A0. 1836.
LETDSOIÏE
C O 0 R A N T
MAANDAG
-■?
DEN iiden APIUL.
1 fi 'b
NOTIFICATIE.
IJ K
"Burgemeester en Wethouders der Stad Leyden, gezien hebbende de Notificatie
van Hun Ed. or. Achtb. de Heeren Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, in dato den
q Februarij 1Ubetreffende den Heryk der Maten en Gewigten in Zuid-Hollanden ge
let op de voordrage van den Arrondissenients-1 Jker alhier, van heden; geven mits dezen
jen ingezetenen dezer Stad hunne verpligting te kennen, tot het doen herijken der reeds
ingevoerde Nederlandsche gewigtenlengte- en inhouds-matenzoo wel voor natte als
divuge waren. Eu worden zijlieden teil dien einde opgeroepen, ter bezorging der ge
melde maten en gewigten, wel schoon gemaakt en gezuiverd, aan het Lokaal van den
ijk, in de Schoolsteegaan de Latijnsche School. Zullende daartoe worden gevaceerd,
Voor Wijk Iop den 13 April. Voor Wijk V, op den 28 cn 29 April.
11, op den 14 en 15 April.VI, op den 235 6 Mei.
111, op den 18 en 19 AprilVII, op den 9, 10, 11 en 13 Mei.
IV, op den 21, 22, 25 en26 April. Vill, op den 26 en 27 Mei.
net uitzondering echter van de Goud- en Zilversmids, benevens de Apothekers of Me
dicinale Gewigtenvoor welker herijking afzonderlijk zitting zal gehouden wordenop
den 30 en 31 Mei, telken dage des voormiddags van 9 tot 12, en des namiddags van 3
tot 6 uren.
En waarschuwen Burgemeester en Wethouders voornoemdallen en eeb iegelijk wien
liet aangaatmet herinnering tevens aan artikel 2 van Zijner Majesteits besluit, in dato
ro Maart 1827, Stadsblad N°. 13), om op bovengemelde dagen, (11a welke deArroii-
dissemehts-ljker zich, overeenkomstig art. 10 der Notificatie van Hun Ed. Gr. Achtb.
de H. H. Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, in dato 18 Januai'ij 1822, tot uitoefe
ning 'van den Herijk naar de buiten-gemeenten van het Arrondissement moet begeven, en
alzoo buiten de mogelijkheid is, 0111 gereedelijk aan het verlangen der verzuïmdhebbcn-
den te voldoen), zich overeenkomstig hunne verpligting omtrent dezen Herijk stiptelijk
ie gedragen, ten einde buiten bekeuring te blijven. Zullende er, na den bepaalden ter
mijn, ingevolge dispositie van Hun Ed. Gr. Achtb. de Heeren Gedeputeerden Staten van
Zuid-Hollandin dato 22 November 1831, geene verlenging van tijd, of zoogenaamde
nadagen, gegeven worden.
.Wordende de belanghebbenden bij deze wijders gewaarschuwddat, ingevolge de No
tificatie van Hun Ed. Gr. Achtb. de H. H» Gedeputeerde Staten van Zuid-Hollandin
dato 4 Augustus 1820, de ijkpligtigheid zich uitstrekt, tot alle handel- en neringdoende
lieden, Fabrikeurs en Ambachtslieden, die, in hunnen handel of hun bedrijf, ecnige ma
ten of gewigten gebruiken.
En wordt eindelijk, door deze ter kennis van de belanghebbenden gehragtdat tot
iaarletter, gedurende 1836, voor den ijk der Maten en Gewigten, bepaald is de letter R.
Aldus gedaan en gepubliceerd, bij II. H. Burgemeester en Wethouders der Stad
Leyden, op deiï 31 Maart 1836.
J. G. de Mey.
Ter ordohnantie van dezelve,
P. A. du Pui.
NEDERLANDEN.
Leyden den ioden April.
Vrijdag laatstleden is alhier de 12de verjaardag van H. IC. H. Prinses
Sophia, dochter vap HH. 1CK. HH. den Prins én Prinses van Oranje, op
de gebruikelijke wijze gevierd.
Eervol ontslag is verleerd aan den heer C, TV. yl. Baron van TVrsterholt
als bijzonder Bewaarder van het Kadaster alhier, terwijl in zijne plaats
is benoemd de heer P. Schaeffer, thans als zoodanig te Brielle, en ter ver.
vanging' van laatstgemelde P.C. van den Broek, thans te Soinmclsdijk.
Uit 's Gravenhage meldt men van den 9 April:
Gisteren morgen was er ter gelegenheid der verjaardag van II. IC. II. Prin.
ses Sophie, bij HH.'KK. HI1. dé Prins en Prinses van Oranje dejeuner, en
des middags had er groot ditier ten Hove plaats.
Men kan thans de stellige verzekering gevendat het nog gehee! onzeker
ij op welken dag het Koninglijk gezin zich naar Amsterdam zal begeven.
Vóór de afdoening der aanhangige financiële wetten zal Zijne Majesteit niet
van hier vertrekken.
Bij het tweede onderzoek der vier voorgedragene financiële ontwerpen
van wet, in de afdeelingen van de Tweede Kamer der Staten Generaalzijn
onder anderen nog de navolgende bedenkingen gemaakt:
Wat berreft den staatkundigen toestand des landsheeft men deszelfs be
zorgdheid te kennen gegeven, dat de Regering niet in staat schijnt te zijn
om iets te kunnen mededeelen dat strekken kan om zeifs de hoop op eene
spoedige eindschikking der zaken met Belgie eenigzins te verlevendigen. Men
heeft voorts gevreesd, dat indien dezerzijds lijdelijk en met gelatenheid ge
wacht wordttot dat het der Regering gelukken zalom onderhandelende
partijen te zien optreden het tijdstip eener afdoening onzer geschillen nog
zeer verre verwijderd was. Het kwam ten minste velen voor, dat bij den
vooredurenden wapenstilstand, waartoe wij ons hebben verbondenbij de
geheele vrije vaarc op de Schelde, die wij toegelaten bij, het niet onaanzien
lijk gedeelte van ons Rijk, dat zich nog in liet bezie der Belgen bevindt, en
bij den last der rentebetaling van de gansche schuld van het voormalige
Koningrijk tjer Nederlanden, welke tegenwoordig alleen dooV Oud-Nederland
wordt gedragener voor Belgie geen beweeggrond kan bestaanom den
status quo te doen eindigen zoo min als voor die Mogendheden welke zich
de belangen van dat land meer bijzonder hebben aangetrokken. Duurde toch
de tegenwoordige toestand voort en vermeerderde dienvolgens jaarlijks onze
Staatsschuld, dan verborg men het zich niet, dat het uitzigt in de töekomst
duister was. Men vertrouwde dat de Regering al het mogelijke zou gedaan
hebbenniet alleen om onderhandelende partijen te zien, maar om dezelve
te doen optreden. In deze overtuiging wilden dan ook sommigen voor het
oogenblik berusten. Met leedwezen hadden echter anderen ontwaard, dat
sedert de staatkundige mededeeling in April 1835 aan de Kamers gedaanniets
schijnt te zijn voorgevallen tot bereiking van het wenschelijke doelom we-
der op den weg der onderhandelingen te geraken. Diep trof hen de verkla
ring der Regeringdat zij eene louter lijdelijke houding bewaarde en van
de ontwikkeling der omstandigheden geheel schijnt te doen at hangen of zich
eene gelegenheid of aanleiding tot het aankweeken van nieuwe onderhande
lingen mogt opdoen. Daardoor toch zonde, naar het velen voorkwam, het
uiteinde van zaken nog als zeer verwijderd zfin aan te merken, en aan eene
onzekere toekomst overgelaten zijn. Uit dien hoofde achtte men zich ver-
pligt bii deze gelegenheid met bescheidenheid te verklaren, dat men geens.
zins in de nu opengelegde beschouwingen heeft kunnen deelen, en dat men
den wensch moest te kennen geven, dat de Regering van hare zijde, door
te herstellen diplomatieke of andere middelen, weder actief optrede, en alle
mogelijke pogingen aanwende tot de bereiking van het billijk verlangen des
Neder iandschen volks, en zonder welke men te vreezen heeft, dat 's lands
geldmiddelen meer en meer in verwarring zullen komen, ja eene uitputting
derzelve is te voorzien, welke de toekomst kan benevelen. Eindelijk heb
ben eenigen de aangenomene houding te meer betreurdomdat de impulsie
van buiten," welke de Regering scheen te verbeiden, geenszins zal ontstaan»
te minder omdat het algemeen bekend is, dat meer dan eene der groote Mo
gendheden zich gedurende de aadgenomene passive bonding dezerzijdsalle
nadere onderhandelingen hebben ontzegd. De tot hiertoe als scheidslieden
geageerd hebbende Mogendheden waren, volgens het begrip van sommige
leden, als de onderhandelende partijen te beschouwen, welke weder zouden
kunnen worden gevondenterwijl Nederland natuurlijk als de andere partij
was aan te merken. Men stelde hoogen prijs op de door de Regering ge
dane verklaring, ten aanzien van haren ondubbelzinnigen en vurigen wensch
om tót een vergelijk te komen, doch niettemin hebben ,de leden het van
belang geacht hunne inzigten, over de aangenomene houding, der Regering
te doen kennen.
Ook heeft men wat de driejarige begrootings-wetten betreftverklaard dat
door de verandering van den duur der begrooting, wel de tijd maar niet het
wezen der zaak verandert; dat, welk gevoelen men ook nopens eene tien
jarige of driejarige begrooting voorstondde beuenkingen tegen eene be
grooting voor langeren tijd dan voor een jaar in volle kracht bleven; dat de
onzekerheid der omstandigheden ook de aanneming der driejarige begrooting
belette; dat men ook niet geloofde dat zulks met de bedoelingen der grond
wet overeen kwam; dat, in allen gevalle, de voorgestelde begrooting, welke
slechts voor 1836, ten gevolge van den drang der omstandigheden, was aan
genomen, onaannemelijk was te beschouwen; dat dezelve immers voor
menigvuldige bezuinigingen vatbaar konde worden geacht; dat zij bovendien
onvolledig was, omdat vele posten, strijdig met de bepalingen der grond
wet, daarvan waren afgelaten; dat de splitsing van gewoon en buitengewoon
met de bepalingen der grondwet overeenkwam; dat de renten voor eene
staatsschuld als buitengewoon werd aangemerkt; dat de jaarlijksche dotatie,
weike aan het syndicaat moet worden verstrekt, geheel over het hoofd was
gezien, en dat men nit de aanneming der voorgedragene begrooting, dan
ook niets anders voorzien kan, dan de bestendigheid van al datgene, het.
welk men sedert verscheidene jaren, als voor verbetering en verandering
vatbaar, beschouwd heefc. Door een der leden is daarbij de aanmerking
gevoegd, dat zijn oordeel over deze ontwerpen grootendeels zal afhangen
van hetgeen in dezelve over de spoedige invoering der nieuwe regterlijke
magt zal kunnen worden geplaatst. Volgens het oordeel van dat lid, is de
regterlijke magt een der grootste waarborgen van vrijheid en eigendom. Deze
lang vsrschovtne organisatie heeft, zijns bedunkens, niet mede kunnen hel
pen voorkomen vele ongelukken, waarvoor ons vaderland misschien anders
had kunnen bewaard blijven.
Deze bedenkingen zijn aan het nader oordeel der Regering onderworpen
geworden, welke op dezelve nog niet heefc geantwoord. liet is omtrent
die bedenkingen dat heden eene zitting met gesiotene deuren bij de Tweede
Kamer der Staccn-Generaal is gehouden, welke is bijgewoond door Z. Exc.
den Minister van Financien, en van 10 tot 4 ure geduurd heeft.
De afdeelingen van de Tweede Kamer der Scaeen-Generaal hebben zich
gisteren bezig gehou len met de wijzigingen, welke, naar meii verneemt
ten gevolge van het op den /den dezer, door de Kamer gehouden Comicé-
Generaal, in de financiële ontwerpen moeten gemaakt zijn. Ook heeft men
zich bezig gehouden met een nieuw opstel, van Regeringswege ingekomen
omtrent den laatsten titel des Tweeden Boeks van het Wetboek van Koop
handel, over de Innnenlandsche scheepvaart. Maandag morgen zal er weder
eene zitting met gesloten deuren worden gehouden, die waarschijnlijk ander
maal door 7.. Exc. den Minister van Financien zal worden bijgewoond. Daar-
na'zullen de afdeelingen van de Tweede Kamer nogmaals over de financiële
ontwerpen bijeenkomen. Heden heefc de centrale afdeeling eene bijéénkomst
gehouden, tot opstelling van hec algemeen verslag over het ontwerpnopens
de Munt, welk verslag in eene openbare zitting, op aanstaanden Maandag,
naar men verzekert, zal worden uitgeBragt. Ook over de financiële ontwer
pen van wet zullen de beraadslagingen der Kamej spoedig volgen.
Naar men verneemt, moet het Zijne Maj. dezer dagen behaagd hebben,
aan de Commissie van redactie der Nationale Wetgeving, op te dragen, om
zich, na het afwerken der herziening van het wetboek van burgerlijke regts-
vordering, onledig te houden met het opstellen van een ontwerp van het
wetboek van scrafregc. Ook zal de Commissie moeten onderzoeken de vraag,
of en in hoe verre na de invoering van de overige gedeelten van de Natio
nale Wecgeving, in het r.og in werking Zijnde wetboek van strafregt, vóór
het tot stand brengen van het Nederlandsche, eenige tusscbentijdsche voor.
zieningen qf veranderingen zouden kunnen geacht worden nuttig en noodza
kelijk te zijn.
Bij Koninglijk besluit is onlangs bepaald:
Art. 1. De bijhouding der kadastrale plans, voor de gemeenten bestemd,
zal worden verrigt door Ambtenaren van het kadaster, daartoe door den
Minister van Financien te benoemen of aan te wijzen.
2. Het materieel voor de volgdeelen der suppletoire aanwijzende tafefs
en perceelsgewijze leggers, ten behoeve der gemeenten benoodigd, zal aan
dezelve door het Departement van Financiën worden verstrekt.
3. Ieder jaar, aanvangende met 1836, Zal, door de verschillende gemeen
ten, uit de 2 pCt. of de gemeente-begrootingen, ter beschikking van het
algemeen bestuur uitgetrokken, worden afgezonderd en overgestorc: voor
iedere kadastrale gemeente eene vaste som van f 3, en daarenboven, voor
iedere 100 bunders oppervlakte in de gemeente, 5 centen, en voor iederen
100 perceelen oppervlakte, 15 centen.
Ten gevolge van dit besluie is door Z. Exc. den Minister van Financiën,
onder anderen, vastgesteld:
Dat de bedoelde bijhouding zal geschieden door de landmeters van hét
vak, op zoodanig tijdstip en in die volgorde, als door den Gouverneur zal
worden bevolen;
Dat de volgdeelen der suppletoire aanwijzende tafels en perceeis-gewijze
leggers, ten behoeve der gemeenten benoodigd, door tussChenkomst des
Gouverneurs, bij het Departement van Financiën zullen worden aangevraagd;
E11 dat de regeling der betaling van de bovengenoemde sommen, alsmede
door de Gouverneurs, door tussChenkomst van de provinciale en bijzondere
bewaarders van liet kadaster, zal plaats hebben.
Uit eene missive van Z. Exc. den Minister van Financien aan de ge.
westelijke Autoriteiten, blijkt, dat aangezien de formulieren van attestatien
de vica voor lijfrenten, van dezelfde zegels zijn voorzien als de formulie
ren van pensioenen, er geene reden bestaat, om eerstgemelde formulieren,
voortdurend, tegen een minderen prijs, dan laatstgemeldente berekenen,
en dat diensvolgcnsvoortaande prijs van de formulieren det attestatien