A°. 1837. LEYDSCHE COURANT; r MAANDAG, NEDERLANDEN. Leyden den 2fisten November. Vrijdag morgen Is Z. K. H. Prins Albert van Pruissen deze stad gepas, aeerd, zich van 's Gravenhage naar Berlijn begevende. Zijne Gemaliu is te *s Gravenhage bij Haren Koninglijken Vader gebleven. Niet alleen in ons Vaderland is het getal van Proponenten groot, in Saksen zijn er thans zes honderddie, zoo er van nu af gèene vermeerde- ring in dat getal plaats had, eersc na een tijdsverloop van zestien jaren zou. den kunnen geplaatst worden. Men meldt uit 's Gravenhage van den 25 November: Bi) Koninglijk besluit van den idden dezer, N°. 97, is aan den heer Peter Clark eenvol ontslag verleend als Nederlandsch Consul op het Ionische Eiland Zante, en in dèszelfs plaats benoemd de heer Edward Hay. Naar men verneemt, zün de ontwerpen van wet, betrekkelijk de lig. ting der Nationale Militie voor 1837, en tot beteugeling van mogelijke woe lingen van kwalijkgezinden, welke aan de Tweede Kamer der Staten-Gene- raal, bij de hervatting van derzelver werkzaamheden, zullen worden aange- boden, van denzelfden inhoud als gedurende de laatste jaren, dienaangaande, aangenomene wetten. Men acht het dienvolgens niet onbelangrijk, den in houd dier wetten, zoodanig als dezelve thans als ontwerpen zullen worden voorgedragen, te doen kennen: I. Wij WILLEM, bij de gratie GodsKoning der NederlandenPrins van Oranje-NassauGroot-Hertog van Luxemburgenz.enz.enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, sglut! doen te weten: Alzoo Wij in overvv^ïing hebben genomen, dat her.onzeker is,, of de omstandigheden zullen toelaten', dé manschappen der Nationale Militie te ontslaandie in het jaar 1838 hunnen diensttijd zullen hebben volbragt, en dat het dus noodzakelijk is, de lig- ling van hét jaar 1838, op denzelfden voet, als voor die van 1835, 1836 en 1837 heeft plaats gehad by eene byzondere wet. te. regelen Zoo is het, flatVV^j, den Raad van State geboord, en met gemeen overleg der Staten-. Generaal, hebben goedgevonden en verstaan., gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Art, 1. De ligting der Nationale Militie over het jaar 1838 wordt bepaald op één man van de drie honderd zielen, gerekend op de bevolking, zoo als die is vastgesteld op den isten Januarij 1837.. Art. 2. Het aan elke. gemeente op te leggen contingent zal niet kunnen worden ver meerderd, dan voor zoo. v,eel betreft de manschappen van vroegere ligtingen, die, vol gens art. 21 der wet van den 8 Jan. 1817 Staatsblad N°. 1), moeten worden ontslagen. Aft. 3. Indien in'eeuiiié gemeente, de klasse van 1838 geen genoegzaam getal personen Oplevertom bét contingent, 're vindenen dusvolgens art. èo der aangehaalde wet.,. iot de overige klassen zóu moeten worden teruggegaan, zal het ontbrekende niet worden aangevuld. Art. 4. Ter zake van dienst bij de Mobiele Schutterijen of de onder onze toestemming ópgérïgie vrijwillige korpsen, welke als een deel der armée van den Staat te beschouwen zijn, zal, bij'de ligting vaii ,1838geenc andere vrijstelling worden verleend, dan die, wegens bet sneuvelen, het overlijden of het ontslag van broeders, vermeld in art. 94, mm der' wcj.vah den. 8 Januarij 1817, Staatsblad N°. 1). Art. 5. Dé zoodanigendie bij, deze schutterijen of korpsen in persoop of bij plaats vervanging in,dienst zijn, cn in ,dé ligting van 1838 vallen, zullen echter, des verkie zende, tot dezelve blijven behooren, en zoo lang de dienst voortduurt, bij de Nationale Militie siechts nominaal, doch in mindering van hét contingent der gemeente, waartoe Zij oebooren, worden ingelijfd. Tot de werkelijke djeu$t bij de Nationals .Militie geroepen wordende, zal bun de plaats vervanging en nummerverwisselïng vrijstaan, op den voet der wet van den 8 Januarij 1817 CStaatsblad N°. 1 j, Art. 6. Als plaatsvervanger? voor deze ligting zpllén worden toegelaten alle ingezete nen, onverschillig in welke provinciën zij'gevestigd zijn, mits gedurende zes maanden in eene of meer derzelve gewoond hebbende. De nummeryerwisselirjg wordttoegestaan .aan allé geloot' hebbende personen der can tons welke deel maken van hetzelfde militie-ressort. Lasten en bevelen, enz. II. Wij WILLEM, bij de gratie GodsKoning der NederlandenPrins van Oranje Nassau Groot Hertog van Luxemburgenz. enz.enz. Allen, die déze zullen zien of hooren lezen, salutdoen te weten: Alzoo wij in overweging hebben genomen dat de wet van 21 December 1836 Staats blad N°. 64,) waarnij de bepalingen van art. 12 en 3 van.de wet van den 3 N >vem- ber 1830 Staatsblad N°. 75) zijn hernieuwd, met den isten Januarij des volgenden jjars zal komen te vervallen. Dat ondertussclien' de wettelijke verordeningen in de voornoemde art. 1 2 en 3 der wet van den.3 November 1830 vervat, bij voortduring van kracht behooren te b ijveri, uir hoofde de omstandigheden zulks nog steeds vereischen. Zoo is bet dat Wy, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Sraten- Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij de??: Art. 1. De bepalingen, vervat bij art. 1, 2 en 3 van de wet van 3 November 1830 Staatsblad N°. 75) worden bij deze veriiieuwden zullen blijven in volle kracht tot den isten Januarij 1839. Art. 2. Wij behouden. Ons voor orp de tegenwoordige wet buiten werking re stellen, indien de omstandigheden zulks vóór den 1 sten Januarij 1838 mogtgn veroorloven. Art. 3. Deze we^ zal van kracht zijn, te rekenen van den isten Januarij 1838. Lasten en bevelenenz. Het traccaac van handel en scheepvaart cusschen de Nederlanden en Groot-Brttannie, door Z. M. op den 16 November 1.1. bekrachtigd, is van den volgenden inhoud Zijne Majesteit de Koning der Nederlanden ter eener zijde, en Hare Maj. de Koningin van het vereenigd Koningrijk van Groot-Brictanje en Ierland, ter andere zijde, gelijkelijk verlangende om alle gerijf en aanmoediging te verschaffen aan hunne onderdanen, die met elkander in handelsbetrekkingen staan, en meenende, aat niéts meer toe zal brengen tot de bereiking van dit wenschelijk doel, dan eéné wederkeerige afschaffing van alle onderscheidings- én vergeldingsrégtenwelke van de schepen der Hooge contracterende par tijen of van de ladingen der zoodanige schepen geheven worden in de havens van beide Rijken in Europa, hebben tot hiinne gevolmagtigden, om ten dien einde eene overeenkomst te sluitenbenoemdeg weten: Z. M. de Koning der Nederlanden den heer Johan Gijsbert Baron Verstolk van Soelenlid der Ridderschap van de provincie Holland, Ridder Groot kruis der Orde van den Nederlandschen Leeuw en van Stephanas van Hon- garijen, Hoogstdeszelfs Minister van Staat voor het Departement van Bui- lenlandsche Zaken, en Hare Maj. de Koningin van het Vereenigd Koningrijk van Groot-Brittanje en Ierland, Sir Edward Cromwell DtsbroweRidder Grootkruis der Koning- 1 ike Hanoversche Guelphen Orde, Hoogstderzelver buitengewoon Gezant fri gevolmagtigd Minister bij Zijne Maj. den Koning der Nederlanden, Groot Hertog van Luxemburg, welke na elkander hunne vvederzijdsche volmagten die in goeden en behoorlijken vorm zijn bevonden, te hebben medegedeeld, wegens de volgende artikelen zijn overeengekomen. Art. 1. Er zal wederkeerige vrijheid zijn van handel en scheepvaart tug schen de onderdanen der beide Hooge contraccerende partijen en de onder- danén der beide Sóuvereinen over en weder, zullen in de havens, anker plaauen, reeden, steden, vlekken en oorden, hoe ook genaamd, in beide l'" V. -i 27 NOVEMBER. Rijken, geene andere of hoogere regten, ongelden of lasten, onder welke benamingen ook aangeduid of begrepen, betalen, dan die, welke daar be taald wórden door de onderdanen der meest begunstigde naiie, en de ouder, danen van elke der beide Hooge contracterende partijen zullen dezelfde reg- ren, voorregten, vrijheden, gunsten, vrijstellingen en vrijdommen op liet stnk van handel en scheepvaais genieten, welke in elk Koningrijk aan de onderdanen der meest begunstigde natie toegestaan zijn, ot later toegestaan mogten worden. Geen douanen-regt of ander bezwaar zal gelegd worden op eenige go - deren, die de voortbrengselen zijn van een der Rijken bij den invoer ter zee of te land uit dat Rijk in het ander, hooger dgn het regt of bezwaar, dat op soortgelijke goederen gelegd is, wanneer dezelve het voortbrengsel zijn van of ingevoerd worden uit eenig ander land, en Z. Maj. de Koning der Nederlanden en H. Maj. de Koningin van het Vereenigd Koningrijk van Groot-Brittanje en Ierland verbinden en verpligten zich mits dezen, geene gunst of voorregtof vrijstelling in zaken van handel en scheepvaart aan de onderdanen van eenigen anderen Staat te zullen verleenendie niet ins gelijks en ter zelfdei tijd zal worden uitgestrekt tot de onderdanen van de andere Hooge contracterende partij, om niet, indien de gunst ten behoeve van dien anderen Staat om niet is gegeven gewordenen tegen eene vergel ding of equivalent zoo nabij mogelijk, zoo die gunst voorwaardelijk is toe gestaan. Art. 2. Geene tonnen-, haven-, baken-, loods-, quarantaine-gelden of andere soortgelijke of daarmede overeenkomende regtenvan welken aard of onder welke benaming ookzullen in één der beide landen gelegd worden op de schepen van het andere, ten opzigte van reizen tusschen de twee lan den met eene lading of ten opzigte van alle reizen in ballast, welke niet gelijkelijk in dezelfde gevallen op nationale schepen gelegd zullen zijn, en in geen der beide landen zal eenig regt, ongeld, beperking of verbod ge legd worden opnoch eenige teruggave van regten., premie of korting ont houden worden aan eenige goederen ingevoerd uit, of uitgevoerd naar het andere land met de schepen van dat andere land, welke niet gelijkelijk gelegd zal worden op of onthouden aan zoodanige goederen, wanneer dezelve op die wijze in- of uitgevoerd worden met nationale schepen. CEcrvo/g en slot is ons volgend NomtnerS) I11 den nacht tusschen den ijden en löden dezer, is bij Schiermonnik. oog gestand en verbrijzeld, het te Pekel-A te huis behoorende smakschip de vrouw Martha, Kapitein Vlas, met hout, van Hamburg naar Dokkum de equipagie, uit vier man bestaande, is vermoedelijk verongelukt, zijnde een man op de Eiigelmansplaat aangespoeld. Het Deensche jagt den Liden David, Kapitein Carstensen, met raapzaad, van Pejworro naar Huil, is den iqden dezer, omstreeks middernacht bij Katwijk gestrand, doch het volk gered, en een gedeelte van de lading en van de tuigaadje geborgen. Uit Amsierdam meldt men van den 23 November: Het eerste Keulscbe zeeschip, der Rhein, hetwelk dezer dagen van Keu len in Engeland is aangekomen, was den 26 September van genoemde stad vertrokken, met eene lading van 50 lasten, en ging toen 7 voet diep. Na dat hetzelve verscheidene malen aan den grond gezeten had, en uit dien hoofde had moeten ligten, is men bij Lobith genoodzaakt geweest, de helft c|er nog overgeblevene lading te lossen. Het schip is toen met stoombooten naar Hellevoetsluis gesleept; den 6 November van daar uitgezeild, en den 7den te Margate aangekomen. Hetzelve heeft dus 42 dagen noodig gehad, om van Keulen te Londen te komen. Men kan geruscelijk besluiten, dat het schip,met volle lading (100 last), nooit den Rhijn zal kunnen bevaren, althans, nooit dan met geheel bijzondere gelegenheid. Volgens aankondiging van het bestuur der spoorweg-maatschappij te Amiterdam, is Woensdag laatstleden door de deelhebbers in den Haarlemmer spoorweg, ter deelneming in eene eventuele uitbreiding van kapitaal, voor f 13,408,000 ingeschreven, en hebben dus de inschrijvingen, een bedrage van f 6.862,000, door degenen, die geen deelhebbers waren, niet kunnen worden aangenomen. 'AóVA Tfc .fïèU.V OOST-1NDIE. Batavia den 25. Julij 1837. De ontvangen be'rigten omtrent de reis van Prins Hendrik, over Java, behelzen dat Z. K. H. op den 8sten dezer, in goeden welstand te Djocjokarta is aangekomen, .na op den togt derwaarts, den aan de grenzen dier residentie gelegen Braminschen tempel Loro Djon- grong, bezigcigd te hebben. Den volgenden morgen ontving de Prins een bezoek van den Sultan, hetwelk door Z. K. H. is gereciproceerd, terwijl in den achtermidddag van dién dag, de Pangerang Adi Patti Pakoe Alam, door Hoogscdenzelven met een bezoek werd vereerd. Gedurende bet verblijf te Djocjo, heeft Z. K. H. eene goede parade bij. gewoond van het garnizoen, de lijfwacht van den Sultan en de pradjoerits van den genoemden Pangerang; voorts het waterkasteel en het fort in oogen- schouw genomen, de'Vorstelijke begraafplaatsen te Imagine en de merk waardigheden te Bazaar Gcdee bezigtigd. Den 2den dag na de aankomst (10 dezer) woonde de Prins een diner bij in de Kraton, alwaar een prachtig vuurwerk werd afgestoken; den avond f'e voren had in het residentiehuis een bal en souper plaats. Den I2den vertrok Z. K. H. naar Baglen. Een aantal bijzonderheden, in de voor ons liggende berigcen vermeld ge tuigen van de waarde welke te Djocjokarta even als te Soerakarta en el. ders, gehecht is'geworden aan het voorregt der tegenwoordigheid eens klein, zoons van onzen geëerbiedigden Koning; van de hartelijkheid en geestdrift, waarmede de Prins ook daar ontvangen werd, en van de algemeene pogingen om Hoogstdeszelfs verblijf te veraangenamen. In eene der laatst ontvangene Javasche Couranten, treft men een be langrijk vonnis aan in de zaak van den Fiscaal bij den Raad van Justitie te Soetabayaen als zoodanig eischer op en jegens den persoon van Casper Leonard Kolmusgesuspendeerd post-cominies te Soerabayaaldaar geboren en wonende, oud 41 jaren, beschuldigd wegens falsireit en landsdieverij, doordien hij willens en weien in zijne administratie-boeken valsche aantee- keningen gehouden heeft, welke tot doel en het gevolg hebben gehad, dat hij zich op eene ongeoorloofde wijze meester heeft gemaakt van eene som van 39,226.67, den lande toebehoorendein stede, dezelve behoorlijk te veramwooiclen. De te kort komst aan 's lands kas, tjjdens zijne administratie,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1837 | | pagina 1