rr; O U E A N A°. 1837. LEYDSCHE "WOENSDAG, v. 4r si Hi 29 NOVEMBER. yr /vrn; v 'i£>V !)i 1£ NEDERLANDEN. Leyden den 28sieu November. "Heden is alhier de nieuwe Raomsch-Katholijke Kerk, genaamd: de Lieve 'Vrouwe Kerkop de Haarlemmerstraat aan de Harcenbrug, ingewijd door Z, Hoog-Eerw. den Bisschop in Curium, Baron van PVijckerslootHeer van Schalkwijkgeassisteerd door den Wél-Eerw. Pater J. JacobsPastoor te Amsterdam, en den Wel-Eerw. Pater .7. van 'LieshoutPastoor te Rotter dam, als Archidiakenenden Wel-Eerw. Pater LGóofersals Diaken, den Wei-Eerw. Pater A. van GiessenPastoor te Amsterdam, als Subdiaken, tien Wel-Eerw. HeerC. Coemans9 als Ceremoniemeester, en verder door eene aanzienlijke en talrijke Priesterschaar. De Burgemeester en Wet houders hebben deze plegtigheid met hunne tegenwoordigheid vereerdter wijl eene menigte menschen hét kerkgebouw bezocht. De geheele plegtig heid is in de beste orde afgeloopen. Ziet hier het vervolg en slot van het tractaat van handel en scheep vaart tusschen de Nederlanden en Groot-Britannie, door Zijne Mtfj. den Koning op den 16 November 11. bekrachtigd, waarvan het begin in ons vórig Nommer is medegedeeld: Art. 3. Om alle misverstand te vermijden ten aanzien der verordeningen, welke de voorwaarden bepalen, die een Britsch of Nederlandsch schip kenmerken, zoo is bij deze overeengekomen, dat alle in de Stacen van Hare Brittannische Majesteit gebouwde sche pen, en alle scnepenwejke door Harer. Majesteits vaartuigen van oorlog, of. door de onderdanen van Hare'gezegde Majesteit, voorzien van door de Lórds-Commissarissen der Admiraliteit gegeven kaperbrieven, op den vijand genomen zijnde, door een van Harer ge/.egde Majesteits Hoven, regt sprekende over prijs-zakenregelmatig als wettige prijs verklaard zijn, en alle schepen, welke door eenig -bevoegd Hof zullen veroordeeld zijn, wegens inbreuk op de wetten, ter wering van den slavenhandel uitgevaardigd, zullen oe- schouwd worden als Britsche schepen, mits dezelve in eigendom worden bezeten en be varen, en ingeschreven zijn overeenkomstig de Britsche wetten; en dat alle schepen gebouwd in de Staten van den Koning der Nederlanden, of welke op den vijand genomen zijnde, door Zijner Majesteits oorlogschepen, of door de onderdanen van Zijne gezegde Majesteit voorzien van. kaperbrieven, door een der Hoven van het Koningrijk der Neder landen, regt sprekende over prijs-zaken, regelmatig als wettige prijs zullen verklaard zijn, en alle scheden welke door een bevoegd Hof zullen, zijn veroordeeld wegéns inbreuk op de wetten, ter wering van den slavenhandel uitgevaardigd, als Nederlandsche schepen zullen beschouwd wordenmits dezelve geheel in eigendom bezeten worden door een onderdaan of door onderdanen van den, Koning der Nederlanden, en mits de Gezagvoerder en drie vierden,der manschap Nederlandsche onderdanen zijn. Art. 4. Verder is men overeengekomen, dat in alle gevallen, waarin in een der beide Rjjken bet te heffen regt op eeiiïge ingevoerde goederen niet naar ecnen vasten maatstaf bepaald is, maar in evenredigheid staat tot de waarde der goederen, zoodanig regt ad valorem zal uitgemaakt eii bepaald worden op de volgende wijze, te weten: de invoerder zal, bij de aangifte voor de betaling van regten aan de. tolkantoren van een der beide Rijken, eene verklaring teekenen, houdende opgaye der waarde van de goederen, tot zoodanig bedrag als hij zal gepast oordeelenen bijaldien de daarbij betrokkene tolbe ambte of tolbeambten vaii gevoelen zijn rnogten, dat zoodanige waardering onvoldoende iszal of zullen zij de vrijheid hebben de goederen te henaderen tegen betaling aan den invoerder der waarde volgens zijne verklaring, met bijvoeging tevens van tien.ten hon derd, en onder teruggave van hét betaalde regt., Her bedrag dezer sommen, moet, door den beambte of de beambten voornoemd, betaald worden bij de overgifte der goederen aan hem of henhetgeen moet geschieden binnen de vijftien dagen na de eerste aanhouding der goederen. Art. 5. Even als alle koopwaren, van welken oorsprong ook, 0111 het even, of de invoer voor binnenlandsch verbruik geoorloofd is of nietin al de havens van het Ver- ecnigd Koningrijk van Groot-Brittanje en Ierlandwelke bij.de wet zijn verklaard, te zijn nederlagen voor zulke artikelen, mogen worden toegelaten en opgeslagen, hangende aangifte derzelvehetzij voor binnenlandsch veroruikof voor weder-uitvoer, naar ge. lang van het geval, met in achtneming der daartoe betrekkelijke bepalingenen zonder dat zoodanige' artikelen middelerwijl onderhevig zijn aan de betaling van eenige der l'eg- tenwaarmede dezelve belast zouden worden, in geval dezelve bij aankomst aangegeven waren tot verbruik in het Ver.eenigd Koningrijk, op dezelfde wijze vergunt en bewilligt de Koning der Nederlanden, dat alle havens van de Staten Zijner Nederlandsche Maj. welke 'nuof welke hierna bij de wet tot nederlagen zijn of rnogten worden verklaard, vrijhavens zijn zullen voor de ontvangst en den opslag van alle koopwarenmet Britsche schepen ingevoerd, en van alle artikelen, hoegenaamd, voortbrengselen of Labr ijk waren •der Britsche Staten, met welke schepen ook ingevoerd, hetzij voor inlandsch verbruik, 'of voor weder uitvoer, naar gelang van het geval, en de aldus ontvangene en opgesla- gene artikelen, behoudens onderwerping aan behoorlijke bepalingen, Zullen middelerwijl niet onderhevig zijn aan eenige der regten, waarmede dezelve belast zouden worden, 'indien dezelve bij derzelver aankomst in de Nederlandentot verbruik waren aangegeven. Art. 6. Indien eenige oorlogschepen of handelsvaartuigen op de kusten van eene der •beide Hooge contracterende partijen schipbreuk rnogten lijden, zullen zondanige schepen of vaartuigen of gedeelen van dezelve, zoo nok alles, wat tot de uitrusting en provian dering behoort, mitsgaders alle goederen en koopwaren, welke uit dezelve zullen gebor gen worden, of de opbrengst daarvan bij verkoop getrouwelijk worden teruigegeven aan de eigenaars, wanneer dezelve door her. of- door hunne behoorlijk gemagtigde- cargadoors worden opgevorderd, en bijaldien er óp de plaats geene zoodanige eigenaars of carga doors zich bevinden, dan zullen de gezegde goederen en koonwaren, of de opbrengst daarvan, zoo wel als alle papieren aan boord van zoodanige verongelukte schepen of vaartuigen gevonden, worden ter hand gesteld aan den Nederlandschen of Rritschen Con sul in wiens district de schipbreuk zal hebben plaats gehaden zullen zoodanige Con suleigenaars of cargadoors alleenlijk de onkosten betalen, welke gemaakt zijn tot be houd van het goed, benevens het bergloon, dat betaald zoude hebben moeten worden in hetzelfde geval van schipbreuk van een nationaal schipen de goederen en koopwa ren van liet wrak geborgenzullen aan geene betaling van regten onderworpen zijn ten zij dezelve tot .verbruik worden ingeklaard. Art. 7. Het tegenwoordig traktaat zal van kracht zijn voor den tijd van tien jaren, van de dagteekening af, en verder tot a~.n het eir.d van twaalf maandennadat eene der Hooee contracterende partijen aan de andere kennis zal gegeven hebben van haar voor nemen om het te doen ophoudenbehoudende elke der Hooge contracterende partijen zich het regt voor, om zoodanige kennisgeving aan de andere te doen, bij het einde van het voornoemd tijdperk van 'tien iaren. En is men onderling overeengekomen, dat bij bet einde van twaalf maanden, na dat zoodanige kennisgeving door eene der beide partijen van de andere zal ontvangen zijn, dit traktaat en al deszeifs bepalingen al te zamen zullen ophouden en eindigen. Art. 8. Het tegenwoordige traktaat zal bekrachtigd worden, en de bekrachtigingen zullen worden uitgewisseld te 's Gravenhage, binnen eene maand 11a de dagteekening dezesof zoo mogelijk vroeger. Ter oorkonde waarvan de wederzijdsche gevolmagtiaden hetzelve geteekenden het zegel hunner wapenen daarop geplaatst bebben. Gedaan re *s Gravenhage, den zeven en twintigsten October des jaars Onzes Heeren achttien honderd zeven en dertig. Volgen de Onderteekeningen Zijne Majesteit heeft den 23 November bet volgend besluit genomen: WiT WILLEM, bij de oratie GodsKoning der NederlandenPrins van Óranie- Nassau Groot-Hertog van^Luxemburgenz. enz., enz. Gelet op het tractaat van scheepvaart, den 3 Junij 11. tusschen Nederland en Priussen geslotenmitsgaders op ons daartoe betrekkelijk besluit van 30 Julii 1837 StaatsblN°. 52); Gelet op de verder getroffen schikking, houdende dat zoodanige Oever-Staten van den Rijn, den Main en Neckar, die hunnerzijds aan de scheepvaart bereids voordeelen of be- gunsrigingen zonder onderscheid van vlaggen hebben bewilligd en daarmede op den be- staanden voet voortgaaninsgelijks genot zullen hebben van de bij art. 7 litt. R omschre ven begunstigingen, en dat voorrs op die Statenbehoudens de in achtneming eener vol komen wéêrkeerigheid iegens Nederland, ook toepasselijk zullen zijn -de artikelen 1—5 van het gemelde'traktaat Op de voordragt van Onzen Minister,van Buitenlandschc Zaken van 15 dezer Nö. 3; Gezien de daarbij overgelegde stukken, waaruit blijkt, dat de Groot-Heiiogiijk denscbe Regering .toetreedt tot de bovengemelde schikking, en zich verbindt toe l:et .in acnt nemen van eene algeheele weêrkeerigheid jegens Nederland, in zoo Ver betreft'de artikelen 1—5 van het opgemeld traktaat, mitsgaders om op den legenwor.rdigen voet de aan de vaart zonder onderscheid van vlaggen toegestane gunsten en' voordeelen te zuilen handhaven; hebben besloten en besluiten: Art. 1. De artikelen 1»5 van het-bovengemelde tusschen Nederland en Pruissen ge sloten traktaat zullen gedurende het bestaan van hetzeive almede van toepassing zijn op schepen toebehoorende aan onderdanen van het Groot-Hertogdom Badenen op de la dingen dier schepen. - Art. 2. Dezelfde schepen en ladingen zullen gelijkelijk genot hebben van de voordee len bij art. 7 van het gemeid traktaat sub B aan de vaart onder Pruissischc vlag toegekend. En zullen onze Ministers van Buiteulandsche Zaken en van Financien zorg dragen voor de uitvqering van ons tegenwoordig besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst. Men meldt uit 's Gravenhage van den 27 November: Naar men verneemt is van Regeringswege, onder anderen, in antwoord op de deswege gemaakte bedenkingen of gevraagde inlichtingen, aan de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaalten aanzien der aanban, gige Staatsbegrooting, te kennen gegeven: Dat wat aangaat den wensch tot invoering van meerdere bezuinigingen, dat daar er in de jongst verloopen jaren in dat opzigt reeds zoo veel gedaan is, men bij den nimmer verflaauwden wensch, om steeds uit te sparen, wat daarvoor eenigzins vatbaar is, niet zeer vele onderwerpen onder de Staats- behoeften heeft kunnen aanwijzen, welke verder het object van besparingen van belang kunnen uitmaken. Dat het vertrouwen, door de verschillende afdeelingen geuit, ten aanzien van het voornemen der hooge Regering, om in den jare 1838 tot de invoe ring der regterlijke organisatie over te gaan, volkomen gegrond is, en de Regering zich steeds beijvert om aan dien algemeenen wensch te voldoen. Dat op de gedane vragen ten aanzien van de volle rentebetaling voor de aanstaande dienst, er verwezen mag worden op de steeds betoonde zorg van de Regering, om,, door eene regelmatige voldoening aan alle verbindtenis- sen, het openbaar vertrouwen te handhaven, waartoe dan ook door de ver gadering steeds is medegewerkt; dat de eerste op handen zijnde rentebeta ling verzekerd is, en het voorbarig schijnt te zijn, om nu reeds voor eene latere betaling, in den loop van 1838 invallende voorstellen te doen, als kunnende de omstandigheden nog van invloed zijn, omtrent de wijze waarop, indien djt noodig is, wederom voor de belangen der schuldeischers zal wor den gezorgd. En dat het toestaan van elf millioenen voor de gewone uitgaven van het Departement van Oorlog, wezenlijk niet anders is dan een tot die som geo pend crediec, en niet anders beschouwd wordt, zonder dat daaruit, op eenigerhande wijze, zou kunnen of moeten worden afgeleiddat men, door die som steeds, zoo lang'de staat van onzekerheid omtrent de eindejijke re geling der zaken voortduurt, te brengen, het voornemen zou hebben van nu af aan de vaste uitgaven op vredes-voet te bepalen. Meermalen is aan getoond en betoogd, dat het eene volslagene onmogelijkheid isom, zoo lang men, niet weet hoedanig de staat van zaken na eene eiridschikkingzal wezen, iets organieks omtrent de kriigsmagt vast te stellen, en gevolgehj'k ook om te ramen wat, uit krachre van zoodanige organisatie, uitgegeven en ten keste gelegd zou moeten worden. Men kan overigens, wordt in de antwoorden der Regering gezegd, voor als nog niec vooruitloopen op het geen de omstandigheden, gedurende de volgende dienst, ten aanzien van eene aanvulling van de behoeften van het Departement van Oorlog, zullen vereischen. Wanneer zoodanige aanvulling tot verzekering der bescherming van den vade.rlandschen grond, door de Regering noodzakelijk zal worden geoordeeld, zal dezelve worden gevraagd, met in het ooghouding van de gewenschte spaarzaamheid, en dus onder die vermindering, waarvoor zij vatbaar is. Men zal zich herinneren, dat het Hof van Assises dér provincie Hol land znider-kwartier, in derzelver laatste sessie, in de droevige noodzake lijkheid geweest is, in weinige dagen, twee doodvonnissen uit te spreken. Het heeft Z. M. thans behaagd die straf, voor zoo veel den persoon van Pieter Rreur betreft, die een moedwilligen manslag begaan had, te veran deren in geesseling, brandmerk en twintig jaren confinement. Bij Koningliik besluit van den 22Sten dezer, zijn de benoemingen goed gekeurd van den heer P. G. da Cost atot vice-Consul in de stad en provin cie Para, en van den heer C. A. Brender d Bandistot vice-Consul in de stad en provincie Fernambucco. Wij vernemen, dat Z. M. de Koning, als een blijk van belangstelling in de aangelegenbeden van het genootschap tot zedelijke verbetering van gevangenen, uit Hoogstdeszelfs particuliere fondsen, eene som van 600 aan deze heilzame instelling heeft toegestaan. Met genoegen heeft men uit de laatste hier te lande ontvangene berig- ten nit Java vernomen, dat onze voormalige stadgenoot, de heer Mr. C. J. Scholten van Oud-Haarlemvroeger Raadsheer van het Hoog-Geregtshof hier te lande, en door Z. M. tot President van het Hoog-Geregtshof van Nederlandsch-Indien benoemd in goeden welstand te Batavia is aangekomen en in de zitting van den 24 Julij dezes jaars, zijne nieuwe functien heeft aanvaard. Men schrijft irit de provincie Zeeland van den 25 November: Men vèrneemt dat de Kapitein ter zee Lucastot heden belast met het ooperbevel van Riiks vaartuigen op de Schelde, is benoemd tot Schout-bij- Nachten in die betrekking naar Java zal vertrekken, terwijl den Kapitein te»* 7.0e Courier dit Dubicartlaatstelijk Commandant van Zr. Ms. corvet Eu- ri-diceen in die betrekking toenmaals door der Kapitein ter zee van der Velden vervangenhet opperbevelover de, op de Schelde gestationeerde Rijks vaar tuigen is opgedragen. T U R K Y 15. Z. H. de Sultan heeft een Gezant bij het Prnissische hof benoemd, het^ geen tot hiertoe geenen bepaalden Turkschen Gezant gehad had. De Groore "Heer heeft toedien post, Kiamil-BcyOverste der kanonniers benoemd, én bem tevens tot Pacha van éénen Paardenstaart verheven. Dit besluit van den .Sultan wordt toegeschreven aan de gesprekken, die hij met Prins Adelbert van Pruissen gehouden heeft, toen die zich in de stad bevond.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1837 | | pagina 1