wam
A". 1838.
LEYDSCHE
COURANT»
Maandag,
iw v/<:o~
V? - - Ay/
N:'- ;rJ>
;*A7 k PTTS-h- ft
'€U['
31 DECEMBER,
NEDERLANDEN.
Leyden den 3osten December. -I
De Staats-eourant van gisteren deelt de volgende bij Koninglijke'fcesluit
Vlsrgestelde wetten mede:
WET van Jen 15Jen December 1838, tot vernieuwing der bepalingen
van art. 11 en 3 der Wet van den 3den November 1830 (Staats,
blad N°. 753.
Wij WILLEM bij de Gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van
Üranje-NassauGroot-Hertog van Luxemburg enz.i, enz., enz.
Allen die -deze zullen zien ol' hooien lezen, saluTT doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat de Wet van den 23Sten
•December 1837 (Staatsblad N°. 763, waarbij de bepalingen van art. I, 2
en 3 van de Wet van den 3den November 1830 (Staatsblad N°. 75)zijn
'hernieuwd, met den ïsten januarij des volgenden jaars zal komen te vervallen
Dat ondertnsscben de wettelijke verordeningen in voornoemde artikelen 1,
S en 3 der Wet van den 3den November 1830 vervat, bij voortduring van
kracht behooren te blijven, uit boorde de omstandigheden zulks nog steeds
vereischen.
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen over.
leg der S aien-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goed
vinden en verstaan oij deze:
Art, i. De bepalingen, vervat bij art. r, 2 en 3 van de Wet van den
gden November 1830 Staatsblad N°. 75), worden bij deze vernieuwd en
blijven in volle kracnt tot den ïsten Januarij 1840.
Art. 2. Wij behouden Ons voor, om de tegenwoordige Wet buiten wer
king te stellen, indien de omstandigheden zulks vóór den ïsten Januarij 1840
mogren veroorloven.
Art. 3. Deze Wet zal van kracht zijn, te rekenen van den 1. Jan. 1839.
Lasten en bevelen, nat deze in het Staatsblad zai worden geplaatst, en
dat alle ministeriele departementen, autoriteitenkollegien en ambtenaren,
wien zulks aangaat, aan de naauwkeürige uitvoering de hand zullen houdeh.
Gegeven te 's Graven/sageden I5den December des jaars 1838, van Onze
ïegering het zes en twintigste.
(geteekendj WILLEM.
Van wege den Koning,
(geteekendj Van Doorn.
'Uitgegeven den twee en twintigstin December 1838.
De Secretaiis van Staat
geteekendj Van Doorn.
WET ban den 15den December i8jj8, nopens de vaststelling der tarieven
van Justitie kosten en salarissen van AmbtenarenPractizijns en Deur
waarders in burgerlijke en strafzaken.
Wij WILLEM bij de Gratie Gods, Koning der NederlandenPrins van
Oranje-Nas auGrOot-Hcrtog van Luxemburgenz., enz., enz.
Allen die dezen zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben de noodzakelijkheid om het
lbedrag der Jnstitie-koiten in burgerlijke en strafzaken, mitsgaders de salaris
sen en emolumenten der Grlffieis bij den Hoogen Raad, de provinciale Ge-
regtsbovgn, de criminele Regtbank in Holland en de Arrondissements-Regt.
bankender kanton-Regters en derzelver Griffiersder Advocaten en Pro.
cureurs en der Deurwaarders bij de verschillende regterliike collegien, als
mede de verschonen, welke aan hen in rekening znllen worden geleden, bij
bepaalde en voor een ieder verbindende tarievenin overeenstemming met de
Nederlandsche wetgeving te regelen en vast te stellen
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen over.
leg der Staten-Generaalhebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goed
vinden en verstaan bij deze:
Art. I. Ter regeling der Jnstitie-kosten zoo in burgerlijke als in strafza
ken, mitsgaders van de salarissen en emolumenten, welke aan de Griffiers bij
den Hoogen Raad, de provinciale Geregtshovende criminele Regtbank in
Holland en de Arrondissements-Regtbankende kanton-Regtefs en derzelver
Griffiers, aan de Advocaten en Procureurs, en aan de Deurwaarders bij de
verschillende regterlijke collegien zullen worden toegelegd, voor de verschil
lende werkzaamheden, welke aan de voorzeide Ambtenaren, Praktizijns en
Deurwaarders bij de wet zijn opgedragen, of door de wet zijn toegelaten,
gelijk mede van de verschotten, welke aan ben in rekening znllen worden
geleden, zullen, in overeenstemming met de Nederlandsche wetgeving, zoo
danige tarieven worden vastgesteldals daartoe noodig zullen worden geoordeeld.
Art 3. De gemelde tarieven zullen worden ingesteld bij reglementen van
openbaar bestuur. De aldus vast te stellen tarieven zullen, tor dat daar
omtrent nader bij de wet zal zijn beschikt, hetwelk uiterlijk binnen drie
jaren na derzelver invoering zal moeten plaats hebben, eene wetreliike ver
bindende kracht hebben, en zullen de betrokkene Ambtenaren, Praktizijns,
Deurwaarders en verdere personen, in hunne declaratien, mitsgaders alle
Regtèrllike Autoriteiten, in hunne taxatiën en uitspraken, en verder allen,
welke zulks mogt aan gaan, gehouden zijn dezelve tarieven op te volgen en
i.'eh daarnaar te gedragen.
Art. 3 Voor zoo verre het noodig mogt geoordeeld worden, om aan de
'Griffiers bij den Hoogen Raad, de Provinciale Geregrshoven en de Arroh-
dissements-Regtbanken, in burgerlijke regtszaken. andere of meerdere sala
rissen of emolumenten toe te leggen, als aan dezelven bii de nog vigerende
Wetten op de griffie-regten ïiin toegestaan, zullen daarvoor in de npgemelde
tarieven de vereisebte bepalingen worden gemaakt, en Zal art. 23 der wet
van den 2!Sten Ventose Vilde jaar, worden gehouden voor afgeschaft.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en
dat alle ministeriele departementen, autoriteiten, collegien en ambtenaren
wien zulks aangaat, aan de naauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's Gravenbnge, den 15 December des jaars 1838, van Onze
Regering het zes en twintigste.
(geteekendj WILLEM.
Van wege den Koning,
(geteekendj Van Doorn.
Uitgegeven den twee en twintigsten December 1838.
De Secretaris van Staat
(geteekendj Van Doorn:
Men meldt nit 's Gravenhage van den 29 December:
Het onderzoek, bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal, van de voor.
dragt van wet tot wijziging van die omtrent hei Nederlandsche Muntwezen-,
heef: tot veel omvattende overwegingen van die wijziging en het muntwe
zen in het algemeen aanleiding gegeven.
Vrij algemeen was men het èr over eens, dat het Nederlandsche muntwe
zen eene wijziging behoort te ondergaan, zoowel omdat de 011de zilveren
munten te zeer versleten en besnoeid zijn, en nog besnoeid worden, om op
den duur in omloop te kunnen blijven, als omdat de waarde van den tegen
woordigén zilveren standpenning te hoog is in vergelijking met dien, in an
dere landen, waaadoor dezelve, reeds kort nadat ne Regering daarvan velé
stukken bati laten slaan, voor een groot gedeelte uit den omloop was ver
dwenen. Eenige leden echter vermeenden de noodzakelijkheid van de be
doelde wijziging afhankelijk te moeren stellen van de door hen verlangde
zekerheid, dat de Regering, na de aanneming dezer wet, gezind en bij magte
zoude zijn, om dezelve binnen zeer korten tijd ten uitvoer te leggen, om
dat, bij gebreke van middelen daartoe en hieruit ontstaand verwijl, de be
langen der ingezetenen re veel in de waagschaal zouden worden gesteld.
In eenige afdeelingen zijn, hoe wenschelijk de intrekking der veelsoortige
zilveren muntspeciën oordeelende, bedenkingen ontstaan, zoowel uit een
finantieel als uit een materieel oogpunt. Zij betwijfelden niet, dat eene aan.
zienlijke geldelijke opoffering zal noodzakelijk wezen, om het gewenschte
doel te bereiken; men herinnert zich, dat voor dit object bij het Amortisa.
tie-Sy'ndic.at nóg 7 millioen guldens moeten berusten; dan men wenschte
gerust ge'sield te worden, dat de noodzakelijke uitgaven hiermede zullen
kunnen worden bestreden, en dat deze fondsen op dezen oogenblik ter be
schikking van de Regering zijn; uit een materieel oogpunt, meende men,
dat bij 's Rijks munt slechts gelegenheid was, om wekelijks eene geringe
sont zilvergeld te munten, in welk geval de verwisseling van de oude munt
nog in een geruimen tijd niet tot stand zoude kunnen komen.
Voorts is eene hoofdvraag geweest, waarom de gouden en zilveren stand,
penningen beiden behouden worden Voor zoo veel zulks met de openbaar,
ljeid strookt, wenschte'men oe rapporten en andere stukken, de gronden
daartoe behelzende, te erlangen, te meer daar de meeste staatshuishoud.
kondigen tegenwoordig tot één enkelen standaard overhellen, als meer duur.
zame vastheid opleverende, en minder aan der. invloed van toevallen en
omstandigheden onderworpen.
Als een gevolg van twee standaarden, meent men, dat een gedeelte van
onze munt in de smeltk oes zal verdwijnen, naar mate gond of zilver eene
meerdere waarde mogt bekomen. Thans is men in de noodzakelijkheid om
den gulden te verminderen ten einde het verbroken evenwtgt te herstellen
doch men beschouwt het van bedenkelijke gevolgen, wanneer men telkens,
bij eenige verandering in de betrekkelijke waarde van goud en zilver, op de
waarde van de gouden en zilveren muntspeciën zoude moeten terug komen.
Voor een oogenblik veronderstellende, dat de Regering tot het aannemen van
één standaard zou. kunnen besluiten, zoo waren de gevoelens verdeeld over
de vraag, of de gouden dan wel de zilveren muntslag als standpenning
zou behooren aangenomen te worden? Omtrent het door de Regering in de
memorie van toelichting aangevoerde, dat de wissel zich bereids sedert een*
geruimen tijd beeft gerigt naar den gouden standpenning van f 10., wenschte
men eenige nadere inlichting, ornaat men meende, dat in alle handelsbetrek,
kingen tnet het buitenland, ajies bi] den guluen wordt berekend, gelijk zulks
bij alle overeenkomsten titsschen ingezetenen plaats vindt; in het algemeen
zoude het velen leden aangenaam zijn, ook omtrent deze tweede vraag nader
bekend te worden met al hecgeen rer beantwoording daarvan zou kunnen dienen.
Wat de vermindering van den gulden, bij art. 1 voorgedragen, betreft,
hadden sommige leden daartegen groot bezwaar, vermits zij meenden dat de
vermindering van die waarde op zich zelve tot eene vermindering van den
algemeenen rijkdom moet uttloopen. Andere leden deelden niet in dat be
zwaar, en wel op grond, dat toch werkelijk de waarde van her in omloop
zijnde zilveren geld verre is beneden die, welke bij de wet van 28 Septem-
her 1816 is aangegeven, en omdat dit bet eenige middel is, om de groote
hoeveelheid gouogeld welke in de laa'ste jaren is geslagen, onveranderd te
behouden. Weder andere leden vreesd.11, dat juist door de innerlijke waarde
van het zilvergeld, volgens art. 1 te verminderen, men gevaar zoude loopen,
van bet goud aan den omloop meer en meer te onttrekken, hetwelk tot on.
gerief der ingezetenen strekken zoUde.
Men verlangde ook gaarne de reden te weten, ofn welke men thans weder
hooger zou willen ailoiieren dan in Pr nissenwaar meri dit op in En.
geland, waar men het on en in Frankrijk, waar men dit op fVAdoer,
terwijl in dit ontwerp T'~l. worden genomen.
Men wenschte tevens te weten hoe veel goud en zilver na de wet van
28 September 1816 reeds geslagen is.
War art. 2 aanbelangthebben eenige leden tegen het afschaffen van den
driegulden, ook in het belang der armen-kassenandere keuren die afschaf
fing zeer goed.
Ten aanzien van arr. 3 en 4 verlangde men te weten waarom er zulk een
aanmerkelijk verschil is in de 'ruimte. De bepalingen dier artikelen werden
ook duidelijker gewenscht.
Ten opzigte van art. 5 vindt men de redactie te ruim gesteld. Men ver
langt te weten, welke soort van maatregelen in dat art. bedoeld worden, die
aan de uitvoerende magt zonden verblijven, en meent, dit de redactie van
dit art. toch nimmer kan medebrengen, dat uitgaven te dezen znllen worden
gedaan of daartoe strekkende maatregelen genomen dan na toestemming der
Staten-Generaal.
Eenige algemeene bedenkingen ziin in het midden gebragt. Men heeft op.
gemerkt, dat het zilvergeld, naar de voordrage, meer en meer aan slijiagie
zal zijn blootgesteld; dat de zilveren muntspeciën, ten gevolge der wet van
28 September 1816 geslagen, hoe weinig ook in om'oop zijnde geweest,aan.
merkelijk ziin gesleten, zoodac de guldens binnen weinige jaren geheel glad
zullen zijn; dat, in tegenoverstelling, het zilvergeldin de vorige eeuw-
geslagen, voor zoo verre hetzlelve niet is gesnoeid, nog geheel gaaf is; dac
de reden hiervan schijnt te bestaan in het hooger allooi van bet oudé geld,
dat nu het allooi van hét zilvergeld op nieuw zal verminderd worden, hec
noodzakelijk meer aan slijiagie zal zijn blootgesteld; dat het allooi vólgen»
de wet van 1816 reeds minder is dan in eenig ander land, en derhalve eenige
verhooging diende re ondergaan; dat de hoogsre Nederlandsche geldstukken
slechts de waarde van f 10 hebben; dat, vermits zware stukken aan minder
slijiagie onderhevig zijn, men ook stukken van f 20 kan slaan, i