V. A0. ISS7. LEYÖSCIIE 1 C 0 A N WOENSDAG, KENNISGEVING. NATIONALE MILITIE. Ontslag van dienende Manschappendie daarop regt hebben» Burgemeester en Wethouders der Stad Leyiten, gezien hebbende art. tl der wet voor de Nationale Militie, van den 8 January 1817, waarbij aan de manschap pen, dienende bij de Nationale Militie, wordt toegestaan, dat ingeval zij, na hunne inlijvingeene der vrijstellingen niogten hebben bekomen, die bij art. 91 en 94 van gemelde wet zijn uitgedrukt, zij daarvan ten spoedigste aangifte kunnen doen aan het Bestuur der Gemeente, voor welker contingent zij zijn uitgemarcheerd Roepen bij deze op, zoodanige bij de Militie voor zich zeiven dienende manschappen, die door het overlijden van hunnen vaderof moederweduwe zijndeof door reglerlijke echtscheiding hunner oudersof door overlijden van een of meer broedersvoorgevallen na hunne inlijvingzijn geworden: Eenige wettige zonen, tevens éériige kinderen zijnde; Kostwinners van moeders of grootmoeders, weduwen zijnde, of in regten gesepareerd; Kostwinners van ouderloozc b>oedcrs of zusters; Of eenige broeder van een' onherstelbaar gebrekkigen broeder; Om, uiterlijk vóór of op den 3deu January 1838, schriftelijke aanvrage om entslag, tnet opgave der redenen, in te leveren op de Secretarie dezer Stad, des morgens van tien tot twaalfurencn in de opgave almede ten duidelijkste te vernielden, bij welke Afdecling en Bataillon zij, door of voor wien die aanvrage geschiedt, dienende zijn. Zullende, na opgemclden dag, geene aanvrage ten fine voormeld meer kunnen worden aangenomen. Aldus gedaan cn gepubliceerd, bij H. II. Burgemeester en Wethouders der Stad Léydcn, op den 18. December 1837. J. G. de Mey. Ter ordonnantie van dezelve, P. A. du Put. nederlanden. Leyden den ipden December. Door Z. M. is onder anderen benoemd, bij den staf der artillerie tot Di recteur der iste arcillerie-directie en de gieterij van metalen geschut, de Colonel IV. A. Bake, van den staf der artillerie thans ter beschikking van het Departement van Oorlog. Men meldt uit 's Gravenhage van den 18 December: Z. K. H. de Prins van Oranjeis in deze Residentie teruggekeerd. De Koninglijke famielje heeft Zondag de Godsdienstoefening in de Kloosterkerk bijgewoond. De Staatsraad Baron van IVestreenen van Tiellandtis door Z. M. den Koning van Denemarken met de orde van Dannebrog begiftigd. Voornoemde heer bezit thans 13 ridder-orders. De Russische Graaf van Hey denKapitein ter zee en Adjudant van Z. M. den Keizer van Rusland, heeft aan Z. -M-. den Koning brieven van rouwbeklag van wegen zijnen meester, wegens het overlijden van de Ko ningin overhandigd. De zitting van de Tweede Kamer der Staten-Generaal is heden ten elf ure geopend. Lezing cn .goedkeuring der notulen van de zitting van 11> Zaturdag. 48 Leden cn Zijne Exc. de Minister van Binnenland,sche 2aken zijn aanwezig. De beraadslagingen worden gcopbnd over het ontwerp van wet, betrekkelijk de ligting der Nationale Militie voor 1838. Tegen hetzelve hebben het woord gevoerd de heeren: van der Star-Busman van der GrondenSchuwmljrenninekRepelaerDonker-CurtiusRommeOp den HoopLilybén en van Nageld. Zij hébben voornamelijk net ontwerp bestreden uit twee hoofdpunten., namelijk wegens het niet ontslaan van boven dërz'elvér gewonen tijd in 'diénst' zijnde lig tingen'der Nationale Militie, of wegens het niet verminderen van het contingent van één man op de 500, in plaatse van één man op de 300 zielen, Zoo als voorgesteld is. De heer Schimmelpenninck heeft gemeend, dat het ontwerp strijdig was met de grond wet, welke wil, dat bij het in dienst stellen van de eene ligting, de andere worde ont slagen. 1-Iij kon echter geenszins instemmen in het verlangen, om het contingent tot één man der 500 zielen te verminderen, hetgeen, zijns inziens, de sterkte der ligting nntte^ loos zou verzwakken, cn waaraan hij derhalve zijne toestemming niet kon geven. Hij drong op het ontslag van de boven dèrzelver tijd in dienst zijnde ligtingen aanomdat daardoor de uitgaven van den Staat aanmerkelijk zouden worden verminderd. Tc dezer gelegenheid weidde dc spreker uit over het bij ons bestaande stelsel van wapening, het geen, zijns bedunkens, het behoud van het contingent vail één man op de 300 zielen noodzakelijk maakt. Bij de onmogelijkheid, die er bestond, om het Engélsch stelsel, vrijwillige werving, te volgen, een stelsel, dat hier te lande weinig ingang scheen te hebben, cn bij den wêerzin, die hij van hetFransche stelsel, de conscriptie., had, prees liij het Pruissische stelsel, namelijk, algemeene dienstpligtigheid, aan. Daardoor zou toch een ieder gelijke lasten dragen en niemand meer van het toeval eencr loterij afhan gen. Dat stelsel zou voor den maatschappelijke!! staat der jongelingen verkiesselyk zijn. De heeren van der Star-BusmanLuybenRommeRepelaer én van Nagell drongen voornamelijk aar. op het ontslag van meerdere ligtingen en de vermindering van het con tingent. Dc cerstgemelde gaf te kennen, dat het eene algemeen erkende daadzaak was, dat de gewone inkomsten de uitgaven niet -dekten, en dat het dus.pliat was, geen nieuw bezwaar op de schatkist te leggen. Dit meende hij vooral daarom n'iet ie moeten doen, ofndat hij toch in het voorjaar zijne stem aan de buitengewone oorlogscredieten had ge weigerd en in liet aanstaande voorjaar daartoe waarschijnlijk weder verpligt zou wezen. Eene vermindering van het contingent kon mogelijk eene merkbare verligting in die be hoeften aanbrengen. Hij zag er geen bezwaar indat daartoe werd overgegaan te min deromdat het leger, in dat geval, niet van dappere verdedigers zou worden beroofd. Men heeft wel tegen deze vermindering aangevoerd, dat daardoor de ligting van 1838 van beter conditie zou zijn, dan de voorgaande, doch de vorige ligtingen kunnen, zijns inziens, zich op geen verkregen regt beroepen. Wat het ontslag van meerdere ligtingen aangaat, hij achtte dit wenschelijkomdat men daardoor langzamerhand tot den gewonen staat van zaken zon terugkeeren, het individueel belang oevorderen én aan de behoeften der nijverheid voldoen zou. Indien er van eenige zijde eenig bezwaar bestond of scheen te zullen ontstaan, hij zou op het verkrijgen van het ontslag niet aandringen. Naar al wat men vernomen heeft, wettigt die vrees niets. Al moge het tijdstip der vereffening onzer geschillen met Belgie nog lange verwijderd zijn, zeker is het. dat die beslechting niet door het zwaard zal dienen plaats te hebben; terwijl bovendien de bestaande overeen komst van 21 Mei 1833, aan den staatkundigen toestand van Belgie zeiven, genoegzame waarborgen voor ons opleveren. Wanneer men hierbij overweegt, dat bezuiniging eene eerste noodzakelijke behoef e bij ons uitmaakt; dat de besparing van eenige weinige ge ringe uitgaven op de begrootingluttel afdoet; dan vermeende hij, dat de vermindering van het contingent dringend gevorderd werd. Wel verre dat het zijne bedoeling wezen zou, om den staat van verdediging des Lands op te heffen, dringt hij voornamelijk op bezuiniging aan, ten einde, is bet noodig, nog zeer lange te kunnen volharden, en voor den dag des gevaars, ook uit een geldelijk oogpunt, verzekerd te zijn. Op dien dag toch zou er meer gevorderd worden, dan eene algemeene wapening, eene uitgeputte schat kist zou ook de schaal ten onzen nadeele kunnen doen overslaan, en het is hiervoor, dat bij het Vaderland behoeden wil. De heer Luybendie het nopens het ontwerp met de bovenstaande sprekers eens was, bestrijdt het denkbeeld door den heer Schimmelpenninck aangegeven0111 het Pruissische 'militaire stelsel hier te lande in te voeren. De Hemel behoede daarvoor Nederland Er bestaat in Pruissen toch een militair Gouvernement, hetwelk aan ons Volk geenszins zon behagen, dat toch over het algemeen minder krijgshaftig is. Het met de marine in ver band brengen der wet op de landmilitie zou, zijns bedunkens, met de grondwet strijden, welke dienaangaande vaste lijnen heeft getrokken, die niet overschreden kunnen worden. De heer Romme vermeent insgelijks, dat er geen dreigend oorlogsgevaar bestaat, cn dat wij zelfs niet behoeven te vreezen, dat Belgie ons zal aanvallen. Of zou Belgie dit ook clocn0111 ons met geweld terug te geven de voor hetzelve jaarlijks betaalde 8,400,000 otn ons vrijwillig den tol op de Schelde te doen heflèn; of 0111 ons in het bezit te stellen van die gedeelten des Lands, welke ons zijn toegewezen cn nog door hetzelve iji het be.- «tit gehouden worden. Ware een of ander het geval* dan wenschte de spreker vurig, dat *vuua Fif M rp ifi. o DECEMBER, - t I bet oogenblik van dien aanval zeer nabij mogt wezendoch zulk eene goede gezindheid van Belgie betwijfelt hij steeds. Evenmin gelooft hij, dat de beslechting der Belgische geschillen van de zege der wapenen zal afhangen. En is ncch het een, noch het ander iict geval, dan had men tot het ontslag van ligtingen, of tot eene vermindering van het contingent, kunnen en behodren te besluiten-, waarin hij eene toenadering des G.ouverne- ments had gezien. Wel heeft picn gemeend, dat daardoor aan de ligting van den jare 1838 een groot voorregt zou worden verleend. Doch dat voorregt wil hij aan dezelve wel schenken, zonder vrees van voor onregtvaardig door te gaan. De heer Repelaer meent te moeten verklaren, dat wanneer liet hier gold de verdediging van den Vaderlandschèn grond, geen der ledenecnig bezwaar tegen de voordragt zou maken; doch daar wij ons in staat van vrede, of ten minste niet van oorlóg, bevinden, wij voor geen opverhoedschen aanval eenige vrees behoeven te koesterenhij althans niet beducht is voor de gevolgen, die ook het ontslaan van ligtingen hebben zou. De heer van der Gronden bestrijdt het denkbeeld, dat, volgens de grondwet, jaarlijks "£cn vijfde deel der militie zou moeten worden ontslagen; de grondwet beperkt die ver- pligting alleen tot den staat van vrede, en het heillooze status quo kan geen vrede ge noemd worden, in zulke buitengewone omstandigheden is de Regering bevoegd, de geheeie militie, zonder jaarlijksch ontslag, in dienst te houden. Art. 209 der grondwet vordert, dat aan de Staten-Generaal de redenen wordan medegedeeld, welke tot de ih dienst houding doen besluitencn ook hieraan wordt door dc jaa'rlijksche voordragt vah het ontwerp, voldaan. Intusschen ziet hij reikhalzend naar het oogenblik uit, dat er aan meerdere ligtingen ontslag zou kunnen worden gegeven, ten ontslag, dat hij voor de belangen van handel en nijverheid en de schatkist gebiedend noodzakelijk oordeelt. De Regering staat echter op hec standpunt, om te beslissen, of de omstandigheden zulk ecu ontslag veroorloven, cn hij mag hare bevoegdheid ten deze geenszins verkorten. Uit dat oogpunt beschouwt hij de verwerping der wet alzoo niet wenschelijk. Het gevolg daarvan zou toch weieendat de Regering in haar stelsel van verdediging zou worden verkort, en dat het in dienst stellen der ligting van 1838, tot groot bezwaar van vroegere ligtingen-, achterwege zou blijven. Bepaalt hij zich in dezen tpt den wensch te uiten, dat de spade ras het krijgswapen vervange; geheel aiiders is zijne meening ten aanzien van het verminderen van het contingent tot op één man van de 500 zielen. Het is bij de wet van den jare 1818 bepaald, dat de Regering het maximum van één man op de 300 zielen niet mag te boven gaan. Tot het heffen van dat maximum bestaat geene reden. I)e bataillons zijn toch uit tien ligtingen van een even hoog contingent zamengesteld-. Er bestaat alzoo thans daartoe geene noodzakelijkheid. En waartoe wordt dan nu eene buitengewone ligting gevorderd, eene ligting, die de kracht der Natie te boven gaat, den Nederlander een ondragelijken last opiegt, en den jongeling in zijne vrijheid belem mert, op een oogenblik, dat hij dc maatschappij zal intreden. Veel heeft bij hem gewo gen de bewering van het Gouvernement, dat door het voorschrijven van dit verminderd contingent, aan de ligting van 183.3 een onverdiend voordeel zou worden toegekend. Hg kan echter .daarmede niet instemmen. Het te geven voordeel kan niemand nadeel toebren gen, want dat voordcel zal uit de wet geboren zijn. De heeren Donker-Curtius en Op den Hoof hebben zich van de noodzakelijkheid tot het heffen van het maximum van het contingent niet kunnen overtuigen, noch uit het geen door dc Regering ter verdediging van dien maatregel is bijgebragt, noch door hetr geen van hare zijde ten aanzien der staatkundige-aangelegenheden is medegedeeld. Zij oordeelden dat. de omstandigheden sints eenigen 'tijd veranderd waren en cr geene be hoefte meer bestond0111 zulke zware ligtingen uit te schrijven. Zij vonden dit te meer onaannemelijk omdat daardoor de kosten voor buitengewone behoeften weder zouden toenemen cn zij, 11a hetgeen in het voorjaar dienaangaande was voorgevallen, groot be zwaar zouden zien ohi in die kostenzonder dringende noodzakelijkheid, toe te stemmen, zij wenscheen alzoo te weten, of hec lig ten van één man op.de 300 zielen niet -bezwaren de r 'was dan wanneer cr slechts één man van de 500 gelige wierd, en of daardoor de kosten van oorlog niet weder zouden worden verhoogd 'De heer van Dam van Isselt zegt hoofdzakelijk, dat de beraadslagingen over de be- grootings-weuen in grondwettige Staten minder belangrijk waren uit aanmerking van de hóegrootheid des cijfers, dan omdat bij zoodanige gelegenheid de toestand des lands cii de gang der Regering van meer nabij worden beschouwd en de goed- of afkeuring der Regering tot ri.,-.:nuër kan strekken, om op den ingeslagen weg al dan niet voort te gaan. Bij ons echter zijn dc omstandigheden van eenen anderen aard. Bij dé jongste beraadsla ging over de buitengewone behoeften heeft de meerderheid der Kamer plegtig en stellis verklaard geen genoegen te nemen met de handelingen der Regering, ten opzigte van de zaken met Belgieèn voortaan alle raanvragep te zullen weigeren., die..zouden kunnen strekken, 0111 onzen tegenwoordigen poodlottigen stand van.zakenbestendigen,. Het is alzoo op dien grond dat wij in het vootjaar, bij het weder voordragen van buitenwone oorlogskosten, tot bestendiging van eenen alle welvaart onderin ij 11 end en staat van oorlog, een negatief votum van wege de Kamer kunnen tegemoet zien. Bij zulk een groot verschil van gevoelens, tusscben de Volksvertegenwoordiging en de Regering behoort dit punt toe eene höogere, politieke waarde, cn het is uit dien hoofde, dat hij uit dat gezigtspunt de voordragt meer van nabij wil beschouwen. Bij de discussion over de buitengewone begroótingin Maart jl. heeft de meerderheid der Kamer geenszins aangedrongen op eciie ontmanteling der vestingenniet op de ontwapening van de dappere verdedigers des Oüi'lO: af leedwezen is aan het verlangen der groote meerderheid van de Kamer tot hiertoe niet voldaan geworden. Wat in het voorjaar thans te wachten staat, behoeft niet geschetst te worden. Intusschen is zijn gevoelen omtrent de noodzakelijkheid van het ontslaan van meer dere ligtingen der militie bekend cn de Regering, zal daartoe, na eene verwerping der rlogscrcdietenwel moeten overgaan. Bij de overtuiging hiervan, vraagt hij zich thans welke gevolg eene verwerping van het onderhorige"ontwerp thans zou hebben, en of hij duor van zijne gewoonte ai; te wijken, om de wet te bestrijden, de Regering van zijne toegevendheid niet wil overtuigen en haar aansporen, om, zoo lang bet nog tijd is-, alle onaangenaamheden cn botsingen te voorkomen, welke het gevolg van eene volharding zouden wezen. Er zal alzoo in het voorjaar geene reden bestaan, 0111 te kunnen bewe ren, dat cr niet gewaarschuwd is, dat men de Regering niet 111 eens alle middelen kan onthouden, want zij is telken jare gewaarschuwd en wordt het iiog óp dit oogenblik. Vurigwenscht hijdat de Regering al meer en meer doordrongen worde van het besef, dat zij, die steeds verpligt zijn hare maatregelen hier af tc stemmengeen ander doel hebben, dan het heil-des Vader lands Ten tweeden male het woord gevraagd hebbende, zeide de lieer van Dam. dat hij protesteerde tegen de meening, dat uit de aanneming van het onderhavige ontwerp, de verpligting zou voortvloeïjen om de buitengewone oorlogs-ccrditen toe te stemmen. Het is juist de toegevendheid welke hij thans betoont, die naar hij hoopt, de Regering zal aansporen, om tot het ontslag van meerdere ligtingen over te gaan, en alzoo ook in dit opzigt aan het uitgedrukt verlangen v-an de Kamer, tot hei docn]|ophouden, der buitengewone krachts-inspannïngwaartoe zij verder geene hulpmiddelen zal verleenen te voldoen. Wat hem betreft, hij verzekert plegtig dat hij in het voorjaar aan zijn woord getrouw zal blijven en alle subsidien voor oorlog zal durven en mogen weigeren. De heeren van Wickevoort CrommelinDruyvesteynRinkesHooftVerwey-Mejan van Alphen, Boddaertde Jonge en Cats hebben het ontwerp verdedigd, en onder anderen aangevoerd, dar Welk oordeel zij ook inogten vellen over het wenschelijke en zelfs noodzakelijke tot vermindering der strijdkrachten, tot het ontslaan van meerdere lig» tingen der Nationale Militie, en tot het brengen van het contingent van één man op de 500 zielendc grondwet voorschreef, dat er jaarlijks eene ligting van de Nationale Militie moest plaats hebben en zonder stremming in den gewonen loop van zaken die ligting 'niet uitgesteld kon worden; dat het niet oproepen der ligting van 1838, of het verminderen van het contingent voor die ligting, aan dezelve grootere voordeelen zou verzekerendan aan vroegere ligtingen en alzoo als het ware Onregtvaardig zou zijn dat overigens de Regering verpligt was voor de behoorlijke verdediging des Lands zorg te dragen, cn zij daarvoor verantwoordelijk was, zoodat men haar niet kon dringen tot het ontslag, of tot de vermindering dat men dit te minder kon doen, nu in Belgie voor het volgende jaar, 22 milliocn guldens voor oorlog waren toegestaan en dat Land alzoo steeds eene oorlogzuchtige houding bleef bewaren. De heer Druyvesteyn meende dat het bezwaar van de te hooge oorlogskosten minder gelegen was in dc hoogte van het contingent, dan wel in de enorme reiskosten van officieren', in het behouden van nuttelooze magazijnen, enz. Hij wenschte, dat de voor te dragen oorlog-crediete** aanzienlijk zouden worden verminderd. Zonder dit, zou hij er bezwaarlijk ger.oegea inede kunnen nemen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1837 | | pagina 1