vallen van de Ministe
riele combinatiedie den vorigen dag als zeker was aangekondigd hij nam
de geheele verantwoordelijkheid daarvan op zich.
De verjaardag van Z. M. den Koning is op eene vrolijke wijze, be
gunstigd door overheerlijk lenteweder, gevierd geworden. Alles is in de-beste
order afgeloopen. Z. M. heeft bij die gelegenheid de geiukwenschingen van
de hooge Staatsligchamen ontvangen.
- Onder de aanspraken, die aan den Koning gedaan zijn, is de belang.
rijkste die van den "Voorzitter dér Kamer van Afgevaardigden, P6ss>y; in de.
zelve merkt men onder anderen deze woorden op:
„Sire! Bij het aanschouwen der staatkundige moeijelijkheden, wier einrfa
zij zoo vuriglijk verlangt*, 'begrijpt en deelt de Kamer der Afgevaardigden
al uwe zorgen. "Kort geleden door het land gekozen, is zij het getrouwe
beeld daarvan. Gij zult haar vinden vervuld met eerbied en gehechtheid
voor uwen persoon, niet minder naijverig voor de handhaving van de regten
der kroon, als vóór de uitoefening van hare eigene prerogatieven, en gereed
öm elk bestuur te onderschragen, hetwelk de taak van orde, vrede en ver
zoening getrouwelijk vervult, die gevorderd worden door de behoeften van
den tijd en den edelmoedigen geest der instellingen, op wélke de waardig,
held van uwen troon én de echte grootheid der natie berusten."
'In het'antwoord des 'Konings vindt men het volgende;
„Den cJoor uwen President-geuiten wensch beantwoordende, zal ik zeggen,
dat terwijl ik met hem de kortstondige moeijelijkheden betreur, welke wij
ondervinden, ik niets nalaat, niets nalaten zal om den duur daarvan te ver,
'korten; want ineer dan iemand wensch ik, dat Frankrijk een bestuur hebbe,
'beantwoordende aan deszelfs verlangens, aan utve verwachting en aan de be.
hoefte van het tijdsgewricht. Het onveranderlijke doelwit van mijne pogin
gen is geweest het naauwste verband tusschen al de magten van den Staac
te doen voortduren. Het 15 in deze eenheid, dat wij die kracht kunnen vin
den, welke al de openbare ambtenaren, ai de bekleeders van het Scaatsge.
zag behoeven, om den last te vervullen, die aan hen is Opgedragen."
Dit antwoord werd met levendig gejuich vaé de zijde der Afgevaardigden
en met het herhaald geroep van: Leve de Koning! ontvangen. Men rekent,
dat ineer dan 350 Afgevaardigden zich naar het paleis begeven hadden; onder
de weinige, die óntnraken, was de heer Thiers. Over het geheel is men
zeer te vreden over de gedane aanspraken en de gegevene antwoorden,
waarin de erkenning van ieders regten doorstraalt en de wensch om tot be
vrediging en aan een einde van de tegenwoordige krisis te komen. Men wil
dat de heer Passy eerst een minder voldoende aanspraak had gesteld, op het
vernemen dat "men een doctrinair Ministerie wilde zamenstellen,'siaar bij de
thans gevoerd wordende onderhandelingen, om eene verzoening tusschen de
beide centrums te bewerkén, van gedachten veranderd was.
Men wil weten, dat de dag voor de doopplegtigheid van den Graaf van
Parijs op den J5den dezer bepaald is.
De buitengewone Gezant van denShah van Persie heeft in eene bijzon
dere audiëntie aan Hunne Majesteiten de geschenken van dien Shah, zijnen
meester, aangeboden, bestaande in een gedamasceerd zwaard men eenige
kostbare gesteenten bezet, dat door vier der beroemdste Souvereinen van
Persie gedragen is geworden, in twee handschriften iSet fraaije miniatuur-
afbeeldingen voorzien en in zestien Indische shawls.
In de zitting der Tweede Kamer van den 2 Mei, heeft de Minister van Bui.
tenlandscheZaken, dcTheux, eene staatkundige mededeeling gedaan, betref
fende de laatste onderhandelingen met de Conferentie te Londendie reeds
bekend zijn.
Vervolgens zijn de navolgende ontwerpen van wet voorgedragen:
1°. De aanvraag van een crediet van 4,985,000 francs, tót betaling van
het eerste halfjaar der ten laste van Belgie gebragte schuld.
20. Een ontwerp tot terugbetaling van den tol op de Schelde, aan de
Belgische schepen én aan die van alle andere natiën, niet uitzondering van
die van Holland.
3°. De aanvraag van een crediet van 300,000 francstot goedmaking der
posten van de dadelijke onderhandelingen met Holland.
40. Een ontwerp, betrekkelijk eene nieuwe regterlijke organisatie en de
verdeeling der kiesdiitrikten in Limburg en Luxemburg.
5°. Een ontwerphoudende bepalingen ten aanzien van de Fi'ansche offi
cieren, welke gedurende den oorlog in Belgische dienst zijn opgenomen.
In onze vorige gaven wij te kennéndat er thans in Belgie geschreven en
gesproken wordt tegen het afbreken Van eenige vestingen in Belgiezie hier
de artikelen van een Londensch protokol, hetgeen daarop betrekking heeft:
Art. 1. Ten gevolge van de veranderingen, welke voor Belgie uit zijné
onafhankelijkheid en zijne onzijdigheid, zoo ten aanzien van den militairen
toestand van dat land éls in de beschikbare middelen van verdediging, zijn
voortgevloeidhebben de hooge contracterende partijen de slechcing der ves
tingen bevolen, welke, sinds 181*7 °P de gemeenschappelijke kosten van
Engeland, Oostenrijk, Pruissen en Rusland zijn opgebouwd, hersteld of uit
gebreid, en waarvan het onderhoud voortaan bezwarend en onnoodig zoude-
zijn. Krachtens dit beginsel zullen al de vestingwerken van Menin, Ath
BergenPhilippeville en M'arienburg binnen den termijnbij het volgend
artikel vast te stellen, worden geslecht.
Art. 2. De artillerie, de krijgsbehoeften en al, wat tot de wapening van
de vestingen betrekking heeft, welker Slechting bij het voorgaande artikel is
bevolen zullen eene maand of vroeger na de ratificatie van de tegenwoor
dige ovèreenkomst in die vestingen worden overgebragt, ,welke nog zouden
kunnen behouden worden.
Art. 3. In de vestingen, welke zullen behooren geslecht te worden, zal
men dadelijk tot het afbreken van de twee fronten en der buitenwerkenals
ook van alle middelen van onderwaterzerting, welke tot derzelver bescher
ming zouden kunnen dienenmoeten overgaan; in dier voege, dat elke dier
vestingen als eene open plaats zal kunnen beschouwd worden; hetgeen bin
nen den tijd van drie maanden na de notificatie zal moeten ten uitvoer gebragc
zijn, terwijl de algeheele slechting der vestingwerken der genoemde plaatsen
op den 31 December 1833 zal moeten zijn voltooid.
Art. 4. Ten aanzien van de Belgische vestingen, die niet onder degenen
begrepen zijn, welke krachtens art. 1. moeten geslecht Worden, verbindt
Z. M. de Koning der Belgen zich, dezelve in goeden staat te onderhonden.
Art. 5. Indien later bij eene verrekering mogt blijken, dat de vier hoveii
of wel eene derzelve ter harer beschikking mogten hebben een overschot der
sommen, welke oorspronkelijk tot het stelsel van Belgie's verdediging be
stemd warenzal dit overschot aan Z. M. den Koning der Belgen gegeven
worden, om tot dat doel te worden aangewend.
Art. <5. De hoven van Groot-BricannieOostenrijk, Pruissen èn Rusland
behouden zich voor, de geheele uitvoering van de bij de artikelen 2 en 3
vastgestelde punten te verzekeren.
DE SLAVEN-EMANCIPATIE
en de
VROUWEN in BOSTON.
Het is bekend dat de inwoners van Boston, onder de woedendsté verdedig
gers des slavenhandels, tegen de abolitionisten, behooren. In Augustus 1836,
zetleden deze hunne vergaderingen, in weerwil der hevige oppositie, voort;
bij elke bijeenkomst ontstond er echter een nieuwe opstand. Eindelijk weid
het volk, dat geheel aan de zijde van de verdedigers des slavenhandels was,
zoo verbitterddat de magistraat aan de abolitionisten verklaarde, dat zij,
voor defconlusten, welke in de stad mogten uitbarsten, verantwoordelijk zou.
den worden gesteld. Zij antwoorddendat liet regt aan hunne zijde was,
en dat men even goed de rijken verantwoordelijk zoude kunnen stellen voor
alle begane dieverijen, onder het voorwendsel, dat de schatten, welke zij