A0. 1837*
LEYDSCHE
VRIJDAG,
'2 J
tf r^2-
ÏJ O V R A N T.
15 DECEMBER.'
NEDERLANDEN.
Leyden den 14de» December.
"Men meldt uit 's Gravenhage van den i3den dezer:
In het gisteren door de centrale afdeeling van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
.gedane verslag, nopens de begrootingsvvettenwordt, in de eerste plaats, ten aanzien
van het ontwerp nopens de uitgaven, aangemerkt, dat de van de Regering ontvangene ant
woorden, in het algemeen, voor kennisgeving zijn aangenomen, hetgeen echter niet in
sluit, dat dezelve volledig en voldoende zouden zijn bevonden; dat het tegendeel door
meer dan eene afdeeling is verklaard, en dat eene derzelve haar leedwezen heelt betuigd,
.dat de Regering niet heeft kunnen goedvinden, aan eene of andere van de gemaakte be
denkingen en geuite wenschen toe te geven en daardoor het gemeen overleg te bevorderen.
Bovendien zijn verschillende aanmerkingen voorgedragen en herhaald, hetzij het geheel
der begrooting betreffende, hetzij bijzondere hoofdstukken daarvan. Van den eerstge-
noemden aard zijn de volgende bedenkingeu vrij algemeen door alle de afdeehngen ge
maakt: i°. dat men geenszins is overtuigd geworden van de overeenstemming der uitga
ven met de ontvangsten, doordien niet alle uitgaven op de begrooting zyn gebragt, en de
begrooting zelve (zoo als eene afdeeling aanmerkte) geheel op fictive. berekeningen berust;
o". dat daar de grondwet het brengen op de begrooting van alle uitgaven voorschrijft,
.men niet kan toestemmen, dat daarvan afblijven de Hoöge Raad van Adel, de Lands
drukkerij, de kosten der Loterij, die van de Rijnvaart en de Entrepots; en dat men al-
zoo aandringt op het brengen van alle Rijks-ontvangsten en uitgavenook die van bijzon
dere adinmistratienop de begrooting; 30. dat ook in uitgave hadden behooren te wor
den gebragt de volle rente der 5 pCts. Werkelijke Schulden daartegen in ontvang de
5,600,000 renten der schuld, ten laste der Óverzeesche Bezittingen, hetgeen door de
Regering bij de vorige begrooting was toegezegd, met welke verklaring en de invoeging
van het in de antwoorden vermelde 2de artikeltoen door de Kamer genoegen genomen
is; dat de goedkeuring, aan de begrooting voor 1837 gegeven, alzoo voorwaardelijk was
en met de dienaangaande verkregen toezegging in verband stonddat men in de vrees
0111 net cijfer der begrooting te ver'noogen, met kan deelen; en dat het weglaten der be
doelde som voor rehteoetalingslechts tot eene denkbeeldige vermindering leidt van het
cijtir, die elk in het oog valt; 40. dat:, daar de roestemming der Staten-Generaal het
doen der uitgaven moet voorafgaan, men met verwondering in de antwoorden heeft ge
zien, dat de Rijkswerken in de rivier beneden Arnhem, zullen bekostigd worden uit
nader d ianoe aan te wijzen fondsen50, dat de strekking tot vermeerdering van uitga
ven door de gegeven beantwoording niet is weggeredeneerd, welk punt aan de aandacht
der Regering werd aanbevolenen 6°. dat wanneer door de Staten-Generaal aangedrongen
wordt op eenige noödige verbetering (van de munt en het militaire wetboek), de Regering
zich telkens Vergenoegt met beloften voor eene onbepaalde toekomstdat men dit niet
lcedwtzeii' had gezien; en dat men eindelijk bijzonder neeft aangedrongen a op hethoe
ccr zoo beter bepalen en van Regeringswege bekend maken van het tijdstip van invoering
der nieuwe organisatie van de regterhjke magt; £.op het afdöen van vele aanhangige za-
ken en ontwerpen in de processen-verbaal der afdeelingen en de antwoorden der. Rege
ring opgenoemd, waaronder de militaire proces-orde eene voorname plaats bekleedt;
c op de cindclijkc vervaardiging van den grooten weg in de provincie Drenthe in 1838
rl op de opheffing van een der drie maritime departementen; e in; liet algemeen op het
invoeren van alle mogelijke, doof de aideelingen aangeduide bezuinigingen.,
Ten aanzien van het ontwerp, betrekkelijk de middelen, .is nóg aangemerkt, dat men
niet kan erkennen, dat het niet npodzakelijk zou zijn in de accijns-wet op de suiker
veranderingen te maken; dat alleen dan de noodzakelijkheid der geleibiljetten voor onbe
last graan als genoegzaam bewezen zou kunnen beschouwd worden, wanneer de ambte
naren^ der belastingen het niet zouden durven wagenter molen zijnde zakken te openen
ten ware dezelve van geleibiljetten zouden voorzien zijn; dat men geen genoegen nam
met de antwoorden betreffende het verminderen der opcenten en van gevoelen bleef, dat
de behoefte der schatkist zoodanige vermindering tligns niet gedoogt; dat ook de ant
woorden betreffende de koloniale middelengeene voldoening gavenen men steeds van
oordeel was, dat het saldo van administratie van 's Rijks Overzeesclie Bezittingen in
.VRijUs schatkist behoort te worden gestort, en als zoodanig op de begrooting der mid
delen voor te komen. Bij het nader onderzoek van het ontwerp is ook eene nota over
gelegd waarin onder anderen gezegd wordtdat de opbrengst der accijnsenuitgenomen
alleen die van het zout, verre beneden de som is gebleven, op welke tot dekking der
uitgaven gerekend was, zoodat over het jaar 1836 dat te kort meer dan 16 tonnen gouds,
en qver 1837, niettegenstaande de verminderde ramingmeer dan 15 tonnen gouds, vol
gens de overgeleverde tabellen, moet zijn gebleven beneden de behoefte. .In dien dus
a.idere toevalligebaten [en overvloediger iiikomsteu uit andere middelenbij voorbeeld
qit uitgaande regtèn met verhoogingen in hét personeel eil dergelijken, dit niet eenigzins
hadden vergoed ,v,zoude er stellig een te kort tot die sommen op de gemélde begrootingen
bestaan. Vermindert i^ien5 ,nu de wezenlijke opbrengst dier accijnsen met over de acht
ton,rop welke de Minister 4e ontlasting begroot, dan zal, zonder die buitengewone
gunstige omstandigheden, welke in,de laatste jaren hebben bestaan, doch welke men niet
voortdurend mag verwachten, èeri te kort ontstaan van twee millioenen en waaruit zal
dit dan gevonden worden? zal het niet moeten geschieden door de belastingen te ver
meerderen met het driedubbel van hetgeen de tegenwoordige ontlasting bedraagt? Bij
twee andere nota's wordt over den accijns op de suiker uitgeweid en de w.ensch te kennen
gegevendat in de bedenkingen nopens dit onderwerp spoedig worde voorzien door eene
wijziging in de wet op den accijns der suiker, teil einde aan de eene zijde de belangen
der schatkist se bevorderen, en aan den anderèn kant de.bescherming, aan de suiker
raffinaderijen toegekend, gelijkmatig te doen werken. Van' Regeringswege is, onder
anderen, o~> deze bedenkingen geantwoord, aat wat betreft de. aanmerkinggemaakt
tegen het afschaffen van opcenten op sonlmige middelènin verband met het weglaten
van de dotatie voor het Amortisatie-Syndicaat, zij vermeent, dat, wanneer het verligten
van de lasten der Natie mogelijk is, zij gehouden is de afschaffing van opcenten, voor
bet jaar in welk zich die mogelijkheid opdoet, voor te stellen, en derhalve thans op dat
voorstel niet kan terugkomendat voorts de begrooting der uitgaven en de raming van
inkomsten nagenoeg sluiten, en de laatste op geene overdreven wijze is opgemaakt, en
het gegrond vooruitzigt bestaat, dat de in de begrooting begrepen lasten door de baten
zullen kunnen worden gedekt, terwijl de algemeene vergadering van het Amortisatie
syndicaat in het niet-genieten der dotatie over 1838 heeft toegestemd.
Bij de beantwoording van de aanmerkingen der afdeelingen nopens de voordragt, be
treffende de Nationale Militie van 1838 is bijgebragt, dat de Regering met niet minder
verlangen dan vele leden van de Twèede Kamer der Staten-Generaalhet tijdstip verbeidt,
waarop zij met volkomen vertrouwen van .hierdoor geene wezenlijke belangen te zullen
benadeelën, tot het ontslag zal kunnen overgaan van alle ligtingenwelke reeds meer
dan vijfjaren hebben gediend; doch dat de Regering echtèr meent dat dit tijdstip nog
niet gekomen is; dat de overeenkomst van Mei 1833 het mogelijk gemaakt heelt om ae
bezwaren van de dienst te verminderen; dat de Regering zoodra slechts die mogelijkheid
bestond, overgegaan is om eenige der langer in dienst geblevenen ligtingen, te^veten die
van 1826, 27 en 28, finaal re pasporteren en wijders ook de lotelingen van 1029 tot en
niet 183a, met onbepaald verlof huiswaarts te zenden; doch dat de Regering, in de aan
bare zorgen toevertrouwde belangen van 's Rijks verdedigingniet voor hare verantvvoor-
ding durft nemén, om verder te gaan en zich, door het ontslaan van meerdere ligtingen
onherroepelijk te berooven van die manschappenwelke de kern en de steun van het
leger'uitmaken en zonder welke vele der bestaande corpsen buiten staat zouden worden
gebragt diensten té bewijzen. Voorts wordt aangemerkt dat die langere indiensthoüding
niet strijdig is met de grondwet of de algemeene wet op de Nationale Militie; dat de
herziening van de wetgeving op liet stuk der militie niet uit het oog wordt verlorendat
•het moeijelijk voor de Regering is, in eenige opgemerkte misbruiken nopens de vrijstel-
lingen te voorzienwanneer zij niet onderrigt isin welke provincie en 111 welke be
paalde gevallen dezelve zouden zijn voorgekomen.
Wat de vraag tót vermindering van bet contingent van één man van de 500 in plaats
van één man der 300 zielen betreft, de opgemelde rédenentegen meerder ontslag mge-
bragt, worden ooit daartegen geldig verklaard; bovendien zou men, door de verminde
ring van het contingent, de lotelingen van 1838 niet slechts niet meer voordeden toe
kennen dan in de zeven voorgaande jaren aan eenige der vroeg«:e ligtingen toegestaan is
geworden, maar door de vermindering zou men zich ook nog de. mogelijkheid benemen,
0111 in vervolg van tijd een genoegzaam aantal geoefende en tegen de dienst volkomen
bestand zijnde krijgslieden te verkrijgen, en daardoor al verder den grond leggen, om
welligt niet meer op denzelven voet, als tot hiertoe het geval is geweest, te kunnen
blijven voortgaan met het ontslag van de oudste der in dienst gebleven ligtingen.
Wat aangaat de afdanking van vrijwillige corpsen, bepaaldelijk der Studenten, daar.
tecis in 1833 de aanvulling van deze compagnien, dodr nieuwe Studenten, die uog mee
aan de militie hadden voldaan, is gestaakt geworden, zoo kan het ook niet billijk geacht
worden, 0111 door ccne gchcele, nu reeds ten aanzien der Studenten bij uitsluiting voor
te schrijven ontbinding, die leden derzelve, welke tot de militie-dienst geroepen waren,
van-een voorregt te btrooven, dat lnin bij de wetten op de ligtingen van 1835 tot 1837
is toegekend geweest, van namelijk in persoon bij voornoemde corpsen te blijven en
slechts nominaal oij de militie ingedeeld te worden. Anders is het gelegen met hunne
dieustpligtigheid bij de-Schutterijente dezen is hun geen voorregt boven anderen ver
leend geworden. Op deze aangelegenheid zal iutusschen door de Regering bij voorko
mende getallen gelet, cn alsdan nagegaan wordenwelke maatregelen er in dezen geno
men of welke wettelijke voorzieningen hierin vereischc zouden kunnen worden.
Op de vraag, of een gepasporteerd vrijwilliger eerst vijftien maanden 11a verkregen
ontslag als plaatsvervanger mag worden aangenomenwordt geantwoord, dat, even als
onder het beheer der wet van 1817, een milicien, dadelijk 11a verkregen ontslag, als
plaatsvervanger kan worden toegelaten, daar er te zijnen aanzien wel geen quaestie van
inwoning kan zijn, zoo ook, ten gevolge van den reeds sedert 1831 ingevoerden maat
regel, om de ingezetenen het remplacement zoo veel doenlijk gemakkelijk re maken,
een vrijwilliger, die Nederlander van geboorte is, de bevoegdheid heeft, mits aan alle
overige bij de wet gevorderde vercischten voldoende, zich dadelijk na verkregen ontslag
als plaatsvervanger aan te melden. Ten opzigte der vreemdelingen echter is eene inwo
ning gedurende zes maanden in eene der provinciën een volstrekt en van Regeringswege
ten alien tijde volgehouden vereischte.
Ten opzigte der aanmerkingen tegen de voordragt tot vernieuwing van de wet tegen
woelingen enz., merkt de Regering op, dat vele leden in haar gevoelen deelen, dat de
provisionele voortduring dier, blijkens de ondervinding, voor het minst geheel onscha
delijke bepalingen, nuttig én doelmatig, ja zelfs tot aanvulling eener, anders aanwezige
gaping in het nog van kracht zijr.de strafwetboek, volstrekt noodzakelijk is. Het denk
beeld 0111 die bepalingen op te nemen onder de voorloopige wijzigingen, welke de Rege
ring voor heeft in het strafwetboek te maken, schijnt-wel vatbaar te zijn voor nadere
overweging, doch, afgescheiden van de beschouwing, dat de misdaden en misdrijven,
bij de wet van 3 November 1830 vermeld, geheel verbonden zijn met onzen tegenwoor-
digen tijdelijken toestand, cn welligt daarom minder gevoegelijk onder de voorloopige
wijzigingen van het strafwetboek zouden kunnen worden opgenomen, zoo zullen toch in
allen gevalle die wijzigingen niet reeds tot stand zijn gekomen op het oogenblik, dat
de voovgedragene wetsbepalingen zullen moeten werken.
De geopperde vrees, dat de vernieuwing dezer, wet eene vreemde houding naar buiten
zou kunnen vertoonenheeft altans geen grond in de ondervinding der laatste jaren; ook
zijn de wetsbepalingen, tot welker voortduring de wet strekken moet, geenszins toepas
selijk op onze landgenoótenmaar ook op vreemdelingen, die zich hier te lande aan de
bedoelde misdaden zouden mogen schuldig maken, en voor welke de verbanning geene
straf zoude zijn.
Wat betreft de aanmerking in eene afdeeling gemaakt over de algemeene afschaffing en
vervanging van de straf van verbanning bij eene slechts tijdelijke wet, daaromtrent ge
draagt men zich aan het antwoord over de primitieve wet, in 1830, gegeven, namelijk,
dat men de bij liet Fransche regt behouden straf van verbanning overal waar zij in het
strafwetboek bedreigd wordt, in die van reclusie heeft willen veranderen omdat zij meestal
bij uitsluiting- tegen staats-niisdadèn is vastgesteld. Eindelijk wordt opgemerkt, dat
zich, volgens bekom ene opgaven, gedurende de laatste verloöpen twaalf maanden geene
gevallen hebben voorgedaan, waarin de onderwerpelijke bepalingen hebben behoeven tc
■Worden 'toegepast.
Uit Amsterdam meldt men van den 13 December:
Naar men verneemt, zal de eerste klasse van het Koninglijk-Nederlandsch
Instituut van wetenschappen, letterkunde en schoone kunsten, hare elfde
openbare .vergadering houden in het locaal des Instituuts, op Vrijdag den
ezsten dezer, des voormiddags ten elf ure.
Het schooner brikschip Sijlph is den isden dezer te Rotterdam van
Batavia binnengekomen, dé heen- en weerreis met lossen en laden in 6
maanden volbragc hebbende.
Uit Utrecht meldt men, dat H. H. Studenten den nden dezer aan den
iioogleeraar Moll eene serenade hebben gegeven; het was bij gelegenheid,
dat Z. H. G. den verjaardag vierde van de aanvaarding van zijn Iioogleer-
aarambt vöór 25 jaren.
Uit Breda meldt men, dat de Bisschop in Curium den i2den aldaar
de St. Antonius-kerk heeft ingewijd.
In de Kamer der Belgische Afgevaardigden heeft men beraadslaagd
over de te nemen maatregelen, indien de Luxemburgsche Regering, zoo als
het Journal d" Ar Ion aankondigt, met geweld bezit wilde nemen van het Gru
nenwalder-boschhetgeen tot nogtoe een deel van Belgisch-Luxemnurg had
uitgemaakt. Men heeft, op voordragt van den Minister van Financien be.
paalddat men de eer en belangens van Belgie des noods met de wapenen
zou handhaven.- Voor eenigen tijd is er over het houthakken in dat bosch
tusschen Luxemburgsche inwoners en Belgische douanen twist ontstaan.
RUSLAND.
Het Journal de St. Petersbourg geeft een berigt omtrent den voortgang dér
werkzaamheden aan het opbouwen der Izaaks-kerk. Om zich een denkbeeld
daarvan te maken, moet men zich eenen 340 voeten boogen tempel voor
stellen, geheel van marmer en bronze, van buiten met 112 zuilen, elke
bestaande uit een eenig stuk gepolijsten rooden graniet. Aan elke der vie*
zijden prijkt in het frontispice een 112 voeten breed basreliëf van bronze. In
het midden van het gebouw verheft zich een koepel van 109 voeten door
snede met verguld dak, en wederom van eenen zuilengang omringd, die op
het hoofdgebouw, 168 voeten boven den grond, staat. In de vier hoeken
bevinden zich vier kleinere insgelijks vergulde koepels. Waarschijnlijk zal
het uitwendige van het gebouw in 1841 voltooid zijn. De bouwmeester, de
heer Montverrandhoudt zich thans bezig met de 24 zuilen, die de koepel
moeten omgeven, op hare hooge standplaats te brengen. De eerste derzelve
werd den 22 November in bijzijn van een talrijk gezelschap opgerigt, hec-
welk de vaaidigheid en den eenvoudigen toestel bewondenderdewaarmede,
een steenklomp van 200,000 ponden bijna 200 voeten hoog werd opgeheven.
SPANJE.
Berigten over Parijs van den 11 December
De Gazette de Madrid bevat het volgende besluit:
habellellbij de gratie Gods, enz.
De Cortes hebben besloten als volgt:
In afwachting, dat de Cortes eene beslissing nemen omtrent de voordrage
van het Gouvernement teh opzigte der bevestiging van den, tot op den
isten Mei 1836 geliquideerde en erkende schuld, zal de schatkist in betaling
van het eersce achtste gedeelte van den koopprijs der verkochte nationale
eigendommen in betaling aannemen, de effecten van de niet rentegevende
schuld, de niet geconsolideerden vales en de vernëgociêerbare schuld van
5 pCc. in papier, tegen den in evenredigheid gesiefden. koersden eersten
van 50 pCc», de tweede van 66 pCc. en de derde van 68 pCr.
Tusschen de beide partijen zijn wederom onderhandelingen aangeknoopt
over het 11 it wisselen der gevangenen, alsmede over het toelaten in de, vestin
gen van allendie levensmiddelen zouden willen ter markt brengen^