LEYDSCHE ^3WB^%w 0 li COUR A IV J. 9 -H yfjt t, C MAANDAG, v 4 A -/I fe trfö A: i E^SSisè^ jut 1J. notificatie. De Staatsraad, Gouverneur van 7. uid- Holland, Gezien de Missive van den Opperhoutvester voor de Noordelijke Provinciënin dato den 3 July 1837, N». 63, betreffende het openen der fagc op ganzen, eenden en water- snippen, voor dit saizoen; Gelet op art. 11 der wet Van 'den 11 JuTij 1814, N«. 29, (Staatsblad N». 79), op Zpuer Majs. besluiten, ln dato den 5 Julij 1823, Staatsbladen N°. 23 en 26) en op de deliberatien van Hun Ed. Groot Achtb. de Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland Ier dezer zake; Brengt, bij deze, ter kennisse van de daarbij belanghebbenden, in Zuid-Holland: i°. Dat, achtervolgens de bepaling van den Opperhoutvester voor de Noordelijke Provinciën, vastgesteld met overleg van Gedeputeerde Staten voornoemd, de laat op ganzen, eenden en watersnippen, zal geopend zijn op Dingsdagden 1 sten Augustus 1837. 2°. Dat, mede ten gevolge der doorvoormeiden Opperhoutvester gemaakte bepalin gen, dezelve Jagt niet zal kunnen worden uitgeoefend, dan in die localiteiten, waar zulks door denzelven zal worden toegestaan; 2ullende alzoowat dcpuolieke Jagt aangaat, deze slechts op het water, langs de stranden, oevers van mecrcn veenpiassen en rivieren, mitsgaders op lage en moerassige gronden, en bepaalde lijk nimmer in en langs bosschen, of op bouw- en weilanden, tot het gewone jagtvcld behoorende, mogen worden uitgeoefendterwijl verder den kooiliedeil wordt herinnerd, dar, volgens art. 3 van Zijner Majs. besluit, in dato den isten December 1820, (Staatsblad N°. 26)hunne kooi-cenden tot den isten Septem ber moéten zijn opgesloten of gehoktop de boete daarbij bepaald. En ten einde niemand hiervan eenige onwetenheid voorwende, zal deze worden afge. kondigd en aangeplakt, alonnne waar zulks te doen gebruikelijk is. Gedaan te 's Giavenhage, .den 13 julij 1837. De StaatsraadGouverneur voornoemd Van der Duyn. NEDERLANDEN. Leiden den 23sten Julij. Men fiieldt uit 's Gravenhage van den 22sten dezer: Bij Koninglijk besluit is Mr. J,C. Faber van Riemsdijk, Advocaat te dezer istede, tot Rijks Advocaat benoemd', in plaats van Mr. P. J. de Fremery. 'Tot Administrateur der medicijnen ter kust van Guinea is benoemd de heer Snedicinae Docter C. Ff. Prins, met toekenning van den tijdelijken rang van Chirurgijn-Majoor. Eervol is ontslagen de Chirurgijn-Majoor van den 2den rang bij de ma- tine, J. de Brouwer, en benoemd tot Officier van Gezondheid der iste klasse voor de militaire geneeskundige dienst in de West-Indië. Door Z. M. den Koning is bepaald, dat voortaan de Adjudanten van de Generaals en Brigade-Commandanten, of de officieren, die als zoodanig dienst doen, wanneer zij hunne Generaals of Brigade-Commandanten op reis Vergezellen, mitsgaders de adjudanten in de artillerie- en fortificatie-direc- tien, naar mate van den militairen graad welke zij bekleeden, alleen ver blijfkosten zullen kunnen in rekening brengen, doch geen aanspraak maken op eenige schadevergoeding voor reiskosten. Naar men verneemt is, van wege Z. M., bij nadere uitlegging van Hoogstdeszelfs besluit van 1 Januarij 1825, verklaard geworden dat, van nu Voortaan, aan niemand, die zijn 23ste jaar nog niet heeft volbragt, zonder overlegging van den bij het genoemde besluit omschreven borgtogt, eenige admissie-paspoort naar 's-Rijks Overzeesche Bezittingen afgegeven, en wij' ders niemand tot eenige andere dan militaire betrekkingen aldaar benoemd of voorgedragen zal worden, ten ware de belanghebbende reeds aan de in schrijving en lbting voor de Nationale Militie voldaan hebbeen uit het door hem overgelegd certificaac LL der wet van 8 Januarij 1837 duidelijk mogt zijn geblekendat hij om de eene of andere reden finaal mogt zijn vrijgesteld, of wel, wanneer de belanghebbende eenen plaatsvervanger of Substituant in dienst mogt hebben, dat alsdan door eene, tot toelichting van •het certificaat LL strekkende, nadere verklaring van den Gouverneur der provincie zal zijn aangetoond, dat de belanghebbende, in geval van rem placement, na achttien maanden dienst van den remplafant, de bij art. 33 <ier wet van 27 April 1820 {Staatsblad N°. 11) bepaalde som van 150 111 •>8 Rijks schatkist heeft gestort, of wel, in geval ivan substitutie, dat de primitive houder van het door hem (den gesubstitueerde) overgenomen nom mer de jaren der militie reeds te bovên mogt zijn, of wel eene finale vrij stelling mogt hebben verkregen. Dezer dagen is, van wege het gewestelijk Bestuur, aan de plaatselijke Besturen, regtetlijke Ambtenaren en aan die bij het vak der Registratie te kennen gegeven, dac, naat aanleiding der bestaande verordeningen, en, on der anderen, kradheens art, 16 der wet van den 16 Junij 1832, de Directeur der Registratie aan hetzelve in overweging had gegeven, om aan de hoofd en verdere Ambtenaren, tot dat Bestuur behoorende, en voorts aan alle ten deZe betrokkene Autoriteiten, mede te deelen of te herinneren, het Koning- lijk besluit van den 8 Maart 1828, N°.6o, waarbij is verklaard: 1°. dat, vol gens de nog bestaande wetgeving, het aan stedelijke of plaatselijke Besturen niet vrijstaat, om, naar goedvinden, eene overtreding van eene plaatselijke keur of verordening van Policie, al dan niét in regten te doen vervolgen, maar dat alie zoodanige behoorlijk geconstateerde overtredingen voor den bevoegden Regter moeten worden gëbragt; 2°. dat liet aan stedelijke of plaat selijke Besturen evenmin vrijstaat, óm, zonder voorafgaande regterlijke ver oordeeling, boeten van den bekeurden te ontvangen, zoo wel in het belang eener goede Policie, als in het belang der gemeente-kas en dat der schatkist, en ten einde het onwettig vorderen eh ontvangen van gelden van bekeurden, onder welker benaming of op wat wijze ook, te keer te gaan, heeft het ge westelijk Bestuur vermeend, aan het voorstel van den genoemden Directeur gevolg te moeten geven, en bovengetaelde Besturen en Ambtenaren, voor zooveel ieder hunner betreft, uit tenoodigen, om op de nakoming van voor. SChrevene verordeningen, een waakzaatti toezigt uit te oefenen, en; bij be vonden wordende afwijkingen, hetzelve niet alleen daarvan kennis te geven, maar tevens om, bij officiële mededeelihg, den Officier bij de Regtbank van dit misbruik te onderrigten. Van wege het gewestelijk Bestuür, is dezer dagen aan de Plaatselijke Besturen bekend gemaakt, dat het hun meermalen gebleken zal zijn, dat Z. M. niet ongenegen is, om, in enkele gevallen, de militie-piigtigen (wel ke, of om dat zij niet regtstreeks in de termen van vrijstelling vallen, of wel, omdat zij door omstandigheden van hunnen wil onafhankelijk, niet in de gelegenheid ziin geweest hunne reclame behoorlijk te doen gelden, voor de dienst zijn gedesigneerd), wanneer zij voor hunne familien als volstrekc onontbeerlijk zijn te houden, te gemoet te komen, door dezelve, mees.al provisioneel voor den tijd van dén jaar, van de werkelijke dienst te ver- sehoonen; welk gunstbewijs Hoogstdezelvewanneer zij in dezelfde hulp behoevende omstandigheden blijven verkeeren, telken jaregelieft te ver langen. Daar bet nu, ter voorkoming dat van Zr. Ms. goedheid misbruik worde gemaakt, inzonderheid ook, dat derden hierdoor benadeeld worden van belang is, dat telken jare, naauwkeurig worde onderzocht, niet alléén, of de begunstigde bij voortduring in de behoeften van het huisgezin voorziet, maar tevens of inmiddels ook een of meer andere kinderen der famielje door meer gevorderden ouderdom in staat zijn geraakt den kost te helpen verdie nen, en inzonderheid almede, of er ook, sedert dat de gunst aan eenen lote- ling verleend is, een ander broeder in de loting is gevallen, en, op grond van de dienst van zoodanigen begunstigden broeder, vrijstelling heeft geno ten, zoo zijn de Plaatselijke Besturen, naar aanleiding cener bij het gewes telijk Bestuur van het Departement van Binnenlandsche Zaken ontvangeno missive, door hetzelve verzocht, om in de berigten op de verzoeken om verlenging van eene vroeger toegekende gunst, de positie van ai de leden van het betrokkene huisgezin steeds naauwkeurig te doen vermeldenen bepaaldelijk op te geven den ouderdom der in de famielje aanwezige zonen, niet aanduiding van de positie, waarin elk derzelve ten aanzien der Nationale Militie verkeert; vermits, wanneer (zoo als veelal plaats heeft) enkel tot de vroegere rapporten wordt gerefereerd, het brengen van nadere inlichtin gen noodzakelijk wordt, hetgeen in de afdoening der bedoelde requesten vertraging moet veroorzaken, De heer G. ten Brummekr, IVz., onderwijzer der wiskunde aan de Latijnsche scholen te dezer stede, heeft, buiten eenige kennis aan de me thode, betreffende de geheugenisleer Mnemotechniek van den heer A. de Montry of anderen, dienaangaande een stelsel ontworpen en in toepassing gebragt. Hetzelve daarna met de genoemde methode vergelijkende, is het gebleken, dat de Hollandsche leerwijs het van deze in eenvoudigheid, maar vooral in doelmatigheid, gemakkelijkheid en algemeenheid van toepassing (daar zulks in alle talen kan geschieden) schijnt te winnen. Het is op grond dezer getuigenis van onpartijdige en deskundige personenen op aansporing der- zelve, om hiermede ook anderen te gerijvên, dat de heer ten Brummekr naar wij vernemen, tot het besluit is gekomen, zijne theorie en tot dus verre voortgezette toepassing (bestaande ouder anderen, in 100, in het Hollandsch gekenmerkte jaartallen, uit de Nederlandsche geschiedenis) aan al degénen, welke daarin belang mogcen stellen, op de mondeling of schrif telijk op te geven voorwaarde mede te deelen. Uit Rotterdam meldt men van den 21 Julij: Naar men verneemt, heeft Z. M. aan den heer van Someren Hoogstdes- zelfs tevredenheid doen betuigen wegens de dichcregelenwelke hij de eer heeft gehad den Koning, bij Hoogstdeszelfs jongst verblijf in deze stad, toe te zenden. Ook de heer IF. Manniervan wiens dichtstuk sKonings komst te Rotter, dam aan Zijne Majesteit, bij Hoogstdeszelfs verblijf alhiery een door den boekdrukker A. FVijnands op keurig satijn gedrukt exemplaar is aangeboden geworden, heeft blijken erlangd van Zijner Majs. bijzondere tevredenheid over de gevoelens in dit dichtstuk doorstralende, dat door Hoogstdenzelve met belangstelling was ontvangen geworden. Als oorzaak van hetgeen hier dezer dagen heeft plaats gehad, kunnen wij melden, dat men het werkvolk te Fijenoord veroorloofd had, om op den dag van 's Konings komst in deze stad, den namiddag vrij te hebben. Een zestigtal echter strekte deze vergunning ook tot den morgen uit, en aan deze werd des Zaturdags daaraanvolgende, de boete, op het verzuimen gesteld, afgehouden. Des Maandags kwamen deze aan de werkplaats, haal. den veie anderen over om met hen mede te gaan, en begaven zich gezamen lijk naar de woning van den heer Roentgens, op dé Boomptjes. Een uit den lioop werd bij denzelven toegelaten en overlaadde dien heer met bedreigin. gen, zoodat hij het noodig achtte mariniers tot hulp te vragen, en 26 man mnrechaussée uit Dordrecht te doen komen. Zeven der belhamers werden den volgenden dag in hechtenis genomen; andefe houden zich schuil; de meeste werklieden zijn echter tot hun werk teruggekeerd. In het verslag van de Staten van Utrecht leest men nog: De Hooge School te Utrecht telde bij de laatst gehouden recensie 456 Studenten. Aan de Iloögiceraren J. IFeringa Ez., Theologiae Professor, en .1. Kops, Professor in de kruidkunde en landbouw, die beiden den ouderdom van zeventig jaren hebben bereikt, is, krachtens de Akademisehe instellingen; het emeritaat met behoud van hun gewoon tracrement verleend en in de plaats van den eerstgemelden als Hoogleeraar in de Godgeleerdheid aange steld de heer H. F.. Vinkc, Predikant te Utrecht; en in dien van den .laatst genoemden, tot Professor in de kruidkunde en landbouw de tijdelijk toege voegde Hoogleeraar C. A. Bergsma. De gewezene Commissarissen der vereenigingendoor de voormalige kweekelingen der Utrechtsche Hoogeschool gehouden, ter gelegenheid van de feestviering van haar tweehonderdjarig bestaan, hebben eenparig begre pen het meest té handelen in den geest en volgens de begeerte hunner com mittenten, öm het niet onaanzienlijk overschot der betaalde bijdragen in de kos. ten dier vereenigingen, ten offer te brengen aan de Hoogeschool; en hebben in die overtuiging uit de gedachte penningen fraaije boekwerken aan de bi bliotheek ten geschenke bestemd, tot een duurzaam aandenken aan die be langrijke gebeurtenis. Behalve deze geschenken, heeft de Akademisehe bibliotheek ter gelegenheid van de gemelde feestviering, aanzienlijke bij dragen ontvangen zoo in boekwerken als in geld, ter uitbreiding harer boek. verzameling. Uit 's Hertogenbosch schrijft men van den 20 Julij: Heden middag tusschen 12 en 1 ure, barstte boven deze stad een ontzet, tend onweder uitvergezeld van felle bliksem en zware donderslagen, het- geen tén gevolge beeft gehad, dat de bliksem aan den oostkant van den grooten toren en koepel der groote of St. Janskerk insloeg, en verbrijzelde aan die beide zijden het leijendak; doch is men door de spoedig daarbij aan- gebragte hulp, het reeds vlam gevat hebbende houtwerk, meester gewor. dén. In de Tolbrngsehe kazerne, in de kamers bewoond door den onder- adjudant en geweermaker, sloeg de bliksem in het openstaande venster, verbrijzelde de beide ramen en eenige meubelen, kwetste den eerstgenoem- den aan den arm en den laatstgenoemde aan het gezigt. Aan den olij -molen, toebehoorende aan den heer J. B. Mahie, vernietigde de bliksem eene roede en baande zich eenen weg door de kap langs het binnenwerk en kwam bo ven de keuken weder uit, rigtte aldaar groote schade aan en werd de knecht door eenen afvailenden balk, aan het been gekneusd. De koren-windmo, len, toebehoorende aan den heer D. Kroonenburg, werd mede door den blik.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1837 | | pagina 1