a°. 1838. leydsche n\ 148. c 0 u r a n 'N>* MAANDAG, 10 DECEMBER, Vv nr> «.j'SKii" NEDERLANDEN. Leyden den 9de» December. Eergisteren hield alhier de Maatschappij der Nederlandsche^ Letterkunde -eene openbare Vergadering, waarin zij de herinnering aan de herstelling Van Nederland in den rang der Volke-n, en de vijfentwintigjarige zoo roem. Volle regering van Zijne Maj. onzen geliefden en geëerbiedi^den Koning, -plegtig in de Grooce Gehoorzaal van het Stadslokaal vierde, door hec "ou- '•-den van eene sierlijke Redevoering, bij monde van haren Voorzitter, den Hoogleeraar M. Siegenbeek, uitgesproken, waarin door den Redenaar der groote bemoeijingen van Zijne Maj., zoo in de buiteniandsche aangelegen* heden des Rijks, als in de zaken van binnenlandsch beheer en m die der Wetenschappen en Kunsten, gedurende dit tijdsverloop ten toon gespreid, naar eisch herdacht werden. Op de laacst gehoudene Vergadering van het Noord-Brabandsche Ge nootschap van Kunsten en Wetenschappen te 's Hercogenboschzijn onder anderen ook uit deze Stad tot Leden benoemd, de Heeren: Coenraad Jacob Temminck, Directeuren Johannes Andreas Susanna, Administrateur van 's Rijks Museum van Natuurlijke Historie te Leiden. Men meldt uit 's Gravenhage van den ^den December: Bij besluit van den 2psten November 1838, N\ 86, heeft Zijne Majesteit, onder anderen bepaald, dat als een blijk van Hoogscdeszelfs bijzondere tevre denheid wegens het moedig en menschlievend gedrag van de na te melden personen, ter gelegenheid van het verongelukken van het beurtschip van Harlingen op Amsterdam, in den nacht van den i8den op den ipden October 1838, zullen worden uitgereikt: aan den Engelschen Kapitein D. Charrosin de gouden medaille van de tweede groocte, vermeld in het Koninghjk besluie van den 22$ten Ju lij 1838, N°. 87, en aan ieder van de onder hem dienende zeelieden, Ch. CarterEd. Williams, IV. fValers en J. iValkervier gouden tien-gulden stukken; aan elk der Engeische Kapiteins, H. B. Disney en J. Athens, de gouden medaille der derde grootte, en aan ieder der zeelieden, 'tot hunne schepen behoorende: J. Shaw, IV. IVinteriVm. Staey en Th. Botsontwee gouden tien-gulden stukken; aan S. van der Meerbesteller van het Amsterdamsche Veer te Harlingen, de gouden medaille van de vierde grootte, en aan ieder van de destijds onder zijn bestuur werkzaam geweest zijnde matrozen, A. B. ManckH. van DijkTTV. de TVilde en A. F. Posthumatwee gouden tien-gulden stukken. Bij Koninglijke besluiten zijn benoemd: Tot lïoog-Heemraad van den Hondsbossche en Duinen tot Petten, wegens den kavel Dregterland (Noord- Holland), IJsbrand Pool; tot Waardschap van Dregterland, wegens de ge meente Bovencarspel (Noord-Holland)Klaas Swagerman. In het dijks-collegie 's Lands van Ter Leede en Schoonrewoerd (Zuid- Holland): Tot Hoog-Dijkheemraad, Mr. Eduard Cowtans van Baerle; tot ontvanger of gaardermeester van den polder en Heerenhoeksche kanaallasten, Frans Arnold Strikling; tot Dijkgraaf van den Anna Wiihelmina polder, ge. meente Ooltgensplaat en den Bommel (Zuid-Hotland), A.vanJVeelDavidsz In de zitting van de Tweede Kamer der Stacen-Generaal van heden, welke door 51 leden en Zijne Exc. den Minister van Justitie werd bijgewoond, hebben eerstelijk plaats gehad de beraadslagingen over de voordrage, nopens de tarieven van de salarissen van practizijns en regcerlijke ambtenaren. De heer Hooft neemt uit deze voordragt aanleiding, om de onvolledigheid van de nieuwe Nederlandsche wetgeving te betoogen, welke, volgens hem, nu, ofschoon zij nog zoo kort in werking is, reeds zoude blijken. Hij stemc toe, dat er bij elke invoering van iets gewigtigs nieuws, maar vooral van eene wetgeving, moeijehikheden bestaan; maar het vooruitzigt daarvan had juist bij hem altijd de zwarigheid opgeleverd, om de eens bestaande Fransche wetgeving weg te schuiven', waarin trouwens zoo veel goeds was. De drift tot invoering van de nationale wetgeving heeft dit jaar gezegevierd boven de noodzakelijkheid eener zoo noodige algemeene herziening van de nieuwe wetgeving, vóór dat zij werd ingevoerd. De spreker ontleent aan de be kende circulaires van Zijne Exc. den Miniscer van Justitie de bevestiging, dat het ingevoerde op verre na niet aan de verwachting zou beantwoorden. Hij acht alzoo eene naauwkeurige herziening des werks ten dringendste nood. zakelijk, ten einde het Nederlandsche volk zich eindelijk in eene volkomene nieuwe Nederlandsche wetgeving zal kunnen verheugen en alle daarmede ■strijdige circulaires, missives, decreten en verordeningen worden 'afgeschaft. De chaos van wetten zal dan ophouden, waarin wij ronddwalen, en waarin de Regering zelve geene optelling en schifting van de wetten kan bewerk stelligen. Alzoo zijn 25 jaren niet genoeg geweest, om het Vaderland van de vreemde wetgeving te verlossen; want men had zich altijd gevleid, dat, indien de zoogenaamde Fransche wetgeving werd afgeschaft, alsdan al wat daarmede in verband stond, door vaderlandsche bepalingen zoude worden vervangen. Thans is de oude regel, dat ieder burger de wet moet kennen, nog verre van bewaarheid te zijn, en zulks in eene eeuw, die wegens hare verlichting befaamd is. De antwoorden der Regering nopens de begrootings. wetten hebben zijne gewaarwordingen omtrent een en ander niet bevredigd, -doch in een oogenblik, waarin het vertrouwen tusschen Regering en Volk zoo noodig is, wil hij hierover niet verder uitweiden. Tenzij hij de verze kering moge ontvangen van eene spoedige herziening van alle Fransche wet ten, zal hij tegen de voordrage stemmen. De heer Frets, als lid der Commissie van wetgeving, verheft zich tegen het door den vorigen spreker gezegde. Hij durfde veilig daartegen aanmer. ken, dat de genoemde Commissie met de meeste zorg aan het gewigtig werk, tlat haar was toevertrouwd, gearbeid heeft, en dat zij derhalve in geenen <Ieele het verwijt verdiende als of zij, achteloos, onvolledig werk had afge leverd. Overigens beschouwt de spreker, met eerbiediging van ieders ge voelen, de oordeelvelling des vorigen redenaars als hoogst ontijdig. Er zal althans eenige tijd vereischt worden, alvorens men de werking van de nieu- Ave wetgeving, voor zoo veel die is ingevoerd, zal kunnen toetsen. Alleen «de ondervinding moet en mag hier leermeesteresse zijn. Zij zal de al of niet gegrondheid der geopperde bedenkingen uitwijzen. De spreker noemt het zelfs een ongeluk, dat over het, na zoo vele jaren tot stand gebragte werk, zoo ligtvaardiglijk het vonnis wordt gestreken, en hij zou vreezen, dat, zonder onbevooroordeelde verheffing daartegen, zonder wijzen op de nirspraak des tijds, zulk oordeel maar te ligt wortel zou kunnen schieten. Ook omtrent de tegenwoordige wet, de tarieven, zal de tijd het beste be slissen; want de gevoelens loopen deswege zeer uit een. De heeren van de Pollvan Hoorn van Burgh en Tromp hebben eenige aanmerkingen in het midden gebragt, minder in verband staande met het •onderhavige ontwerp, dan wel met den inhoud der vast ce stellen tarieven. Onder anderen hebben z\j verlangd, dat de kantonregters, de griffiers en de deurwaarders, in dorso der stukken, de griffie- cn andere kosten stellen zbtt* den, op het stuk gevallen, benevens de salarissen, daarvoor gevorderd; nat er bepaald worde, dat de griffiers en andere regrerlijke ambtenaren ongereg- tigd zullen wezen, meer of andere gelden ce vorderen, dan hun bij cle wee wordt toegestaan; dat hen verboden worde, iets te ontvangen voor de promp te executie der stukken; dac de regcsbedeeling door een ieder om niet ge schiede, opdat de armen van hec goede regc niet worde verstoten; dat de bezoldiging der griffiers veeleer uit de griffie-regtenxen dus ten koste der schatkist, dan ten koste der regczoekentienmoet werden verhoogd, enz. De heer van Dam van Isselt beveelc der aandacht van de Ministers aan, de in eer.e der afdeelingen gemaakte aanmerking, dat bij de vermeerdering der werkzaamheden van Burgemeesters, vooral ten platten Jamde, tenge volge der hen opgedragen betrekking van waarnemend ambtenaar van hec publiek ministerie, eenige tegemoetkoming billijk en noodzakelijk ware. De heer van Asch van IVijck betoogt, dac eene geheele herziening van de wet van 21 Ventose, VII jaar, hoogst wen?chelijk is; terwijl hij in he: algemeen over de noodzakelijkheid uitweide, om alle zoodanige wetten van Fransche herkomst, die nevens de nieuwe wetgeving, kracht hier te landé behouden, en waaronder er zijn, die zelfs van Lodcwijk XlV dagteekenen, te herzien, hetgeen wel niet door verordeningen geschieden kan, maar bij wetten moet plaats hebben. Iiij bestrijdt hec gevoelen, dat men in dezen veel aan den regeer moet overlaten, en dat de herziening, waarop hij aan dringt, zou moecen worden nagelaten, omdat zij zulk eenen omslagcigen ar beid zou vorderen. Zijne Exc. de Minister van Justitie zal zich alleen aan het ontwerp der onderhavige wet houden. Antwoordende up twee hoofd-aanmerkingen, daar tegen ingebragt, ontkent hij, dac sportel-gelden, of andere emolumenten, den regier mogen toevallen, eer zake van zijne regismagc. Dit zou tegen, een algemeen in Europa aangenomen beginsel aandruischen. Mogt er zoo danig iets ce verwachten zijn, dan zou dit alleen het geval wezen, voor andere aan civiele zaken, aan de iunctien van den kanronregter verbonden. Wat ten tweede aanbelangt, hec verlangen, om in dorso der'stukken, door practizijns op te maken, of bij de verschillende regcerlijke collegien af ce geven, de kosten te plaatsen, op zoodanig stuk gevallen, hiervan ziec hij het groot beiangen de noodzakelijkheid in. Maar dan zou men ook de over. tredingen van zulk een voorschrifc moecen stralfen, iets hetgeen eigenaardi* ger in de tarieven zelve behoort eene plaacs te vinden. Zoo veel invloeds hij kan uitoefenen, zal hij intusschen te werk stellen, opdat aan den geuiten wensch in dezen worde voidaan. I11 elk geval zullen beide punten, bij de overweging der carieven, in aanmerking kunnen komen. Ten slotte bacuigc Z. Exc. deszelfs leedwezen over de gisping, welke eene daad, coc zijne openbare werkzaamheden behoorende, in den loop der beraadslagingen is te beurt gevallen. Het was, bij de invoering van de nieuwe wetgeving allezins noodzakelijk, dat het openbaar miniscerie van-het hoofd des departements van Justitie eenig rigtsnoer, eenige aanwijzigingen omtrent sommige punten be kwam. Dit heefc Z. Exc. bij de bekerde circulaires gemeend te moeten doen. Hij gelooft daarmede wel te hebben gehandeld, en dat de bedoelde stukken, door de daarbij belanghebbenden, met welgevallen zullen zijn one- vangen. De beraadslagingen gesloten zijnde, wordt het ontwerp, met 50 stemmen teger. ééne, die des heeren Hooft, aangenomen. Vervolgens is in behandeling genomen de voordragt, ter verlenging van de zoogenaamde woelingswet. De heer Romme merkc op, dat in de regerings-antwoorden alleen van de provincie Noord-Braband wordt gesproken, als van die, waarin eenige malen de strengheid dezer wee is coegepast. Die bijzondere aanduiuing had een smartelijken indruk op hem gemaakt. Daardoor wordt voedsel gegeven aan dc rain gunstige gevoelens, die hier of daar nopens den geest van dat gewest mogten gekoesterd worden. Maar zou hec zoo kunnen bevreemdendat in eene provincie, welke door hare ligging, en ten gevolge van bijzondere om standigheden, daartoe aanleiding vond, eenige tijdelijke ontevredenheid mogt bestaan? Immers Noord-Braband vooral ondervindt den druk der tijden;daar zijn onze troepen gelegerd; schier geene woning, welke van de huisvesting van manschappen vrijgelaten wordtde steeds aanhoudende staat van beleg onderwerpt hec burgerlijk gezag aan de militaire overheid geheele streken gronds blijven onder water gezet, tot derzelver groote schadevoegt men bij deze onafscheidbare vruchten van de bestaande omstandigheden'dat de ingezetenen niet zelden in hunne eigene woningen aan giievende bejegening zijn blootgestelddan vraagt de spreker of dit alles nier tot verschooning kan strekken, als er een enkei geval van afdooling bestaat? De spreker zegt dit een en ander intusschen slechts om den nadeeügen dunk weg te ne men, die de bedoelde afzonderlijke aanduiding mogt hebben veroorzaakr. Overigens is hem de noodzakelijkheid dezer wet in geenen deele gebleken, ja hij meent, dac dezelve in een land, alwaar gehoorzaamheid aan de wet, liefde voor het hoofd van den Staat in aller harten geschreven staan, niet te pas komt. De heer Luzac acht de onderhavige voordragt, bij de bijzondere staatknn. 'dige omscandigheden met Belgie, voor alsnog noodzakelijk. Hartelijk wenschc hij echter, dat, door eene spoeJige beslechting van het Belgische vraagstuk de behandeling dezer wet voor hec vervolg zal komen te vervallen. Hij hoepe dit te meer, omdat het bij deze wet in hec leven houden van eenige artike len van hec wetboek op hec strafregt gedurende een jaar, het aanzien geeft, dac wij gedurende dat jaar van het laatste overblijfsel der Fransche overheer- sching niet zullen worden verlost. Die is te meer ce betreuren, omdat toch dit strafwetboek in Frankrijk reeds groocendeels is gewijzigd en omgewerkt, en het werk van een' volstrekten dwingeland ook weinig geschikt kan wor den beschouwd voor eene zoo bezadigde en ordelievende Natieals de Ne derlandsche. Te dezer gelegenheid acht hij zich dus verpligc eens na te gaan wat er omtrent dit gewigtig onderwerp in ons land nl zoo heefc plaats ge vonden. Hij doet onder anderen zien dacvan November 1807 coc Maart 1808 en alzoo gedurende den korten tijd van slechts vier maandendoor eene daar., toe benoemde Commissie een geheel nieuw wetboek van strafregt werd ver vaardigden dat hetzelve binnen achc maanden werd onderzocht, beoordeeld en aangenomen, en reeds den 31 December 1808 werd afgekondigd. Die taaie was toen moeijelijk en veel moeijelijker dan thans, daar zich destijds nie mand zoo zeer met die studie van het strafregt had bezig gehouden, terwijl nu eene ondervinding eener reeks van jaren ons met onze behoeften en ge woonten heeft bekend gemaakt. Toen al de overige nieuwe wetboeken nage noeg waj-en afgewerkt, werd er den 23 April 1827, aan den President der Kamer een ontwerp van een nieuw wetboek op hec strafregt aangeboden, niet ten eiude hetzelve dadelijk te onderzoeken en af te handelenmaar op-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1838 | | pagina 1