A0. 1837. LEYDSCIIE N". 138. C O B A N f a MAANDAG, 13 NOVEMBER. programma der hóllandsciie maatschappij van FRAAI JE. KUNSTEN en WETENSCHAPPEN voor het Jaar 1837. De Hollandsche Maatschappij van Fraaije Kunsten en Wetenschappenhield den i6den van Herfstmaand 1837» hare jaarlyksche Algemeene Vergadering te *s Grcvenhageon der voorzitting van den Hoog Wel Geboren Heer H. Baron Cóllot d'escury van Heinenoord, Commend sur van de Orde van den Nederlandschen Leeuw, Lid van den 'Raad van State, enzenz. enz., dié dezelve ópënde met eene Redevoering over: Eenige merkwaardige tijdperken in de geschiedenisgekenmerkt tevens als tijdperken van bloei voor den handelen van luister votr de kunsten en wetenschappen. Nadat de Algemeene Secretaris verslag had gedaan van den tegenwoórdigen siaat en de voornaamste handelingen der Maatschappij, sedert de laatste Algemeene Vergadering, op den 24.sten van Herfstmaand des vorigen jaais, onder voorzitting der Leidsche Af deeling Scliouden, ging de Voorzitter over'tot het uitreiken van den Gouden Eerepenning, in e vorige Algemeene Vergadering toegewezen aan den Heer Mr. A. BoGAfeRs, Ridder der Orde van den Nederlandschen LeeuwAd'vokaat re Rotterdamvóór zijn Dichtstuk: De togt van Heemskerk naar Gibraltar Vervolgens werd aan de Vergadering kennis gegevendat, op de navolgende, in den jare 1835on nieuw uitgeschreven Prijsvraag Welken invloed kan de uitbreiding der Steendrukkunst hebben op de beoefening der Schilder- en Graveerkunsten welken middelen zijn er uit te vinden, om, bij de volmaking der Steendrukkunstde Graveerkunst voor verval te bewarenV één antwoord is ingekomengeteekend Als het getij verlooptmoet men de baken verzetten. hetwelk de Vereischte stemmen ter bekrooning niet op zich vereenigd heeft, doch waar- Van besloten is eervolle melding te maken, uithoofde van den lof, door sommige der beoordeelaars, in meer dan één opzigt, aan den Schrijver gegeven; Dat op de verder in 1835 Uitgeschreven Prijsstoffenals: a. In het vak der Algemeene Taalkunde.:. Wat is in. het algemeen welluidendheid eener taal in hare bestanddeelen Zijn er in den gebonden en ongebonden stijlzekere regelen in de op elkander volging „der klanken aan te wijzenwaardoor het oor gestreeld wordt, zoodat zoetvfbeU „jendheid niet in weekheid en kracht niet in "zwakheid ontaarde In de bcatil- w oor ding dezer vraag, verlangt men proeven uit de meest bekende talend geen antwoord is ingekomen. b. In het vak van de Theorie der Schoone Kunsten buiten de Dichtkunst: Waarin bestaat de uiterlijke welsprekendheid Welke zijn hare yobrdcelen En op welke ivijze zoude der zelve r beoefening in ons Vaderland het best kunnen bevorderd worden èén antwoord is ingekomen, geteekend: Actio in dicendo t'sna dominatur. - Cicero. welk stuk 'de bekroouing niet heeft kunnen verwerven uit aanmerking dathoeveel verdienste hetzelve ook overigens bezit, de Schrijver zich uitsluitend bepaald heeft tot de uiterlijke welsprekendheid des Redenaars, en inzonderheid het laatste gedtelte der 'vraag zeer onvolledig is bewerkt. c. Voor eene Lofrede: Chuistiaan HüYgèns. Insgelijks één. antwoord is ingekomen., geteekend met de Spreuk: Ipse per me agam et moliar. Cicero ad Diversos Lib. VI. ep. 10. hetwelk door de ineerdei'heid der beoordeelaren, de bekrooning niet is.waardig gekeurd. De naambriefjes, tot de bovengemelde stukken behoorende,' zijn daarop in de Verga dering, ongeopend verbrand; en is voorts besloten, de Prijsvraag: Waarin bestaat de uiterlijke welsprekendheid? Welke zijn hare yobrdcelen? En op welke wijze zoude derzelyer beoefening in ons Vaderland het beste bcyor- Aerd kunnen worden op nieuw uit te schrijven0111 beantwoord te worden vóóf of op den eefsten van Louw maand 1839. Om, insgelijks, vóór of op den eersten van Louwmaand 1839, beantwoord te worden, ziin vervolgens voorgesteld en aangenomen de na te melden vragen, te weten: a. In het vak der Wijsbegeerte: Waarin bestaat het wclvoegelijke (decorumt 'o tsqIjzov) in den beschaafden stand en het gezellig verkeer Hoedanig was het bij de Oudenmet name de Grieken en Romeinen? Is men in 'Intéren tijden oók in den onzenvan het goede te dien aanzien afgewekenen zoo jawat behoort er toe om tot de be- tamelijke vormen in de verschillende betrekkingen van het Maatschappelijk leven terug te keer en V b. In het vak van de Theorie der Dichtkunst: „Welken invloed heeft de meerdere vrijheid in de nieuwere FranscheDuitsche en Nederlandsche Poëzijzoowel op den inhoud als op den vorm uitgeoefend e. Voor eene Lofrede Rembrandt." d. Voor eene onbepaalde Prijsvraag Eene proeve van historischen stijleen belangrijk tijdvak van de Vaderland- sche Geschiedenis ten ondervferp hebbende.'''' Eindelijk herinnert de Maatschappij de volgende, in den jare 1836 üitgeschrevcne Prijsstoffen. a. In het vak der Nederlandsche Taalkunde: 1°. Eene Neder duit sche Grammatica zoodanig als dezelve, naar aanleiding der taalbeoefening in de laatste jaren, behoort ie zijn 2°. „Daar, in de laatste tijdenvele aanmerkingen tegen de ingevoerde spelling der Nederlandsche taal gemaakt zijnvraagt de Maatschappijbij een algemeen oordeelkundig overzigt dezer tegenwerpingenin hoeverre zij al of niet gegrond zijn, en in hoeverre zij tot verbetering onzer taal behooren aangenomen en in- gevoerd te Worden 4* b. In liet vak der Theorie van Stijl en Welsprekendheid: Is er in den aard onzer taal en derzflyer bouw ietsdat ons 'bijzonder in „den briefstijl} het bereiken zeer moeijelijk maakt van het losse en eenvoudige hetwelk in sommigevoornamelijk Fransche Proza-Schrijversmet regt bewon- „derd wordt? En'inditn het bestaatop welke wijze is dit bezwaar opteheffcnV cVoor een Dichtstuk De zucht tot navolgingQSatyre). Waarop de antwoorden, vóór of uiterlijk op den eersten van Louwmaand 1838, worden ingewacht, met uitzondering êcHter van dar op de eerste Prijsvraag in het vak der Ne- derduitscbe Taalkunde, tot d<? inzending waarvan, de termijn verlengd is geworden tot den eersten van Louwmaand 1839, daaromtrent de veidere voorwaarden bij het Provramma van 1836 aangeboden, blij verf Vastgesteld. De Maatschappij looft haren Gouden Eerepenning, ter innerlijke waarde van Dertig Gouden Ducaten, uit aan den Schrijver van het der bèkrooning waardig en best gekeur de stukop ieder der bovengemelde onderwerpen; en eenenZilveren, van gelijke grootte ien gelijken stempel, aan den Schrijver van het insgelijks goedgekeurde en de bekroonde Verbardeling het naast bijkomende stuk. Alle stukken, welke naar den Prijs dingen, zullen leesbaar en ilaauwkeurig, doch met eene andere hand dan die des opstellersmoeren geschreven zijnzoowei wat den tekst en de noten, als wat de verbeteringen en veranderingen aangaat. De stukken zullen met eene Zinspreuk, en niet met den naam des Schrijvers onderteek end moeten zijn; maar in een bijgevoegd verzegeld briefje, hetwelk dezelfde Zinspreuk tot opschrift heeft, zulleh de Voor- en Toenamen en de Woonplaats des Schrijvers vermeld moeten worden. De naambriefjes, behoorende tot die stukken, aan welke geen Prijs wordt toegewezen, zullen, in tegenwoordigheid der Leden, op de Algemeene Vergadering, ongeopend ver brand worden. De Schrijvers, welke naar den Prijs dingen, en vóór de uitwijzing van denzelven, 7fichop eenigerhande wijze, als zoodanig, bij beoordeelaren hebben doen bekend wor den, zullen van denzelven, schoon zij dien waarlijk verdiend hadden, verstoken zyn. De bekroonde stukken zijn het eigendom der Maatschappij, en worden ouder hare werken uitgegeven; zoodat niemand dezelve zal mogen laten Aukken, dan met toestem ming van Bestuurd eren. De Lofrcdenert moeten zijn opgesteld in de Nederduitsche taalmaar de amwóordln op de overige vragen kunnen ook in het Latijn, Engelsch., Fransch of Hoogdujtstu (dir laatste evenwel met Italiaanschc letters) geschreven zijn; en njocteu vrachtvrij voor of uiterlijk 00 den boveubepaalden tyd, ingezonden worden aan den 'Algemec.ic/i Secretaris der Maatschappij. Ten na.izien der Lofredenen wordt, overigens,' volgens hetgeen in de Algemeene Ver gadering van den jare 1828 besloten is, de: navolgende bepaling herinnerd: De Maat schappij vordert in eene Lofrede geen' bepaalden vorm van kunstma- tig opstelmaar behoorlijke in het lichtstelling ven de verdiensten des penoons „.van hetgeen hem belangrijk doet zjnen bijzonder kenmerkt; hetzij dit door k*t „verhaal van dcszelfs Levensgeschiedenis en Lotgevallenhetzij op eene andere wijze geschiede; doch altijd in een'' duidelijkenzuiverenkrachtïgen en sierlij- ken stijl, met inachtneming van de regelen der echte ert edele eenvoudigheid.'*'' Tot Algemeenen Foor titter der Maatschappyvoor het volgend jaar, is gekozen de Hooggeleerde lieer A. des Amorie van df.r Hoeven, Ridder der Orde van den Ne derlandschen LeeuwIhogleeraar in de Godgeleerdheid aan het Seminarium der Remon stranten te Amsterdamen tot Algemeenen Secretaris, de Heer Mr. W. j. C. van Hasselt, Lid der Regtbank yah Eersten Aanleg alaaar, aan welken laatstehderhalve^ gedurende het ingetreden Maacschappelyk jaar, alle brieven, stukken en antwoorden moe ten worden toegezonden. 's Gravenhage, Üït naam der Maatschappy, den posten van Herfstmaand 1837. H. C. Martyn, Algemeen Secretaris NEDERLANDEN. Leyden den I2den November. Men meldt uit 's Grèvenhage van den todeh dezer: Van Regeringswege is het Departement vóór de Zaken der Ilervornidê Kerk enz. gemagtigd, om, indien na onderzoek wordt bevonden, dat dé omstandigheden zuiks noodzakelijk maken, bij bestaande vacaturen van Prei' dikantsplaatsen in Luthersche, Remonstantsche en Doopsgezinde Gemeen ten, op hare verzoeken, een langer genot vèn vacatuur-penningen toe te staan dan gedurende zes maanden, zoo als bij Koninglijk besluie van deö 4den April 1816 is bepaald'. Zijne Maj. beeft Dijkgraaf en Heemraden van het kanaal van Steenen- hoek gemagtigd tot de afdamming van dat kanaal, alsmede van den Steenen- beer bij Gorin'chent, ten einde de gebreken in die werken te dóen onder zoeken en de bedoelde werken in den loop van 1838 volledig te doen uitvoeren. De Koning en het leger hebben een gevoelig verlies geleden in den Ge. óerail-Majoor J. F. Stoeckerden 3den dezer te Utrecht overleden, alwaar hij over de iste brigade, 3de divisie infanterie bevel voerde. Reeds jong in een Waldecksch regiment in dienst der Vereenigde Provinciën getreden zijnde, woonde hij als kadet-onderofficier de vèldtog'ien tegen de Fransche, ih Vlaanderen bij; werd tot officier bevorderd, als hoedanig hij 'tot dé trie- pen behoorde, die het Baiaafsph gemeenebest naar de Kaap de Goede Hoop zond, en keerde onder LodeW)k in Holland wederWoonde als Luitenant en Kapitein der grenadiers de veidtogten van Spanje, van 1808 tot 1813, bij werd in den slag van Ocagna gekwetst en verscheiden malert tot het opne. men in het Legioen van Eer aangewezen. Hij nam als bataljons-Chef aan den veldtogt van 1813 deel; weid in den slag van Leipzig krijgsgevangen gemaak', waarin hij twee malen werd gewond, en keerde ih 1814 naar Ne derland, zijn aangenomen vaderland, terug, alwaar hij in verschillende gra den opklom, en van al zijne Chefs den lof van óngemeene naauwlettendheid en regtschapenbeid mogt wegdragen. Hij werd dan ook in 1828 tot Ridder van den Nederlandschen Leeuw benoemd. Na kloekmoedig het zijne tot be. houd van Namen, tijdens den Belgischen opstand, te hebben bijgedragen; kvVam hij in de noordelijke gewesten weder; in April 1831 Werd hem het bevel over de eerste brigade, 3de divisie, onder de orders van deh Luite. nant-Generaal Meijer toevertrouwd. Men weet, dat deze brigade het krach tigste heeft medegewerkt, tot den zoo uitnemenden uitslag van den korteii veldtogt van dat jaar, en de Colonel Stoecker wist, door sreeds met evert veel onverschrokkenheid als gepastheid de beweging der onder zijne bevé» ien staande troepen te leiden, zich de bijzondere onderscheiding van dert doorluchtigen Opperbevelhebber waardig le maken) Onder zijne bevelen bevonden zich onder anderen óe compagnie jagers der Leidsche Scudentetl; en deze ede'e jongelingen zullen zich gewisselijk nog levendig herinneren war deze, in den vo len zin des woords. goede krijgs-Oversce voor heil in cien schoone dagen des gevaars wasen hij zoo ruimschoots en bij uitstek de gelegenheid wist te verschaffen, om hun leven voor her vaderland veil te geven en toch zoo wel te berekenen, dar hij hier eene kehrbende aan zijne bevelen zag toevertrouwd, uit mannen beslaande, die bestemd warén om eenmaal hun vaderland ook elders dan in het oorlogsperk te dienen. Hem werd een eeredeegen door deze compagnie jagers, als een bewijs van de booge achting en erkentelijkheid, die zij hem toedroegen, vereerd; terwijl het Ridderkruis der militaire Willemsorde van de zijde des Konings, bij het einde van den veldtogt, eene regtmacige beiooning voor zijn uitmuntend gedrag was. In Februari) 1834 werd bij tot Generaal-Majoor benoemd, met behoud van het bevel over zijne brigade. Welwillendheid jegens een ieder; innemend omtrent zijne strijdmakkers, vaderlijke zorg voor zijne soldaten; óngemeene stiptheid in het vervullen van zijne orders en pligten als krijgs man, en niet minder als menscli, waren de kenschetsende eigenschappen van den Generaal Stoeckerdoor zijn gezin, zijne strijdgenootert en allé edeldenkenden gewis ten diepste betreurd, Uit Amsterdam wordt van den n November gemeld: Wij vernemen van goederhand, dat bij gelegenheid d?r openbare zitting van de tweede klasse des Koninglijken Nederlandschen Instjtuuts van we tenschappen, letterkunde en schoone kunsten, welke tegen den iiSden dezer ioópende maand is aangekondigd, de wei-eerwaarde heer lp'. Broes, als rede naar optreden, en de lieer Mr. B. H. Lulofs, Hoogleeraar te Groningen, een dichtstuk voordragen zal. Uit die zelfde bron wordt ons berigt, dat de o'penbarè vergadering der- derde klasse van hetzelve Instituut, die op Maandag den 2osteri dezer zal plaats hebben, met eene verhandeling in de Nederdiiitsche taal, door den heer IV. A. van'HcngelHoogleeraar te Leiden, uit te spreken, zal wor den opgeluisterd, Gisteren morgen, te half 7 oren, is alhierten hiiizè van .7. Berger4 baardscheerder, in de Gravenstraat, brand ontdekt, welke in dén kelder is aangekomen. Dezelve is zoo hevig geweest, dat de twee huizen aan dé overzijde, zijnde het eene bewoond door een scroohoedenmaker en het an dere door een schuijermaker, weldra vuur gevat hebben, dat echter spoedig gebluscht is. Het huis is van binnen geheel uitgebrand, tes spuiten éijn

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1837 | | pagina 1