A0. 1887. LEYDSCME fi> tis$v O (J A N rf\ WOENSDAG, <»v '«„I, As£ 57 DECEMBER, NEDERLANDEN. Leyden den 26scen December. Den 2isten dezer is te Haarlem, in den ouderdom van ruim 78 jaren, overleden de heer Jan van tValri,X\A van onderscheidene geleerde genoot' schappen; een man, die om zijn braaf karakter algemeen geacht was, en -die de Nederlandsche dichtkunst, van zijne jeugd af, met geestdrift en ge lukkig gevolg beoefende. Onder zijne voornaamste werken behooren de Heidebloemen en bet treurspel: Dirk en Willem van Holland De Minister van Oorlog in Belgie heeft 3,000,000 fr. aangevraagd; OIU <ie kosten van de verplaatsing van troepen naar Luxemburg te aèïKen. O O S T - I N D I E. VERVOLG en SLOT van het verhaal van de geledere schipbreuk op de Lutipara'smet het stoomschip Willem de I, Commandant-Luitenant honorair Lammleth, medegedeeld door aen Colonel de Stuers. (zie ons vorig Nummer.) Na eenige oordeelkundige en andere min oordeelkundige aanmerkingen te ■hebben vernomenwerd tot den togt besloten. Buitendien zou ik verkeerd gehandeld hebben, daarin n et toe te treden en aan eenige timide overwegin gen gehoor te geven, omdat ik zelf niet degene was, die iemand tot eene gevaarlijke onderneming aanspoorde, maar de volvoering daarvan, mij als het ware geheel vrijwillig werd aangeboden, en het, ten anderebij zeelie pen en militairen eenen zeer verkeerden indruk zou gemaakt hebben, door niet te doen wat zij allen wenscheen, te meer, daar het niet op onuitvoer- lijke gronden berustte; want ik meende gehoord ce hebben, dat eens een Engelschman met eene sloep van Amboina naar Soerabaya gezeild en ge roeid en aldaar gelukkig aangekomen was. Ik besloot dan 0111 den togt ce doen ondernemen en liet de sloep zoo goed mogelijk met reepen kooper voorzien, wat hooger maken voor de zeeën, en een klein tentje daarop aanbrengenopdat des nachts de man, die niet aan hec roer was, droog zou kunnen zijn, hecgeen ook noodzakelijk was voor de kleine uitrusting die ik mede gaf. Om aan deze expeditie, in hec belang onzer redding, alle mogelijke kan sen van goede uitkomst te verzekeren, had ik.de voorzorg gebruikt, 0111 zes jn het Maleisch en Hollandsch geschreven briefjes te vervaardigen, waar bij onze toestand werd bekend gemaakt, en eene geldelijke belooning toe gezegd aan dengenen, die onze positie hec eerst aan een' der Nederlandsche gezaghebbers, waar dit ook was, zon bekend maken;, want het was veel waarschijnlijker, dat de sloep ergens op strand, dan wel op Amboina zelf kon teregc komenen de macrozen alsdan mogelijk zouden verspreid wor den en uiteen geraken. Van dit briefje voorzien, dat ik in lood en daarna^ in geteerd linnen had ingepakc en aan ieder der inlandsche matrozen om den hals had gebonden, en door hen als djimac (talisman) 1 ie c beschouwenzou, bij het verloren gaan van de sloep, mogelijk nog een of ander te regc komen. Den sóscen des morgens ten 7 ure bij vallend water, stak de sloep af. De stuurman Kash was van een' brief van mij aan den te Amboina gezagvoe renden ambtenaar voorzien. Onze wenschen en onze blikken volgden lang dit bopt'je. Tot dusverre hadden wij N. O. of Z. O. wind gehad. Eens klaps waaide dezelve uit hec westen en bleef den geheelen dag aanhouden, betgeen wij als een bijzonder goed voorteeken beschouwden; want hierdoor had de sloep gelegenheid veel oostwaarts op ce halen. Den volgenden dag werd in het oosten van ons een vaartuig gezien. Een algemeen hoerah ver hief zich allerwege, en tranen van ontroering en van blijdschap werden door velen gestort. De Commandant was den avond te voren nog eens naar het wrak gegaan, om de aanvoering van hout voor ons vlot te bespoedigen, en kwam ademloos door de branding heen, ons onze redding aankondigen. Van ons plekje onderscheidde men allengskens meer en meer en eindelijk alle zei len van het wrak meende men de romp duidelijk ce hebben kunnen zien en onderscheiden. Met ongeduld verbeidde men het oogenblik dat hec vaartuig ons meer zou tra deren maar toe innige smart en teleurstelling van allen, zag men het al lengskens afhouden, om niec op dè vijf kleine eilandjes te vervallen. Des avonds en des nachts liet ik een groot vuur onderhouden. Wij vleiden ons, des andéren daags hec vaartuig weder te zien en meenden dat het slechts Mj avond afgehouden had, omdat de dag te ver verloopen was, om de ge vaarlijke bank goed ce hebben kunnen verkennen. Met was naauwelijks dag, of elk een liet zijne blikken over den gezigc- einder rondgaan, om hec vaartuig weder ce zien, maar net verscheen niec wéder. De moedeloosheid en verslagenheid van allen was groot, en velen vreesden, dat nu geene redding meer mogelijk was. Men moet in de. positie zijn, waarin wij ons hebben bevonden, om te kunnen gevoelen wat hec is, de hoop op redding zoo nabij en verwezenlijkt, eensklaps geheel vernietigd te zien. Tot den 7 Junij daaraanvolgende viel bij ons niets bijzonders voor; alleen leed mijne echtgenoot in dien tusschentijd vreesselijk aan krampen; ik bragc eenen ganschen nacht in de grootste ongerustheid door: zij lag ellen dig; wij hadden geene geneesmiddelen, zij smeekte om eenige verzachting en verligcing, die men haar niet verleenen kon; den volgenden morgen waren de pijnen bedaardmaar zij was zeer afgemat. Ik liec druk werken aan ons vlot of platbooms vaartuig; dagelijks was men met tien man daaraan bezig, waarvoor des avonds aan ieder man een buitengewoon oorlam wijn, eene sigaar en gezamenlijk voor allen4p°n^ sago gegeven werd, waarvan wat soep met zeeoesters gekookt werdterwijl wij bij. corvées overaloo de koraalplaac rondgingen, om stukken hout, van hec w^a.k, die aangespoeld waren, op te zoeken, om vuur te maken, en er het ijzer van te gebruiken. Des middags ten 3 ure mij met den heer Spreeuwen burg bij het werk bevindende, zagen wij eensklaps geheel onverwachts in hec oosten een vaartuig, dat koers naar ons stelde en meer en meer nader de^ wij erkenden duidelijk, dat hec eene brik was. Eene levendige vreug dekreet verhief zich allerwege, die even nu en dan getemperd werd bij de herinnering aan de teleurstelling, welke wij vroeger ondervonden hadden. In.spoede mij naar mijne vrouw en de overige passagiers, om de plaats aan te wijzen, waar hec vaartuig zigtbaar was; mijne vrouw was nog niec geheel hersteld, en ik geleide haar over de moeijelijke koraalplaac naar een punt, waar zij het vaartuig goed zien kon; zij vroeg mij herhaaldelijk, of die vaar tuig -ors zien zou. Ik twijfelde zelfs daaraan, tot dat eensklaps een kanon, schot, door nog twee andere bij tusschenpozingen van een paar minuten ge volgd, mij de vaste hoop gavendat. dit een vaartuig was ter onzer redding mogelijk wel ten gevolge van de'gelukkige aankomst der sloep ce Amboina, afgezonden. De rigting, die hét bleef houdende kanonschocendie het nu eb dan bleef doenliet bij niemand den minsten twijfel meer overof onze redding was nabij» De matrozen en soldaten'kwamen mij met die gebeurtenis geluk w.enschen; ik stemde in hun verzoek toe, om eene gcede uitdeeling rijst en een dubbel radon wijn té verstrekken. Des avonds liet ik weder een groot vuur aanleggenenden geheelen nachc j^nderhonden, In het bivouac heerschce de.£ nachts de grt^ó'tste stilte'; het vy.as >,f een voorgevoel had,, dat zich het rairasc/blijven.aaiikondi geil door kanonschoten; en wezenlijk om de twee uren werd elkeen hierin allergelukkigst bevestigd: soms waren de schoten wat dof, soms wat helder der, naargelang van den verderen ofkorteren afstand van'het vaartuig; men hoorde dan eenen kreet: „Een kanonschot!" en daarop heerschce weder de grootste scilce. De dag van den Ssten was nog niet aangebroken, of elk een trachtte het vaartuig op den gezigteinder door rondgaande blikken weder op re zoeken. Wanneer ik het zeggen mag',, zoo bleef ik, hoezeer ook bij mij de vaste overtuiging bestond, dat het bedoelde vaartuig wezenlijk een ter onzer ïcdding afgezonden vaartuig was, niettemin aan die mo gelijkheid twijfelendat wij in onze hoop misschien andermaal te leur gesteld konden wordenomdat ik hetzelve bij den eersten aanblik niet waarnam. Zoo dringend voelde ik in mij de noodzakelijkheid, dat mijne vrouw en de overige schipbreukelingen spoedig gered wierden, dat ik, toen ik daaraan niet meer twijfelen kon, mij nog niet verzekerd gevoelde; want nu moest ons het weder gunstig zijn, 0111 niet in de branding met de sloep om te komen en allen behoorlijk aan boord te kunnen geraken. Tegen acht ure, des morgeus van den B Junij, was de oorlogsbrik duidelijk in het gezigt van onze klip, en zond eene barer sloepen naar ons af. Ik spoedde mij0111 een man met eene vlag tegen de branding te plaatsen, ten einde aan dezelve het minstgevaarlijk ontschepingspunt aan te wijzen; dit bleek weldra niet noodig te zijn, want tot ons aller vreugde was de stuurman Kash in de sloep, met een' oflicier, zoo dat ik dan ook niet twijfelde, of de bedoelde brik was de Nautilusdie te Amboina gestationeerd is. Wij ontvingen den Luitenant View egeersten oflicier aan boord van gemelde oorlogs brik, met eene onbeschrijfelijke vreugde. Mijne vrouw drukte hem de hand, doch te zeer ontroerd, was zij niet in staat een woord te spreken; mijne kinderen deden hein een menigte vragen. De Luitenant Viewcg overhandigde mij een' brief van den Ambtenaar» die te Amboina het gezag voerde, ik vernam dat de stuurman Kash in den tijd van vijf dagen en vijf nachten het traject naar Amboina had afgelegd, en het geluk had ge had, binnen de baai te komen, zonder nog te weten waar hij was. Men kon niet begrij pen, Iwse'het-hem had kunnen gelukken, dien togt met zulk eene schier ongeloofeiijke uitkomst, re volbrengen. De brief van den Adsistent-Ilesident Kohier onderrigtte mij, hoe zich alles ter onzer redding zoo voorspoedig had toegedragen. Onmiddellijk nadat onze ramp bekend was,, spoejde zicli de Luitenant Huiler, Commandant van den Nautilusom zijn afgetuigd vaartuig weder in orde te brengen; die.geschiedde 111 den nacht onder eenen hevigen stort- rr regen; dan niets ontmoedigde dezen wakkeren zeeman, om, door zijne officieren en zijne gewillige equipagie ondersteund, deze taak te volbrengen. Des morgens van den isteu .1 Hl ij ging hij onder zeil, doch werd den aden buiten de baai door zulk eenen hevigen stonn beloopcndat hij voorzigtigheidshalve binnen de baai terugkeerde, want zijn tuig was te oud en niét .genoeg aangezet, om. iets van belang te kunnen wagen. Den gden weder ouder zeil gegaan zijnde, gelukte het hem, zoo als wij gezien hebben, ons den 7dcn van zijn na bij zijn te doen blijken. De zee was te hoog, de branding te woest, om den Bsten te kunnen inschepen. Ik Lmccu.mc VI.reegaan Oen Cuumiawilant te zeggen, dat, zoo het den vnl- g-iideu morgen naar zijn begrip go'cd weder was, om ons cc*redden, een kanonschot het signaal zou zijn, en dat "ik zorgen zou, dat de inscheping met orde zou plaats hebben. Ik verzamelde al de schipbreukelingen, deelde hun mede, dat wij den volgenden mor «en mogelijk zouden gered worden; dat bij het inschepen de meeste orde moest heerschen, daar anders vele ongeluk ken te wach ten waren. Ik had honderd en in de.veertig iiommers van papier vervaardigd', en liét ieder trek ken, tevens aan allen te kennen gevende, dat elk een volgens zijn nommer zou opko men, en.dus de laagste nommers het eerst aan de beurt waren; dat het aan ieder persoon, man of vrouw, geoorloofd was, 0111 een pakje goed, ter grootte van een randsel, mede te Jjemen, zonder meer. Des namiddags kwam ook het particulier schip, de Erichop zetten, dat almede, bij gebrek van een ander oorlogsvaartuig, ter onzer redding'was ingehuurd. Deze maatregel was allerdoelm'aiigst, want anders zouden wij mogelijk na verloop van verscheidene dagen eerst, allen gered hebben kunnen zijn, alzoo niet veel nienschen te gelijk in de sloepen konden opgenomen worden. Aan'boord van de Erich bevond zich de Magistraat en Fiscaal van Amboina, de heer de Riemer, die verzocht had mede te gaan, teil einde, zoo mogelijk, ons behulpzaam te zijn. Maar te midden der blijdschap, welke elk een bezielde, had een bedroevend voorval plaats. De machinist Mosselman, waarvan ik hiervoren gesproken heb, was den Ssteu (Aterlede 11hij werd op een stuk plank, in linnen genaaid, gelegd, en. op eenige honder den passen onder den wind aan de golven ten prooi gegeven. Deze man had veel gele dén, maar gebrek aan alles hehbeiidewas zijn behoud onmogelijk. Tot welke weemoe- di :C aanmerkingen gaf deze omstandigheid, op zulk een oogenblik en op zulk eene plaats, uïet aanleiding Des movi.cns ten 7 ure van den 9 Junij werd, onder tamelijk gunstig weder, het sein schot, van de Nautilus gedaan, waarop de sloepen van boord staken, 'in de eene bevond zich de Luitenant Vie Wegin de andere de Luitenant der Marine Mottade Erich zond mede hare sloegen af. De dames met de kinderen en de o.verfg'e passagiers liet ik het allereerst inschepen. Ik vroeg eenige nienschen 0111 mijne vrouw en kinderen te dragen; allen gezamenlijk', zoo militairen als zeelieden, boden zich daartoe onmiddellijk aan. Ik garde voorkeur aan vier matrozen, om -mijnen .vrouw op .eenen stoel te dragen; zij had veel geleden, maar spande 1111 buitengewoon veel krachc in, om aan nieuwe gevaren het hoofd te 'oreden en over hare kinderen te waken. Deze zag zij voorafgegaan, en volgde toen zelf gei est. Aan ons - en vivres-fnagazijntje had ik eenige zeer ordenlijke militairen geplaatst, om, terwijl ik mij naar de branding begaf 0111 de eerste, inscheping te bewerkstelligen niemand zich zou kunnen te buiten gaan in.den drank. ik volgde mijne vrouw en kinderen; zij-kwamen'gelukkig aan boord; de branding was hevig; onze Bonnc slechts weinige minuten later komende, kwam reeds te laat, om met de eerste bezending sloepen te kunnen vertrekken, want door te lang in de branding te blijven, sloegen dc sloepen om, of geraakten vol water. Met groot gevaar om te zin ken, kwam de sloep, waarin mijne vrouw en kinderen, en eenige.andere passagiers war ren, aan boord; er was door de moeijelijke zee en de branding meer water in de sloep gekomen, dan er itit geschept kon worden. Tiet aan boord komen was gevaarlijkspeciaal voor mijne vrouw in baren toestand. Zij verliet dc sloep niet, dan toen zij hare kinderen overgebragt zag; nu volgde zij ook kwain gelukkig op het dek maar viel daar, vaii aandoening en vermoeiienisbewuste loos en afgemat neder. Door de hartelijke zorg en oplettendheid van den commandant Maller en zijnen officier van gezondheid, van der Hoevekwam zij weder bijmaar ongerust over mij., hoewel ik haar gewaarschuwd had, dat ik de laatste op het rif zou blijven ten einde de in,schening van alle schipbreukelingen te besturen, en vooral voor. de'zieken te doen zorgen, want elkeen had zoo veel met zich zelf te doen, om aan boord van dc sloepen te komen, dat men aan anderen weinig dacht en zelf gevoel loos wat v( het gevaar, waarin anderen verkeerden, want zonder de herhaalde edele inspanning •-■vi den commandatt van de stoomboot, Lammlethdie steeds trouw aan miine zijde verbleef, en hetgeen ik het geluk had daartoe mede zelf bij te dragen, zouden zeker eenige zieken en anderen het leven verloren hebbenwant het waren de laatste 1=; h go schreden, die het gevaarlijkst waren. Had men het geluk, om in de tus schenpozingen van een naar minuteu, die er verliepen, alvoren de vreesselijk golven zich met geweld tegen de rotsen opvolgden en kwamen breken, dien korren afstand te maken en de sloep te bereiken, er in te springen of zich vast te houden, om tegen de kracht der golven wederstand te biedenmen kon zich alsdan gronrendeels «ered rekenen; maar had men desloep niet bereikt, zoo sloeg men omver of men werd door het 'zebwarer 'overdekt, en naauwelijks rot verhaal gekomen zijnde, kwani golfslag op golfslag den ongelukkigen teisterendie geene hulp hebbendeeindelijk zou hebben

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1837 | | pagina 1