A". 18 LEYDSCHE MAANDAG, «hte I :4' f -ifO: 8 M E I •/00N vj te -2 v, iin: C O U it A N T. NOTIFICATIE. Beschrijving voor het REGT op het PERSONEELvoor den jare 1837 Cvan den isten Mei 1837 tot den 30sten April 1838.) Burgemeester en Wethouders der Stad Leyden, brengen bij deze, naar aanlei ding van een ontvangen besluit, van Zijne Exc. dén Heer Staatsraad, Gouverneur van Zuid-Holland, van den 10 April jl.N°. §4<F b., Provinciaalblad N°. 32), ter kennisse van de Ingezetenen dezer Stad: Dat, ingevolge art. 30, 1 der wet óp het Personeel, in dato den 29 Maart 1833, Staatsblad N°. 4), in verband met de wijziging van sommige bepalingen derzelve, vastgesteld bij de nadere wet van den 29 December 1835, CStaatsblad NCT. 43), de Ont vanger der Directe Belastingen dezer Stad, onder toezigc van den Controleur dier belas tingen, aan de woningen van alle Ingezetenen, op den 12 Mei aanstaande en volgende dagen, door gemagtigden zal doen bezorgen een Beschrijving-Biljetbevattende eene beknopte opgave van de voornaamste bepalingen der wet en de door dezelve aan de belastingschuldigen opgelegde verpligtingen, geschikt tot aangifte, bijwijze van antwoord op de vragen, daarbij voorgesteld, en wel bijzonderlijk van het bedrag der Huurwaarde, bet aantal DeurenVensters en Haardsteden; mitsgaders van het verlangen 0111 de waarde van hun Mobilair- bepaald te zien op den voet des Tariefsbij art. 28 3vastgesteld ofwel tot het vragen van schatting en telling dier voorwerpen, op den voet als"bij 2 en 3 van art. 28 is bepaald; van het aantal en de klasse der in dienst of in gebruik g.e* houdene dienst- en werkboden en paardenalles voor zoo verrewegens ieder dier voor werpen, de belasting op den isten Mei dezes jaars was verschuldigd, met aanwijzing van alle zoodanige verdere bijzonderhedenals waarvan de kennisvolgens de bepalingen dezer wet, wordt vereischt tot regeling der verschuldigde belasting. Dat, volgens 3, 4, 5,6 en 7, eep iegelijk, aan wienis woning een Biljet als voren is bezorgd, gehouden zal zijn de daarbij voorgestelde vragen behoorlijk, stellig en zon der eenige voorbehouding te beantwoordenzullende het nogtans aan de belastingschul digen vrijstaan zichmet betrekking tot de aangifte der belastingsvoorwerpen naai' de drie eerste grondslagen, (nament! ijk Huurwaarde, Deuren en Vensters en Haardsteden), der bij hen in gebruik zijnde percelente gedragen naar den aanslag van het vorige dienstjaar, zonder dat zulks evenwel zal kunnen verhinderen het gelasten eener herzie ning, volgens art. 32. Ingeval iemand wegens meer dan één perceel in dezelfde gemeente de belasting ver schuldigd iszal hij wegens ieder dier percelen de opgaven betrekkelijk de Huurwaarde Deuren en Vensters, Haardsteden en Mobilair afzonderlijk doen. Bijaldien in een perceel begrepen zijn een woonhuis of woningeen zoodanig pakhuis zolder of kelder, als bij art. 6 2 en bij art. 28 3 dezer wet is bedoeld, behoort de Huurwaarde v&n het woonhuis of de woning en die van het pakhuisden zolder of kei der afzonderlijk te worden opgegeven. Zijwelkebij het bezorgen der biljettenof ook bij het terughalen van dezelve mogten zijn overgeslagen, zullen zich, in geen geval, mogen beroepen op zoodanig verzuimmaar integendeel gehouden zijn om de vereischte en behoorlijk ingevulde ver klaringen in te dienen, ten Kantore des Ontvangers, alwaar de biljetten ter invulling steeds verkrijgbaar zullen zijn. Een ieder is gehouden de te doene aangiften met zijne handteekening te bekrachtigen. Ingeval iemand betuigt niet te kunnen schrijven, zal de Ontvanger of zijn gemagtigde, des gevraagd, de invulling in deszelfs naamen zonder daarvoor eenige betaling te kun nen eischenverrigtenmet vermelding der redenen waarom; en zal de aangifte door dén Ontvanger of deszelfs gemagtigde, in tegenwoordigheid van een derden persoon en met en benevens deze worden geteekend, na voorafgaande voorlezing. De belastingschuldigen zullen de door hen in betrekking tot de belasting op het Per soneel te doene aangiften, in liet algemeen, behooren in te leveren in die gemeenten, alwaar de belasting is verschuldigd. Denzulken echter, wier belastings-voorwerpen naar de vier eerste grondslagen, alle of gedeeltelijk gelegen zijn of zich bevinden in eene andere gemeente dan die, waarin zij hun verblijf hebben, zal het vrijstaan de aangifte 'voor alle dezelve, mits alsdan voor elke gemeente afzonderlijk, ter plaatse hunner wouing of van hun verblijf te be werkstelligen. Zoo wanneer paarden der vierde klasse door een zelfden belastingschuldige ift verschil lende gemeenten worden gehouden, zal hij in elk van deze, bet aldaar gehouden wor dend aantal leKooren aan te geven. Eindelijk worden de Ingezetenen verwittigd, dat'tot tegénschatters voor meergenoemde belasting zijn benoemd de navolgende personen, als: PAULUS FRANCHIMON Janszoon, en WILLEM LEONARD ULJEE. Wordende een iegelijk mits deze aangemaand, zich ten stipste naar de bovenstaande bepalingen te gedragen ten einde, zoo veel hem betreft, de orde en naauwkeiirigheid In de beschrijving van voormelde belasting te bevorderen en zich voor schade te wachten. En opdat niemand hieromtrent onwetenheid zoude kunnen voorwendenzal deze wor den afgekondigd en aangeplakt, alomme waar zulks te doen gebruikelijk is; terwijl een exemplaar dezer zal worden medegedeeld aan den Ontvanger der Directe Belastingen 'tot deszelfs informatie. Aldus gedaan en gepubliceerd, bij H. H. Burgemeester en Wethouders der Stad Leyden, op den 2 Mei 1837. J. G. de Mey. Ter ordonnantie'van dezelve, P, A. du Pui. NOTIFICATIE. Beschrijving voor het REGT op de PA'J ENTENvoor den jare 18 3^. Burgemeester en Wethouders der Stad Leyden, brengen bij deze, naar aanlei- .din van een ontvangen besluit, van Zijne Exc. den Heer Staatsraad, Gouvernement van .ZuidHolland, van den 10 April jl. N5. -|t9" d» b-* CProvinciaalblad N°. 33), betrekke lijk de heffing van het Patentre'gt over.1837(dat is: van den isteu Mei 1837 tot den 30 April 1838), tet; kè'nnisse van,alle de Patentpligtigen binnen deze Stad: Dat, met uitzondering der bedrijven, bedoeld "bij tabel N°. 16 der wet, van den 6. April 1823, N°. 14, houdende wijzingen en uitbreidingen van de ordonnantie op het Jlegt van Patent, van den 21. Mei 1819, Staatsblad N°. 34) de tijd der uitgifte van de door de Patentpligtigen in te vullen verklaringen van aangifte, voor den jare 1837, wordt vastgesteld op den 8. Mei van dat jaaren dat de wederinzameling derzelvetegen re$udoor den Ontvanger of deszelfs daartoe geqtialiliceerden geteekend, op den achtsten dag na de uitgifte zal geschieden. Dat de Registers der Patentpligtigen, op den 8. Tunij daaraanvolgende zullen gesloten wordenen er na dien tijd Volstrekt geene verklaringen meer kunnen of zullen worden aangenomen. Wordende ieder Patcntpligtige bij deze herinnerd aan art. 18 der wet op het Regt van Patent, van den 21. Mei 1819, inhouder.de: „dat zijdie bij het aanbieden of bezorgen der verklaringen van aangifte, of ook bij het terughalen derzelve, mogten zijn vonr- bijgegaanzich niét mogen beroepen op een of ander begaan verzuimmaar integendeel „gehouden zijn om zorg te dragen, dat de bij de wet gevorderde aangiftenverkla ringen en aanvragen, welke ter invulling aan het kantoor van den Ontvanger der Directe Bèlastihg(in de Donkersteeg binnen deze Stad) .„verkrijgbaar zijn, door in persoon 3, of door" hunnen gemagtigden behoorlijk ingevuldop dén daarbij bepaalden tijd ter zeiver plaatse moeten worden ingediend." Alsmede aan art. 37 der voorschrevene wet, houdende: „de aan het Regt van Patent „onderhevige personen, welke, 11a den afloop van den tijd, tot het doen der aangifte „bepaald, bevonden zullen worden zich niet, of door valsche, onnaauwkeurige ofonvol- „ledife opgave, niet behoorlijk van hunne verpligtingen ten aanzien dier aangiften 1e „hebben gekweten, zullen telken reize, wanneer hun verzuim of o ver tred in r wordt „ontdekt, vervallen in eene boete van niet minder dap 25, én niet m'e.er dan 400 guldens." Dat met betrekking tot de schippers'schuitevoeders enz.in de tabel N°. 16 der wet, van den 6. April 1823, N°. 14, voorkomende, de eigenaren van schepen, schip pers, schuitevoerders en alle zoodanigen, die de administratie, hebben over eenige binnen schepen, schuiten en andere vaartuigen, gehouden zullen zijn, om zich van behoorlijk Patent te voorzien. Dat, tot de door hen daartoe te doene schriftelijke aangaven, zal worden gevaceerd ter Secretarie alhier, van den 8. Mei aanstaande tot en met den ie, dierzelfde maand, 'svoormiddags van 10 tot 12 ure, de Zondagen uitgezonderd, voor zoo verre dat beroep niet in den loop des jaars wordt aangevangenwordende dezelve tevens uitgenoodkdom de meetbrieven hunner vaartuigen mede te brengen, en alle die inlichtingen tc geven, die van hun, betrekkelijk dc vaartuigenzullen worden geva derd terwijl erna den 24. Mei voormeld s geene verklaringen meer kunnen of zullen worden aangenomenen dc gebrekigenbij ontdekkingzullen incurreren in boete bepaald bij liet 37 art. der wet, van den 21. Mei 1819, hiervoren omschreven. Dat echter gemelde termijn voorde alhier niet gedomicilieerde schippersverlengd wordt tot den laatsten derzelve maand, ten einde zij volgens 13 der wet; van den 6. April 1823, gebruik kunnen maken, om in dcrzelver vaste woonplaats bij termijnen te betalen, en 'dat zij dus gedurende de geheelc maand volstaan kunnen met de vertooning, hetzij van hun vorig Patenthetzij van het bewijs van gedane aangifte. Dat verder alle patentpligtigen, bij tabel N°. 7 der wet van den tó Juuij 1832 bedoeld, zijnde iulandsche en vreemde kramers, welke niet kramen, stallen, tafels, enz., hunne waren in herbergenhuizenkamers of op publieke markten en kermissen uitstallen, jiiivsgaders de debitanren in loterij-briefjes, en alle handeldrijvende en als Kooplieden te belasten personen, welke iliunne waren ter verkoop, hetzij in liet Klein, hetzij in liet groot', te water of te lande met zich voerenalsmede dc ondernemers van openbare vermakelijkheden, in Tabel N°. 15 genoemd, voorzoo verre alle die patentpligtigen in de algemeene beschrijving voor 1837 zullen moeten worden begrepen, gehouden zullen zijn zich, gedurende de geheele maand Mei, ter bekomiiig van hun Patent, aan te mel den ter Secretarie dezir Stad, des voormiddags vaii 10 tot 12 ure, de Vrijdag, Zaturdag en Zondag uitgezonderdzullende er 11a dien tijd geene aanvrage meer worden aangeno menbehalve van de zoodanigen, die hun beroep of bedrijf na dien tijd aanvangen en alzoo in de bijzondere beschrijvingen worden begrepen, welke gehouden zijn, zich dade lijk bij dien aanvang van Patent te voorzien. Waarschuwende Burgemeester en Wethouders voornoemd de belanghebbenden en wel bijzonder de schippers of schuitenvoerders, kramers en de debitanten van loterij-briefjes, alsmede de ondernemers van spelen en vermakelijkheden, zorg te dragen, dat zij hun beroep niet uitoefenen, ten zij voorzien van hun Patent, en dat hetzelve niet zal wor den afgegeven, dan nadat, hetzij voor het geheel of voor de verschenen termijnen, naarmate de patentpligtigen daartoe volgens de wet gehouden zijngebleken zijdat de belasung is betaald, ten einde hetzelve, bij den eersten eisch daartoe gedaan wordende, terstond te kunnen vertoonen. En opdat niemand hieromtrent onwetendheid voorwende, zal deze worden afgekondigd en aangeplakt alomme, waar zulks te doen gebruikelijk is; terwijl een exemplaar zal worden medegedeeld aan den Ontvanger der Directe Belastingen, tot deszelfs informatie. Aldus gedaan en gepubliceerd, bij H. H. Burgemeester eh Wethouders der Stad Leyden, op den 2 Mei 1837. j. G. de mey. Ter ordonnantie'van dezelve, P. A. du Pui. PUBLICATIE. Burgemeester en Wethouders der Stad Leyden, waarschuwen bij deze een ieder, wien het zoude mo'.en aan-jaandatingevolge de bestaande wetrenop de aan- taande Kermis, geene HoroskooptrekkersPlaneetlezersDobbelaarsRij fel a arsDraai bordenof diergelijke schadelijke spelen zullen worden toegelaten, en dat onder voor-i wendsel of schijn van iets te vertoonenals anderzins, geen e bedelaarsverminkte of gebrekkige personenalhier zullen worden gedoogd, maar dadelijk door de Agenten der Policie opgevat, ten einde omtrent 'dezelve naar bevind van zaken zoude kunnen worden gehandeld. Terwijl wijders aan allen die in de termen der wet op het Patenrregt vallen bij deze nadrukkelijk wordt herinnerd, dat zij niet zullen worden toegelaten, tenzij van een behoorlijk Patent voorzienwaaruit tevens blijkt, d'at het diensvolg'ens door huil verschuldigde regt is betaald. Dat eindelijk niemand, gedurende deze Kermis, met iets zal mogen voorstaanop de straten vertoonenof daarmede rondgaanzonder daartoe nietalleén het vereischte consent verkregen te liebben, maar ook het deswegens ver schuldigde marktgeld. aan den Marktmeester te hebben betaald. Wordende de Heer Directeur 'en Commissarissen van Policie bij deze gequaliliceerd0111 voor de executie dezer te.zorgen. Aldus gedaan en gepubliceerd, bij H. H, Burgemeester en Wethouders der Stad Leyden, op den 2 Mei 1837. J. G. de Mey. Ter ordonnantie van dezelve, P. A. du Pu*. NEDERLANDEN. Leyden den 7den Mei. Men meldt uit 's Gravenhage van den 5den dezep De zitting van de Tweed^Kamer der Staten-Generaal van heden, is ten 10 ure geopend. Zijne Exe. de Minister van Justitie is in de vergade ring tegenwoordig. Er zijn 46 leden aanwezig. De notulen der zitting van Dingsdag worden gelezen en goedgekenrd. De 'centrale afdeeling brengt verslag uit over zeven ontwerpen, houdende wij zigingen in het [lie Bock van het wetboek van burgerlijke regtsvordering, waaromtrent de beraadslagingen bepaald worden na den afloop van die ov'ér de ontwerpen heden aan de orde. De heer Verv/ey-Mejan brengt verslag uit over verscheiden verzoekschrif ten, als uit HattemApeldoorn en andere gemeenten uit de provinciën Gel derland en Overijssel) ep eene uit de provincie Utrecht, waarbij zij zeggen, dat zij, „om godsdienstige redenen, weswege zij alleen aan den Alpiagtige rekenschap hebben te geven," zich van de Hervormde Kerk afgescheiden, en deswege vervolgingen ondervonden hebben, strijdig, zoo zij meenen, tegen de voorschriften der wet en den van ouds bekenden verdraagzameti geest van Nederland. Zij brengen bij, dat zij in hunne godsdienstige bijeen komsten, in weerwil van regcerlijke uitspraken, b. v. van de Reatbank re Amsterdamzonder dat op aantal personen of andere omstandigheden gelet is, door administrative autoriteiten niet slechts zijn gestoord, maar aan de volstrekte willekeur van den sterken arm zijn bloot gegeven. Zij beschou wen zulks als een inbreuk van de godsdienstigeburgerlijke en huisselijke vrijheid. Zij brengen bij, dat zij overal vergeefs regt liebben gezocht, eri bij gemis nog van het opperste geregtshof in het vaderlandhunne loevlugt tot de Staten-Generaa! nemen, ten einde het H; Ed. Mog. moge behagen voor stellen te dezer zake aan de Hooge Regering te doen overeenkomstig de Oud-Nederlandsche beginselen terwijl in het verzoekschrift uit de provin cie Utrecht gevraagd wordt, dat de Kamer uit zou lokken, dar den Ko ninglijken Commissaris in die provincie instructien verleend wierden, om denzelven te verhinderen, tegen regtetlijke uitspraken in het hoogste ressort, maacregelen te verorderen, welke als arbirair mogen worden aangemerkt, en denzelven te noodzaken ter beschermingniet ter onderdrukking, werk zaam te zijn. De Commissie, hoezeer erkennende, dat deze verzoek schriften in geen rcgtstreeksch verband tot op dit oogenblik bij de Kamer aanhangige aangelegenheden staan, doch overwegende, dat dezelve in aan merking kunnen komen bij volgende beraadslagingen en tevens overwegen de dat de leden in staat moeten gesteld worden om zich over eene klagtvan schending der grondwet nader in te lichten, stelt de nederlegging dezer stuk ken ter {griffie voor. Aangenomen, en, op verzoek des heereni'«»Aee»f«, her drukken van het rapport. Hierna gaat de Kamer over tot het onderwerp aan de orde van den dag, te weten de beraadslagingen over de voordragten, houdende wijzigingen in het Eerste boek van hét wetboek van burgerlijke regtsvordering.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1837 | | pagina 1