'Wmsj A0. 1837. LEYDSCHE COtJR'AN Tfi i i r j NEDERLANDEN. VRIJDAG, .26 M E I. GEWOON ra !«V ff* It* '<1 TE ycy 7£>jj:%g5? Leyden den 25sten Mei. t)e Staats-Courant van heden bevat her volgend besluit van den 7 Mei *837houdende nadere verordeningen op het pensioneren van Hoogleeraren aan 's Rijks Hoogescholen, enz. Wij WILLEM, bij de gratie GodsKoning der Nederlanden, Prins van Oranje-NasiauGroot-Hertog van Luxemburgenz,, enz,, enz. Overwegende dat, ofschoon de Hoogleeraren van 's Rijks Hoogescholen, volgens de bepalingen van art. 3 en 4 van Ons besluit van den ai Januarij 1836, N°. 96, en van art. 1 van het reglement, gevoegd bij art. 1 van Ons besluit van dezelfde dagteekening Nó. 97, Staatsblad van 1 April 18315, N°. 10), begrepen ziju onder de burgerlijke Ambtenaren, voor welke daarbij is opgerigt een algemeen burgerlijk pensioen-fonds, en dezelve derhalve sedert den ïsten April 1836 onderworpen zijn aan de bijdragen tot het zelfde fonds, bedoeld by art. 18 tot 26, alsmede deelgeregtigd tot dc voordeelen, om schreven bij art. 27 tot 34en gehouden aan de voorschriften bij art. 35 tot 43 van het bovengemeld reglement, het belang van het hooger onderwijs hier te lande evenwel bij zondere bepalingen vereischt*,.welke bij het toelaten tot het emeritaat en de pensionering der-Hoogleeraren voor het vervolg mede zullen, zijn in acht te nemen; Herzien de artikelen 138 tot en met 146 van Ons besluit van 2 Augustus 1815(N°. 14); Willende dezelve meer in evenredigheid en overeenstemming brengen, met hetgeen voor de pensionering van andere Staatsdienaren is'of zal worden bepaald; "Gezien de rapporten van Onzen Minister van Binnenlandsche van 19 April 183d, N°. 142 en 13 Mei 1836, N°. 177, mitsgaders het advies van de speciale Commissieingesteld by Ons besluit van 24 April 1836-, N°. 51, gedagteekend 30 Junij 1836, N°. 1; Gezien het. rapport van .het Departement yan Financiën van 30 Augustus 1836, N°. 104 en 2161, en het nadere van' O'iizcn Minister van Binnenlandsche Zaken, van den 31 De cember daaraanvolgendeN°. 144-; i:- Den Raad van State gehoord.(advies van den 10 Maart. 11.N°. 6); Onzen Minister Van Binnenlandsche Zaken nader gehoord(advies van 1 dezer, Na. 221); Hebben besloten en -besluiten :- Art. 1. Onverminderd de toepasselijkheid op de Hoogleeraren aan 's Rijks Hooge scholen, mitsgaders op derzelver weduwen en weezen van alle de bepalingen, vervat in Onze besluiten van 21 Januarij 1836, N°. 9Ö en 97, Staatsblad van den 1 sten April 1836 Nö. 10), en in het, bij dit laatstgemeld besluit gevoegd reglement op het algemeen bur gerlijk pensioenfonds, alsmede in art. <5, 7, 8, 1011, 13, 14, 15, 16 en 17 van liet fcglement op het verlëenen van pensioenen, ten laste van den Staat aan burgerlijke Amb tenaren vastgesteld bij Ons besluit van 15 November 1836, Staatsblad N9. 54), en in art. 7 van Ons besluit van diezelfde dagteekening, Staatsblad N°. 55), houdende nadere bepalingen omtrent het stuk der burgerlijke pensioenen, zullen bij het toelaten van Hoog ïeeraren tot het 'emeritaat en tot het genot van pensioen zoo voor hen als voor hunne natelatene weduwen en weezen worden in acht genomen de bijzondere bepalingen, om schreven in de hiernavolgende artikelen, eii zulks ter vervangingin zooverre, van de art. 1 tot 5, 9 en 12 van liet reglement, gevoegd bij Ons evengemeld besluit van den 17 November 1836, Staatsblad N°. 54). Art. 2. Het zal bij voortduring eiken-Hoogleeraar aan eene Onzer Hoogescholen vrij staan, om op grond van ecne zoodanige ongesteldheid, welke hem verhindert de werk zaamheden aan zijnen post verbonden langer waar te nemen, te verzoeken om Emeritus te worden verklaardv Art. 3. Dit emeritaat toegestaan zijnde,geeft: i°. R'ëgt op.het behoud van den Professofalen rang en de zitting in den Akademischen Senaatzonder dat dc emeritus echter uit dien hoofde eenige aanspraak op de voortdu ring .van 'het fëgt op de emolumenten zal kunnen maken 2°. Aanspraak, op een pensioenberekend voor elk jaar dienst aan bet Akademische onderwijs hier te lande gepresteerd, op.een vijf en dertigste deel van het gewoon tracte ment, hetwelk liij, bij het vragen' van zijn pensioen geniet, tenzij de emeritus in het «evaï van art. 133 "van Ons besliiic van den 2 Augustus 1815, N°. 14, de verhooging ^'an een vierde bekomen heeft, als wanneer het pensioen slechts naar het oorspronke lijke tractement zal worden berekendkunnende, echter het pensioen nimmer de som van het gewoon tractement te boven gaan. Andere diensten dan die aan het Akademisch onderwijs hier te lande besteed, kunnen by Je berekening van dit pensioen niet in aanmerking komen. Art. 4. Wanneer een Hoogleeraar den ouderdom van zeventig jaren bereikt heeft, zal hij van zelf'emeritus zijn, en op gelijke wyze als in het vorig artikel vermeld is, gepensioneerd worden. Wanneer echter zoodanig Hoogleeraar mogt genieten de vierde verhooging van jaar wedde, vermeld 111 arr. 133 van Óns besluit van 2 Augustus 1815, zal het pensioen naar die verhoogde jaarwedde worden berekend. De aldus gepensioneerde Hoogleeraar zal behouden den Professoralen rang en zit- ting 111 den Akademischen Senaat, de aanspraak op de emolumenten, vermeld in art. 134 N°. 1 en 2 van Ons voorzegde besluit van 2 Augustus 1815, en de bevoegdheid van te blijven onderwijzen. Hij zal echter ontheven blijven van het bekleedcn der waardig heid'van Rector, Assessor en Secretaris van den Akademischen Senaat, mitsgaders van Deken en Secretaris der faculteit waartoe hij behoort; terwijl het regt 0111 "te exami neren en het bestuur van eene Akademische verzameling, lot dus verre door den ge pensioneerden Hoogleeraar uitgeoefend, zullen overgaan op den nieuw te benoemen gewonen of buitengewonen Hoogleeraar, voorbehoudens her regt van Onzen Minister van .Binnenlandsche Zaken, om, in'bijzondere gevallen, 11a ingenomen advies van Curatoren der Hoogeschoolten aanzien van de bevoegdheid om te examineren en van het bestuur eener Akademische verzameling ofinrigting, zoodanige schikkingen te maken, als tijde lijk in liet belang van het onderwijs Zullen worden noodig geoordeeld. Art. 4. Hoogleeraren, bij hun overlijden weduwen of minderjarige kinderen nalatende, zullen de eerste tot aan haren dood of vroeger hertrouwen en de laatsten tot op hunne intrede in het negentiende levensjaar, of vroeger huwelijk, het genot hebben van een pensioen gelijk staande met de helft van dat, waarop bun overleden echtgenoot, of vader aanspraak zoude gemaakt hebben, zoodanig echter dat het pensioen nimmer de som van duizend sulden zal kunnen te boven gaan. Art. 6. De bepalingen in het laatst voorgaande art. vervat, zullen echter, behalve in de sevallen voorzien bij art. 1 litt. bvan Ons meergemeld besluit van den 21 Janu arij 1836N°. 96slechts van werking zijn tot den laatsten December van bet loopend jaar, en zal Onze Minister van Binnenlandsche Zaken omtrent de verder aan weduwen en weézeri van Hoogleeraren te verleenen pensioenen, in tijds de vereischte voorsteilen aan Ons onderwerpen. 4 Art. 7. Ons tegenwoordig besluit is ook toepasselijk on de, uit's Rijks Schatkist bezoldigde gewone ei.i buitengewone Hoogïeeraren bij bet Athenjeum te Franeker, als mede bij Seminarien tot opleiding van Protestantsche Geestelijken en derzelver weduwen en weezen. doch niet op zoodanige Akademische Beambten, aan welke de titel van Hoog- Icernnr, eerslialve mogt verleend, doch welke met geen Akademisch onderwijs belast zijn. Art. 8. De thans in functie ziinde Hoogïeeraren blijven de aanspraak op het genot van pensioenenten bedrage van bun volle gewoon tractement en emolumenten, wan neer zij den ouderdom van zeventig jaren bereikt hebbenbehouden. Art. 9. Wanneer de Hoogleeraren, deelende in bet a1f.emeen burgerlijk: pensioenfonds, len laste* van hetzelve moeten worden gepensioneerd, zuljen bij dé regeling dier pensioe- "nen warden in acht genomen alle de bepalingen, vervat in de bestaande reglementen op dit fonds; en indien de, bij Ons tegenwoordig besluit aangenomen grondslagen tot bere kening hunner përsioenengunstigerfuitkoiiisten mogten opleveren dan die bij het voor meid fonds vastgesteld, zal bet verschil door 's Rijks schatkist worden gedragen. Art. 10. Wil behouden Ons voor om zoodanige Hoogïeerarenwelke op den laatsten .Maart in functie zijn geweest en, die van buiten 'slands herwaarts zijn geroepen, 'on speciale met hen vAArnf gesloten overeenkomsten tet zake van de korting op der zelver tractementen uit 's Rijks kas schadeloos te stellen. Orize Minister van Binnenlandsche Zaken zat Ons deswege tiet vereischte voofstel doén. Art. 11. De artikelen 138 tot en met 146 van oris Voorzegde besluit van 2 Augustus .18'^ N°. T4 worden bii dezen buiten werking gesteld. Oi./.e Minister van Binnenlandsche Zaken en het Departement van Financiën zijn, voor zooveel ieder aangaatbelast met de uitvoering dezeswaarvan afschriften zullen worden gezonden aan dén Raad van Bestuur van het algemeen burgerlijk pensioenfonds en afti 'den Raad van State, en hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst. Gegeven te 'r Gravenhageden 3den Mei des jaars 1837, Van Óiizë Rcgeirig het vier en twintigste, WILLE M. Van wege den Koning, Van Doorn. Uitgegeven den dertienden Mei 1837. De .Secretaris van Staat, Van Doorn. Men meldt uit 's Gravenhage van den 23 Mei: In deszelfs zitting van heden heeft het Hof van Assises der Provinciè Holland (Zuider-Kwartier) de zaak behandeld van P, ÏV, Groen, J. C. Kik- hert en H, Kikkert, beschuldigd van, in den nacht tusschen den 14 en 15 Fe bruary jl., aan den Student Lapidotte Leyden, moedwillige verwondingen te hebben toegebragt, die gemelden Student het linkerbeen hebben doen breken, en denzelven tevens hebben belet, gedurende meer dan 20 dagen, eenigen persoonlijken arbeid re verrigteh. Het Hof heeft alle drie personen schuldig verklaard aan de hun, bij het resumé van de acte van beschuldi ging ten laste gelegde misdaad, en diensvolgens, naar aanleiding van art. 309 van het wetboek van strafregt, art. 9 en 12 der publicatie van 11 Decem ber 1813, en 368 van het wetboek van criminele regtsplegingende eerste en de derde geeondemneerd tot drie jaren tuchthuisstraf, en de tweede toe tepronkstelling op een schavot en vijf jaren confinement. Uit Haarlem meldt men van den 24 Mei: Den nosten dezer heeft de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen hare vijf en tachtigste algemeene, jaarlijksche vergadering gehouden. Een antwoord op de prijsvraag, betreffende het ontstaan van nieuwe soorten of bijsoorten van planten, door kunstige bevruchting van bloemen, is met de gouden medaille en de premie bekroond. Bij de opening van het biljet is de heer Carl Friedrich GartnerMed. Doet. te Calwin Wurtemberg, ge bleken de schrijver van dit antwoord te zijn. Als leden der Maatschappij zijn benoemd de heeren IV, d. Enschedé j Hoogleeraar te Franeker; F, Kaiser, Observator aan de Akademie te Ley den, en G, J, PoolMed. Doet. te Amsterdam. De heer Jacob Tiriongeacht ingezetenen dezer stad, heeft, ter vie ring van zijne vijfcigjarige huwelijks-vereeniging met vrouwe Maria Scheltes, gisteren aan al de bewoners der onderscheidene wees- en armen-huizen in deze stad een feestmaal doen geven. Zijne liefdadigheid over de behoefti- gen van alle gezindheden gelijkelijk uitstrekkende, heeft de waardige man aan de gezinnen der Israëliten die hier geene gestichten als de bovenge noemde hebbenbijzondere giften doen uitreiken. Het Journal du Commerce dJ/invers van 23 dezer, bevat het volgende Wij vernemen, dat heden morgen eene hevige botsing heeft plaats gehad aan het Vlaamsche Hoofd, tusschen eenige uit Holland gekfomene werklie den om aan de dijken te arbeiden, en een aantal Belgische arbeiders. Deze laatsten schijnen de aanvallers geweest te zijn, en het voorwendsel van hun nen aanval was, dat de Hollandsche werklieden tot al te lagen prijs werk ten. De worsteling moet zeer bloedig geweest zijn, en aan beide zijden telt men onderscheidene gekwetsten. De Hollanders, in kleiner getal dan hunne tegenpartij zijnde, moesten het veld ruimen; zij zijn langs de dijken naar hunne grenzen terug gekeerd. Het komt ons voor, dat, daar het Gou vernement noodig geoordeeld heeft Hollanders tot het aanleggen der dijkefi te gebruiken, het ook had behooren te denken aan middelen om hen te be schermen tegen den naijver, dien zulks noodwendig onder de Belgische ar beiders moest te weeg brengen. T U R K Y E. Konstantinopel den 3 Mei. Zooals gemeld is, is de Sultan den 29 April op reis gegaan, aan boord van een fregat van 72 kanonnen, eenige zeemijlen begeleid door twee Oostenrijksche stoomboten, welke daarna naar Konstan tinopel zijn terug gezeild. Z. H. is den 3osten in den namiddag voor Varna aangekomen. De Astroloog van den Grooten Heerwelke voorspeld had dat op den dag van des Sultans afreize de zuiden wind zou waaijenis daar dit bewaarheid is geworden, met de decoratie van denNichani iftichar begifcigd geworden. Onder de Politie-maatregelenwelke afgekondigd zijn, om iedere sto ring der openbare rust voor te komen, verdient deze opgemerkt te worden, volgens welke aan de Franken het oponthoud in Scutari, Kadikiói en andere door Turken bewoonde oorden, met uitzondering van PeraGalatia, St. Dl- mitriTherapia en Bujukdere verboden wordt. De pest was in de laatste dagen te Konstantinopelzóówel als in dè dorpen aan het kanaal wederom toegenomen. In Smyrna ging zij voort groote verwoestingen aan te rigten. Van den 2Ósten werd uit die stad gemeld: Het Nederlandsche schip Stad en LandeKapitein Leeuw, is den 22Sten dezer alhier voorbijgevaren, komende van Odessa met granen én bestemd naar Algiers. Men maakt alhier gewag van het voornemen, hetwelk in Rusland zoude bestaan, om aldaar eene Handel-Maatschappij op te rigten, in navolging van die, welke in Nederland bestaat, ter begunstiging van den uitvoer der Rus sische voortbrengselen en fakrijkwaren en van den invoer der grondstoffen en vreemde koopwaren. Zoo men zege, moeten er reeds onJcrecBcide-nc ontwerpon 3Qn^om-l einde aan den Keizer van Rusland zijn aangeboden. SPANJE. Berigten over Parijs van den 22 Met. Uit Barcelona wordt van 17 Mei geschreven: Het is met het diepst gevoel van smart, dat ik heden de pen opneem om 11 eenig denkbeeld te geven van den toestand dezer stadwaar de opstand en de losbandigheid waarschijnlijk de bovenhand zullen behouden. De ge beurtenissen van den 4*den, waarvan men den goeden afloop aan Het Engel- sche bataljons van de Rodney te danken heeft, hebben de gemoederen zoo zeer verbicterd, dat ik de algemeene desertie mijner soldaten ieder oogenblik te gemoet zie, de nationale garde heeft mij alreeds verlaten; van de 13 ba. taljons zijn niet dan het 10de en eenige compngnien van het 13de getrouw gebleven. De burgerlijke Overheden geven wel voor, mijin miine maatregelen tot herstel der rust, te ondersteunen, maar het ontbreekt dezelve aan goeden

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1837 | | pagina 1