(eld 7.1|n aa<jgar!rorigen; 40. dat in de beantwoording volstrekt niet wederlegd worden de bedenkingen, tiiq er ge'maakc zijn tegen tien aanleg van tien zijtak van Rotterdam op Utrecht.' Mén meende, dat deszelfs kosten, gesteld op zes inillioen guictenv in vergelijking met die voor den weg van Amsterdam naar Arnhem, en welke slechts op negen inillioen gulden zijn geraamd, ai te hoog waren, om met dezen zijtak dadelijk een aanvang te maken, of om daarvoor terstond gelden toe te stemmen, en men was alzoo van oordeel, dat wanneer eenmaal de zoo even gemelde weg van Amsterdam naar Arnhem zou zijn tot stand gebragt, er altijd nog genoegzaam gelegenheid ziin zon, om tot het maken van dezen zijtal; over te gaan, indien het mogt blijken, dat het belang des handels van Rotterdam zulks vorderde, iets, dat op dit oogenbiik nog niet volstrekt uitgemaakt scheen; 5°. dat ten eeneinale on voldoende werd bevonden de wederlegging der Hooge Regering op de ge maakte bedenking, dat het werk aan partiktilieren behoorde overgelaten te worden; onbepaald uitstel staat volkomen met tveigeiing gelijk. Eenige leden intusschen, verklaarden zich met de zaak te vereenigen. Deze oordeelden den weg voordeelig voor onzen handel, en meenden dat, bij het geen men in andere landen zag gebeuren, Nederland niet behoorde achter te blijven. De bedenking, dat Pruissen zich nog niet bepaald over eene toestemming tot voortzetting van den weg op zijn grondgebied scheen te heb ben uitgelaten, hield hen niet terug. Eensdeels omdat zij van gevoelen wa ren, dat die toestemming niet zou achterblijven en omdat, wanneer wij het daarstellen van den weg in ons land tot zoo lang verschoven, als Pruissen zich stellig zou hebben verklaard, Belgie, dat, zonder mede van den'leunt van dat Rijk nog volkomen zeker te zijn, met zijnen weg steeds voortgaat, ons verre zou vooruit wezen. En ten andere dewijl zij meenden dat, ook zonder eene uitbreiding tot over de grenzeneen spoorweg van -Amsterdam naar Arnhem, vereenigd met eene bespoedigde verzending te water van laaistgemeide plaats naar Keulen en verder, voor een groot gedeelte van on zen handel, dat op dit oogenbiik van eene behoorlijke water-communicatie mee den Duitschen Rijn, is verstoken, zeer wenschelijk zou wezen, en dus middellijk aan het geheele land voordeelen zou aanbieden, groot genoeg om eene zoo betrekkelijk geringe som, als welke hier gevraagd werd, niette weigeren. Met betrekking tot de droogmaking van het Haarlemmermeer merkten de afdeelingen aan, dat de vaaag niet was beantwoord, op welke wijze de Re gering vergoeding zal bekomen voor de ontlasting van Rijnland, die het ge volg zal ziju van de droogmaking der bedijking. Men wenschte voorts te weten, wie op dit droogmaken aandringen, daar toch de meeste belangheb benden zich hiertegen hadden verklaardtnen meende dat Haarlem en Leiden het droogmaken nadeeiig door den handel beschouwden, en het Rijnland hier. in aanleiding tot bekommering vond door de uitloozing van het water; ter wijl daarenboven de grootste water-bouwkundigen het oneens waren over het nut en de noodzakelijkheidmaakte men zwarigheidom acht millioen toe te staan voor een werk, hetwelk zelfs vele belanghebbenden niet schïj. nen te verlangen. Door eenige leden is opgemerkt, dar, toen zij, bij het eerste onderzoek, tot de droogmaking in het afgetrokken toestemden, zij van meenirg waren, dat het Hoogheemraadschap van Rijnland, hieraan zijne goedkeuring had gegeven, terwijl het hun nu twijfelachtig was, of hetzelve wel over deze belangrijke zaak was gehoord, zij zouden derhalve verlangen, dat nu dit laatste nog mogt geschieden, ten einde men zich zou kunnen overtuigen, of inderdaad bij dat collegie gegronde en overwegende bedenkin gen tegen deze droogmaking bestaan, dan wel of de tegenstandwelken men daar schijnt te ontmoeten, alleen aan verouderde begrippen is toe te schrij. ■ven. Men kan aan de Regering niet toegevendat de kosten van water, staats-werken in den regel de ramingen niet overtreffenbijzonder ten aanzien van droogmakerijen meende men te kunnen aanvoeren, dat de kosten van de honderd drooggemaakte polders, in de meeste derzelvewerkelijk de ramin. gen hebben overtreffen. Volgens de deswege speciaal gedane aanvrage had men nopens de droogmaking verlangd eene meer juiste aanduiding en be toog, wegens de schaden en nadeelen en de uitgebreidheid van dien, welke van tijd tot tijd, en vooral in de laatste jaren, door dezen waterplas zijn ver. oorzaaktopdat men beter zou kunnen oordeelen over het hooge nut of de noodzakelijkheid dezer onderneming. In eene afdeeling verklaarden onderscheiden leden in het algemeen eene dergelijke onderneming als ten hoogste wenschelijk te beschouwen, al ware het zelfs met opofferingen, en ais gevorderd in het algemeen belang, en tot alwering van zoo vele rampen als bij voortduring van dezen altijd toenemen, den waterplas in het midden des Rijks te duchten zij. Algemeen is men ech. ter bij het gevoelen gebleven, dat er geen dringende redenen zijn aangevoerd, waarom juist nu in de thans bestaande omstandigheden vooral, tot zulk eene groote onderneming zal worden overgegaan. Indien er geen periculum in mora bestaathetgeen niet is aangevoerd of betoogdschijnt het meer raadzaam de ontwikkeling dier omstandigheden af te wachten, en inmiddels voorzorgen aan te wenden, die zoo lang gediend hebben, en waarvan de hosten betrekkelijk zoo veel minder bezwarend zijn. Een lid verklaarde zich zelfs tegen het denkbeeldom de uitdrooging van het Haarlemmermeer door het Rijk te laten daarstellenen oordeelde, dat het beter zou zijn dit, onder de noodige bescherming der Regering, aan bij zondere ondernemingen te vergunnen. Men behoefde dan de risico niet voor het Rijk te behouden, en bijzondere personen werken altijd minder kostbaar dan openbare adininistratien. Bij vele droogmakerijen van grooten omvang, b. v. in Noord-Holland, was het alzoo behandeld. Eindelijk gaven nog eenige leden te kennen, dat zij met genoegen uit het antwoord der Regering, ten aanzien der droogmaking van het Haarlemmer meer, hadden gezien, dat de Regering er zich steeds voor verklaard had om de algemeene verbeteringen der rivieren, als eene zaak van algemeen be lang, voor hare Regering te nemen. Omtrent de werken van verschillenden aard bleef men volharden in de mee rling dat die werken in de wet zelve uitdrukkelijk behoorden te worden aangewezen, tevens met vermelding der kosten, voor ieder derzelve afzon- derlijk aan te wenden, en met afzonderlijke opgave der bijdragen van de pro vinciën en der bijzondere belanghebbenden. Sommige leden hebben bij deze gelegenheid de aandacht der Regering gevestigd op onderscheidene zoodanige werken van algemeen nut, als een' straatweg van 's Hertogenboschover Bommel en Kuilenburg, naar Utrecht; enz... en hebben voorts de noodza kelijkheid aangetoond, dat er eene wet op de onteigeningen wierd daargesteld. Naar men verneemt moet er inde centrale afdeeling der Tweede Kamer van gisteren, van Regeringswege voorgesteld zijn geworden aan de afdee. lingen, ten gevolge van de op nieuw gemaakte bedenkingen, de vraag te onderwerpen, of zij het ontwerp zouden goedkeuren, wanneer de Regering het voorstel van den aan te leggen spoorweg opgaf, en de aangevraagde gelden zou beperken rot het bedrag, hetwelk de droogmaking van het Haar. lemmermeer en de daar te stellen straatwegen in sommige gewesten zouden vorderen. Deze vraag is heden in de afdeelingen overwogen en behandeld geworden. Naar men verzekert moet de slotsom van derzelver overwegin. gen geweest zijn, dat de leden geenszins kunnen instemmen met den voor. gedragen financiëlen maatregel, hetzij dezelve tot voorziening in de kosten van alle, of slechts van een deel der voorgedragen wetten werken zou. Daarop heeft de centrale afdeeling dezen middag weder conferentie met Z. Exc. den Minister van Finnntien gehouden, waarin men, zoo men wil, tot het besluit gekomen is, dat, daar het gedane voorstel niet gunstig bij de leden schijnt ontvangen te worden, het ontwerp in deszelfs geheel zou blijven, zoo als het is liggende, en ook derwijze aan de beraadslaging der Tweede Kamer zal worden onderworpen, Naar men verneemt, is dezer dagen door een der leden een voorste! aan den Voorzitter van de Tweede Kamér ter hand gesteld, hetwelk ten doel had, om A. M. eerbiedig te verzoeken, art. 2 van het niet aangenomen ontwerp van het tarief afzonderlijk voor te dragen. Men schijnt reeds be. sloten te hebben, aangezien de werkzaamheden van de Kamer reeds ver ge. vorderd zijn, de behandeling van dit vpqrsiel tot de aanstaande najaarszitting te verschuiven. Dit artikel 2 is van den volgenden inhoud: De vrijstelling van inkomende regten voor goederen, uit de Oost-Indisch,e Bezittingen van den Staat aangehragt, vastgesteld bij de algemeene wet van 26 Augustus 1822, Staatsblad N°. 38)» ar[- 5 9» wordt,uitgestrekt tot goederen, welke, op den voet, bij dat art. omschreven, uit de VVest-Indt. sche Bezittingen van den Staat zullen Wördêh ingevoerd, met uitzondering van melasse. Nog meldt men uit 'sGravenhage van den 31 Maart: In de zitting van de Tweede Kamer der Stacen-Generaal van heden,'jtijtj ingekomen drie kennisgevingen van de Eerste Kamer, inhoudende, dat de. zelve zich heeft vereenigd mét de drie, in de laatste dagen, door de Twee. de Kamer aangenomen ontwerpen van wet, betrekkelijk de buitengewone uitgaven voor de Departementen van Oorlog en Marine, de voorziening'in de volle rentebetaling der nationale schuld over 1838, en de wijziging der wetten op de geneeskunde. Aangenomen voor notificatie. Bij de Kamer is ingekomen een verzoekschrift van een apotheker te Heus, den, hetwelk in handen der daartoe bestemde Commissie gesteld wordt. Ann de Kamer wordt hulde gedaan: 1°. van de Annales Academiac Lug. duno liatavorum '20. over,hét door Mrs. L. Asser en C. D. Asser uitgege- ven werk, getiteld; het Nederltindsche Burgerlijk IVetboek, vergeleken in'èt kot Wetboek Napoleon, nagelaten door Mr. C. Asser, in leven lid en Secretaris der Commissie van redactie en tot herziening der nieuwe wetboeken, ed 3°. va» fiet perste deel, eerste stuk, van het wérk, getiteld: Wenken en Meeningen omtrent Geneeskundige Staatsregeling en algemeene geneeskundeon. der medewerking van eenige vaderlandsche geleerden verzameld, en uitgege ven door den heer J. P. He-jepractiserend Geneesheer te Amsterdam. Hek tweede dezer werken wordt der Kamer aangeboden door den heer Frets, die tot aanprijzing van hetzelve, onder anderen, zeide, dat het vervaardigd was door een zijner overleden vrienden, die zoo veel voor de Nederlandsche wet. geving gedaan heeft; dat dezelve geheel berekend was voor de taak, die hij ondernomen heeft; dat het uitgegeven werk ten blijke verstrekt, dat hij zijne taak meesterlijk heeft volbragt; cfat de uitgave van hetzelve de beste lof. spraak is, die zijne naaste betrekkiugen van hem konden geven; dat het hem veel leed gedaan haddat de heer Asser de vruchten van zijnen möeijelijkefi en ingespannen arbeid, de invoering namelijk der nieuwe Nederlandsche wet- geving, niet heeft mogen inoogsten; doch dat het hein tot genoegen strekte, door de aanbieding, welke hij thans deed, de nagedachtenis van wijlen den heer Asser, eenigzins te mogen vereeren. Het derde werk is door den heer Druyve- steynaan de Kamer aangeboden. Tot aanbeveling van hetzelve is door gemeld lid aan de vergadering mededeeling gedaan, dat hij eene circulaire van Z. Exc. den Minister van Binnenlandsche Zaken, d. d. 9 Februar'ij jl., 'aan gedepu teerde Staten der onderscheidene provinciën, uit aanmerking van de nuttige strekking der pogingen van den schrijver van gemeld werkin overweging gegeven is, om de verschillende Overheden en Besturen te verzoeken een exemplaar van dit nuttig werk aan te koopen en tevens den schrijven zooda. nige inlichtingen mede te deeleff, welke zij daartoe geschikt zullen oordee len. Alle deze werken zullen in de boekerij der Kamer worden geplaatst. De centrale afdeeling heeft verslag gedaan op het ontwerp van wette: uitgifte van losrentên op een gedeelte der schuld ten laste der Overzeesche Bezittingen, tot het doen van voorschotten voor openbare werken, welk verslag eenvoudig eene verwijzing behelst naar de nadere bedenkingen, welke in de afdeelingen, ten gevolge der van Regeringswege bekomene antwoorden op dit ontwerp, gemaakt zijn. De beraadslagingen over dat ontwerp worden bepaald op aanstaanden Maandag, "s morgens ten tien ure. Daarna woidc de vergadering tot dien tijd gescheiden. Voorts meldt men nog uit 's Gravenhage van heden den isten April': Naar men verneemt, zal Zijne Exc. de Baron R. Fagel, Nedeilandsch Gezant aan het Fransehe Hof, die zich in deze Residentie bevindt, naar Parijs terugkeeren, zoodra uit Londen het antwoord zal bekomen zijn, heta welk de Londensche Conferentie zal vermeenen te moeten geven op de mededeelingen, betrekkelijk de toetreding tot de 24 artikelen, welke laat. stelijk dezer zijds aan dezelve gedaan zijn. Dat antwoord zal waarschijnlijk ook de bepaalde meening der Belgische Regering over deze aangelegen heid doen kennen. Men voorziet, dat het verwacht wordende antwoord nog wel eenige dagen zal achterblijven daar de leden der Conferentie zich, in deze gewigcige zaak, waarschijnlijk van nieuwe instructien van hunne Hoven zullen hebben moeten voorzien, voor dac zij zich dienaangaande bepaald hebben kunnen uitlaten. Het staat te bezien, of zij d'le nieuwe instructien bereids hebben ontvangen. Hoe het zij, uit een en ander blijkt, dat de berigten van eenige Engelsche dagbladen, volgens welke de zaken spoedig geschikt zullen zijn, en van andere, dat de Conferentie geweigerd zou hebben eenige schikking, op de 24 artikelen gegrond, te treffen, slechts voorspellingen en geruchten schijnen te zijn, welke weinig geloof verdienen. Uic Nijmegen meldt men, dat een half uur van het dorp Alphen, den 25 Maart, des morgens ten 4 ure, brand is ontstaan in de afgelegen woning van J. van der Hurk, welke zoo spoedig door den hevigen wind toenam, dat de man, vrouw en acht kinderen, die zi'ch allen nog te bed bevonden, zich ter naantvernood hebben kunnen reddenmaar voor het overige, vee, ge reedschap, meubelen, kortom alles wat zich in het huis bevond, met het huis eene prooi der vlammen geworden is. Deze welgestelde landman is daardoor in de diepste armoede gestort en voor hem worden liefdegiften gevraagd, die bij de redactie der Provincial! Geldersche en Nijmeegsche Cou rant kunnen bezorgd worden. Uit de provincie Zeeland wordt van den 27 Maart geschreven: Eene ijzingwekkende misdaad, die elks hart met medelijdén voor het jeug dige slagtoffer en met afschuw voor den misdadiger vervult, heeft gisteren te Middelburg plaats gehad; de berigten omtrent de gruweldaad zijn voor alsnog zeer uiceenloopend, doch komen over het algemeen op het vol- gende neder: Zekere Willem Blok, landbouwer op de Schroeweg, tusschen Middelburg en Vlissingen, had, zoo men zegt eenig geld te vorderen van de huisvrouw van Pieter Huisson, sleper of vrachtrijder te Middelburg, voorheen insgelijks landbouwer. Blok zond gisteren morgen zijn dertienjarig dochtertje naar Middelburg met een korfje appelen, naar men verneemt, om het versdhpl.. digde geld bij vrouw Huisson te halen. Gemelde Huisson was mét vracht naar Vlissingen gereden. Het ongelukkige kind schijnt de daar opgedragene boodschap te hebben volbragt, maar keerde niet tot hare ouders weder, die, zich over bare lange afwezigheid verontrustende, naar Middelburg gingen en overal naar hun dochtertje deden zoeken. Ook het huis waarin vrouw Huisson woonde, werd gestreng onderzocht, doch aanvankelijk ontdekte men niet de minste sporen van het meisje. Öp het oogenbiik verneemt men echter algemeen, dat het rampzalige kind wreedaardig vermoord, in een riool ach. ter of naast het huis van vrouw Huisson is gevonden, en dat die vrouw in verzekerde bewaring is genomen, als verdacht van zich aan deze voor eene vrouw, die zelve moeder van verscheiden kinderen is, onbegrijpelijke gru weldaad te hebben schuldig gemaakt. Wij zien omstandiger berigten over eene misdaad te gemoet, die zonder voorbeeld in onze .gewesten is, en waarvan het ijsselijk aandenken de ziel van ieder, die een menschelijk hart in den boezem draagt, doet schokken. De Belgische Minister van Oorlog heeft bekend gemaakt, dat de lote>

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1838 | | pagina 2