A°. 1839.
COUP. A N T.
L E Y D S C H E
VRIJDAG,
4 JANUARIJ.
PUBLICATIE.
v Burgemeester en Wethouders der Stad Leyden, brengen bij deze ter kennis
(van de Burgers en Ingezetenen dcrzelve Stad,, dat, ter vervulling der op heden open
vallende Wethoudersplaats, door de géwófic aftreding van den Heer Dr. Paulus God
fried van Hoorn, bij besluit van Zijne Majesteit den Koning, van den 15 December
'1838, N°. 104, bij continuatie tot Wethouder dezer Stad is benoemd:
v De Heer Dr. PAULUS GODF.lUEu van HOORN,
welke op heden in die functie is geinstalleerd.
Aldus gedaan en gepubliceerd, bij H. H. Burgemeester en Wethouders der Stad
Leyden, op den 2 Januarij 1839.
j. g. de mey.
Ter ordonnantie van dezelve,
paul du R i e u,
v WethouderL, S0
NOTIFICATIE.
NATIONALE MILITIE
Ligting van het Jaar 1839. Oproeping tot de Inschrijving.
Burgemeester en Wethouders der Stad Leyden, gezien hebbende art. 51,
•52» 53» $6» 57* 60-tot 68, en 166 d^r wet van den 8sten Januarij 181.7, alsmede art. 5
'der wet van den 27 April 1820; brengen bij deze ter kennis van de Ingezetenen
dezer Stad, alsmede van hen, die vroeger onder dé oemèenten OegstgecstLeyderdonp
firn Socterwoude- woonachtig zijn geweest, doch, volgens de laatstelijK opgenomene grens
scheiding, tut het gebied dezer Stad zijn overgegaan, dac de inschrijving vuor de Lig
ling der Nationale Militie, van dit Jaar, geschieden moet van de zoodanigen, weike ge
boren zvjn in het Jaar 1820.
Uat alle Ingezetenen zonder onderscheid, welke redenen tot vrijstelling van den dienst
zij ook zouden mogen hebi.en, en of zij zich tegenwoordig of afwezend ,..of in Vrijwil-
ligen Schutterlijken of Militairen Dienst bevinden, verpligt zijn zich te doen inschrijven;
dat Ouders, Voogden of Bloedverwanten, in dezen, voor hunne naastbestaanden ot pu
pillen, mitsgaders Regenten van publieke Gestichten, voor de onder hun beheer staan
de», de belangen moeten behartigen, duor de bij de wet gevorderde opgave te doen1»
en daarvoor verantwoordelijk zijn.
Dat onder de Ingezetenen ten deze ook worden gerekend de vreemdelingendie den
.zetel van hun vermogen of hun verblijf, in het Koningrijk komen vestigen; alzoo zij,
even als de inboorlingenverpligt zijn mede te werken tot de gemeenschappelijke ver
dediging van den Slaat, welke hun eiljglieid'én bescherming verleent,
s. En roepen dien ten gevolge op, alle de in de termen vallende Ingezetenen, om te
''compareren in één der vertrekken op het Raadhuis:
Op Dingsdagden Ssten January 1839, des voormiddags van 10 tot 1 uren
de Bewoners van Wijk 1 en 11,
en die van het Buiten-territoir der Stad.
Op Woensdagden qden January 1839, des voormiddags van 10 tot 1 uren
de Bewoners van Wijk III en IV.
Op Donderdagden \oden Januarij 1839 des voor middags van 10 tót 1 uren
de Bewoners van Wijk V en VI.
En op VrijdagJen iiden Januarij 1839, des voormiddags van 10 tot 1 uren,
de Bewoners van Wijk VII en VUL.
Vermanende Burgemeester en Wethouders voornoemd, wel expresselijk de belangheb
benden, zich, door getrouwelijk op te komen., vrij te waren tegen de nadecHge gevol
gen, welke uit nalatigneid in deze onvermijdelijk zouden voortvloeijcnde boven opge-
.^gevene tijdsbepaling in hét oog te houden, 'en bij de Inschrijving zich te voorzien van
hunne Geboorte-Actealsmede schriftelijk op te geven hunne Woonplaats en het Wijk
en Nummer hunner Huizen; ten einde hierdoor voor tc komen de onaangenaamheden,
welke voor de ingeschrevenen volgen moeten uit eene verkeerde spelling van den Naam
'óf een abuis der Woonplaats, Waardoor dikwijls de Ingeschrevenen te vergeefs worden
^gezocht bij oproepingen, welke voor hun wezenlijk belang gedaan worden. Zullende er,
'van heden af, ter Secretarie !>evaceérd worden ter afgifte der Geboorte-Aeten, voor die
ngenen, wélke binnen deze Stad zijn geboren des morgens van 10 tot 1 uren.
Aldus gedaan en gepubliceerd, bij H. H. Burgemeester en Wethouders der Stad
"Leyden, op den 2 Januarij 1839.
j. g. de mey.
Ttr ordonnantie van dezelve
Paul du Rieu,
WethouderL. S,
Burgemeester en Wethouders der Stad Leyden, brengen mits deze ter ken-
nisse van de belanghebbenden, dat bij Hun Ed. Achtb. van den Heer Controleur der
Directe Belastingen is ontvangen het Patent-Kohier van het 2de Kwartaal, dienstjaar
f1838 en 1839, welke op den 28 December jl. is executoir verklaard, en dat dezelve aan
den Heer Ontvanger is verzonden.
Leyden-den 3 Januarij 1839.
j. g. de mey.
Ter ordonnantie van dezelve,
Paul nu Rif. u,
WethouderL. S.
NEDERLANDEN.
Leyden den 3den Januarii.
Tot beëedlgd Klerk bij den Hypotheekbewaarder alhier is aangesteld
J. M. Cordon,
Uit 's Graveribagc meldt men van den 2den Januarij j
Eergisteren avond heeft Z. M. met de beide oudste zonen van Z. K. H. den
Prins van Oranjede laatsre godsdienstoefening van het afgeloopen jaar*
onder her gehoor van den weleerwaarden heer, Predikant van den Broek ,in de
Groote Kerk bijgewoond. Gisteren, nieuwejaar, waren Z. IVF. en de verdere
•leden van het Koningliike geslacht tegenwoordig in de Kloosterkerk, alwaar
de weleerwaarde heer Predikant Huydecoper het woord voerde.
Naar men verneemt,, wordt H. K. H. Prinses Albert van Pruissen,
eersrdaags. in deze Residentie verwacht, ten einde eenigen tijd bij Hoogsc-
derzelver Koninglijken Vader door te brengen.
Gisteren middag is er gala-diner van ruim 8ö couverts ten hove geweest,
waartoe de leden van het Koningliike geslacht, het Corps Diplomatieqne,
de Ministers, de Presidenten der beide Kamers en van den Hoogen Raad,
"en andere aanzienlijke personen, zijn tegenwoordig geweest.
Gisteren avond is er groot bal gebonden bij HH. KK. HH. Prins en Prin-
fes van Oranjehetwelk door onderscheiden leden van het Koninglijk gezin,
en door vele hooge en aanzienlijke 'personen is biigewoond.
Door Z. M. is aangesteld als bouwmeester over al de Koninglijke pa
leizen en aanhoorighedende heer .7. C. Boon,
Zijne Exc. de Minister van Financiën heeft ter kennis van de belang
hebbenden gebragt, dat dagelijks (zon- en feestdagen uitgezonderd), te be*
ginnen met deze maand Januarii, bij de Nederlandsche Bank te Amsterdam,
'«n ten kantore van de overige Agenten van den Algemeenen Rijks-kassier in
de hoofdplaatsen der provinciën, als mede te Rotterdam, en vervolgens re-
spectivelijk na de verschijndagen in 1839, zal worden gevaceerd tot de vol
doening van de twaalf maanden renten, tegen vier ten honderd, op de onop-
gezegd gebleven schatkistbiljetten, ingevolge de wet van 28 April 1834. uit
gegeven (f<2\ voor die van f 600, f 12 voor die van f 300 en f 6 voor die
vie 150), en fculkf tegen quitantie, kosteloos ten kantore voormeld ver*
krijghaditerwijl, almede ten d.ig'e en'plaatse voormeld, achtervolgelijk ge
vaceerd zal worden tot de intrekking, met bijbetaling van de twaalf maan.
den renten, telkens alsdan daarop verschenen, van de opgezegde schatkist-
biljettenrentende vier ten honderd, welke overeenkomstig art. 5 van ge
zegde wet, echter alleenlijk ter aflossing zullen vermogen aangeboden te
worden ten kantore zeiven alwaar in der tijd, naar aanleiding der bekendma
king van het Ministerie van Financiën, van 13 Augustus 1834, hunne op
zegging .is geschied.
Heden is er in deze Residentie eene proeve genomen met een der
waggons a la Dietz, Dezelve heefc onder anderen voor 's Konings paleis
en liet Ministerie van Binnenlandsche Zaken eenige bewegingen volbragc,
di-e aan de verwachting scheen te beantwoorden. Vervolgens heefc dezelve
de stad doorgereden. Men roemt bijzonder het prachtige van dezen waggou.
Voor dat de werkzaamheden van de Tweede Kamer der Staten Gene
raal zijn geschorst, is in derzelver afdeelingen onderzochc geworden het onc-
werp van wet, betrekkelijk de droogmaking van het Haarlemmermeer.
Verschillend was het oordeel der leden over het wenschelijke en noodza
kelijke der droogmaking. Sommigens hielden zich stellig overtuigd, dat deze
droogmaking, in hunDe oogen hoogst nuttig, ook zonder eenig gevaar voor
de naasc omliggende lage landen geschieden kon. Anderen waren van de
dringeqde noodzakelijkheid minder overtuigd. Terwijl weder anderen nog
altoos de uitvoerbaarheid, zonder hec in gevaar brengen van veler belangen,
en het benadeelen van de binnenlandsche scheepvaart, hoogstens betwijfel
den. Een der eerstbedoelde leden bragt in hec midden, dat het plan der
droogmaking ook noodwendig leiden moest tot de verbetering van de uitwa
tering op den Yssel, en dac ook hierin een waarborg was tegen de geva
ren, door vele ingezetenen van Rijnland gevreesd. De grooce meerderheid
eener afdeeling beschouwde de droogmaking zeer noodzakelijithec gevaar
dreigend en steeds toenemend, en wel niet alleen aan de Amsterdamsche,,
taaar ook aan de Zuid-Hollandsche zijde, als onder anderen aan de kanten
van Alkemade, Woubrugge, Rijnsaterwouae en Leimuiden, waar minder
beschermende werken zijn. Daartegen waren anderen nog niet zoo geheel
overtuigd van hec dringende van hec gevaar; zij meenden, dac men al te zeer
hecht aan het onderloopen, voor twee jaren, van de Sloocer-pold-er; zij
waren van oordeel, dat het genoegzaam zoude zijn, de waterweringen goed
af te werken en te onderhonden en hec plan van 1767 voort te zetten. Ten
einde zich van de noodzakelijkheid der te ondernemen werken te overtuigen,
heefi men verlangd, dat alle rapporten te dezer zake uitgebragt, mitsgaders
de-peilingenhet onderzoek naar de gesteldheid der gronden, de gemaakte
kaarten, en de daarop berustende geprojecteerde werken, met de raming
van kosten, aan de Stacen-Generaal wierden medegedeeld. Men heefc voorts
gevraagd, of de toestand van het meer in de laatste jaren zoo zeer is ver
ergerd, en ihans als zoo gevaarlijk moet worden beschouwd, dac de bedij
king en het droogmaien van hetzelve in deze tijdsomstandigheden gebiedend
moet worden ondernomen? Het antwoord, vroeger gegeven, is aan deze
leden onvoldoende toegeschenen. Zonder het bestaan eener gebiedende
noodzakelijkheid, zonden zij hec raadzamer beschouwen hec tijdstip af te
wachten, op hetwelk de benoodigde gelden, tegen lagere renten dan 5pCc.,
zullen kunnen verkregen worden.
Ook omtrent het tijdige van hec voorstel, liepen de gevoelens zeer uiteen.
Sommige leden, hoewel niet ongenegen om tot deze belangrijke bedijking
van het meer over te gaan, vonden echter de keus van het oogenblik niec
gelukkig met betrekking tot de thans nog bestaande onzekerheid van hec be
drag onzer nationale schuld, in verband met de geldleening, die bij de aan
neming der wet op de buitengewone uitgaven in hec volgende jaar zal wor
den -geopenden welke de verkrijging van gereede penningen meer bezwaar
lijk zal maken. Men beschouwde het oogenblik ongeschiktom een werk
van zulk eenen omvang en zulke groote kosten aan te vangen; terwijl er Éen
gevolge van onze buitenlandsche aangelegenheden, telkens de toevlugt toe
negotiatien moet worden genomen, achten deze leden het ongeraden, op
nieuw eene schuld daar te srellen, die toch in eifecte ten laste van het Rijk
zoude bestaan. Men hield zich niet overtuigd dat hec gevaar thans zoo emi
nent was, dat wij, bij de bekrompenheid onzer gewone inkomsten en de
uitgebreidheid onzer behoeften, zoo gemakkelijk over eene garantie moeten
heenstappen, welke spoedig op eene rentebetaling van .vier tonnen gouds
konde uitloopen. Vrij algemeen stemde men daarin overeen, dat de bijdragen
der districten, polders, gemeenten en steden, bij de enderneming een onmid.
deliik belang hebbende, eerst op eenen vasten voet moesten zijn geregeld,
alvorens de garantie van 's Rijkswege voor de geldleening behoort te worden
toegestaan. Men meende dar deze bijdragen in billijke verhouding behooren
te staan met de drie millioenen guldens, welke in een tijdsverloop van 70ja
ren ziin moeten worden aangewend, om verdere verwoestingen van het Haar
lemmermeer voor te komen, en met de som van omtrent f 30,000, welke
jaarlijks door het Hoogheemraadschap van Rijnland besteed worde, om de
oevers van gemeld meer re beveiligen. Alles ten einde met gezamenlijke
krachten tor het groote doel mede te werken, en hierdoor tevens voor de
geldleening grooter vertrouwen in te boezemen. Eenige leden waren van
gevoelen, dar het ren deze betrefc eene onderneming meer bijzonder ten nutte
van de provincie Hollanden datwanneer dezelve al niet onder genot van
een subsidie uit's Rijks kas door dat gewest zoude kunnen worden daar-
gesteld, dan toch door hetzelve eene veel hoogere bijdrage zoude behooren
gegeven te worden. Ook wenschce men dat de jaarlijksche subsidie zóu voort-
duren tot de geheele aflossing van het kapitaal. Tntusscfien meenden de ove
rige leden, dat de door de provincie Holland beloofde bijdragen voldoende
waren. Eenige leden merkten nog op, dat de Staten der provincie Hol
land, door de aangebodene bijdragen, bewijzen gevende, dat zij voorde
droogmaking van het meer gestemd zijn, ernstiger in het oog hadden kunnen
honden, dac bij voldoende uitkomst, cie directe voordeelen, in de eerste
plaats, ten nutte van het gewest zullen uitloopen, en dat dus de verwacht
ting eener verhoogde bijdrage billijk kon gekoesterd worden. Overigens
meende men, dat, even als er van de Staten van Holland eene toezegging
van bijdragen vooraf verkregen is, even zoo de geldelijke quaestie met hec
Collegie van Rijnland vooraf zal behooren geregeld en vastgesteld te ziin,
opdat er mogelijkheid besta den onderstand der geldleening te beoordeelen.
en mitsdien de uitgestrektheid van den waarborg, door den Staat te verlee-
neenente kennen.
Vervolg en slot in ons volgend nommerjj
Te Rotterdam ziin in 1838, 1921 schepen binnengekomen zijnde 130racer
dan in 1837, en 1917 uitgezeild, zijnde ioi meer dan in 1837.