LEYDSCHE
COUR AN
1833.
Maandag
den 21 December.
rv
GEWOON V
kENNISGÉVING.
küRG'ÉMEÊstER en Wethouders der Stad Leyden, brengen bij deze, ter kennisse
van een ieder, die zulks zoude mogen aangaan, dat de Stedelijke Belasting op de Zee-
risch -en Zalm, met den 31 December aftns'iaande afgeschaft*zijndediènsvolgens het Re
glement van den 12 Dec. 182a, volgens hetwelk dezelve -binnen deze Stad wordt gelie
ven, zal komen te vervallen; en dat voorts met den isten Jattuarij 1836-, in werking zal
worden gebragt een Reglement op deKea/jng van Zeevisch en Zalmmitsgaders op de
Zeevischmarkt dezer Stad en het Stal- of Markt geldgearresteerd met bewilliging van
den Stedelijken Raad, op den 5 November jl.en bij dispositie van H. H. Gedeputeerde
Staten van Zuid-Holland, van den 24 November daaraanvolgende, Nr. 30, goedgekeurd;
zoodanig als hetzelve op heden is afgekondigd en waarna een ieder, daarin betrokken,
zich zal hebben te gedragen.
Aldus gedaan en afgekondigd bij H. H. Burgemeester en Wethouders der Stad
Leyden, op dén 10 December 1835.
J. G. de M e y.
Ter ordonnantie' van dezelve
Pi A. du Puu
KENNISGEVING.
NATIONALE MILITIE
Ontslag van dienende ritarischappendie daarop regt hebben.
Burgemeester en Wethouders der Stad Leyden, gezien hebbende art. 21 der
'wet op de Nationale Militie, van den 8 January 1817, waarbij aan de manschappen, die
nende bij deNationale Militie, wordt toegestaan, dat, ingeval zij, na hunne inlijving
èene der vrijstellingen mogjten hebben bekomen, dm bij art. 91 en 94 van gemelde wet
zijn uitgedrukt, zij daarvan ten spoedigste aangifte kunnen doen aan liet Bestuur der Ge
meente, voor welker contigcnt zij zijn uitgëmarehecrdfoepen bij deze op, zoodanige
bij dc Militie voor zich zeiven dienende riiauschappeii die door het overlijden van hunnen
vader of moederweduwe .zijndeof door- regterlijke echtscheiding hunner oudersof door
overlijden van een of meer broeders voorgevallen sa hunne inlijving zijn geworden
Eeiiige wettige zonen, tevens éénigc kinderen zijnde.
Kostwinners vin moeders of grootmoeders, weduwen zijnde, of in regtcn gesepareerd.
Kostwinners van ouderlooze broéders of zusters.
Qf eeiyge broeder van een' onherstelbaar gebrekkigen broeder.
Om, uiterlijk vóór of op den 3 Januanj 1836, schriftelijke aanvrage om ontslag met
Opgave der redenen, in te leveren op de Secretarie dezer Stad, des morgens van tien tot
twaalf urenen "in de opgave almede, ten duidelijkste te vermelden, bij"welke Afdeeling
en Bataillon zij', door of voor tolen die aanvrage geschiedt, dienende zijn; zullende, 11a
'opgemclden dag, gcene aanvrage t«?tt fine voormeld meer kunnen wórden aangenomen.
Aldus gedaan.- eu gepubliceerd,- bij H H* Burgemeester en Wethouders der Stad
Leyden op dcu 17 December 1835.,
J. G« DE MBY.
Ter ordonnantie van dezelve,
P. A. DB P UI«
NEDERLANDEN.
Leyden den 2osten December.
Uit *s Gravenhage melcft riieii van den i8den dezer het volgende:
Ter gelegenheid van het onderzoek van liet ontwerp van'wet, bctiekkelijk de ligting
dev, Nationale Militie in tSjd, is, onder anderen, in de eerste afdeeling, door sommige
tedou. emerkt, das zij nimmer lwnnetoestemming zullen geven aan eene nieuwe li'g-
pjng. va», de militie-, zooi lang geen volledig ontslag aan eenige vroegere ligtingen zal zijn
gegevenhetgeen, door anderen wel wenschèly'k geoordeeld werddoch dat hen echter
geciid aanleiding tot^ verwerping der wpt geven zaL In de tweede afdeeling heeft men ge
noegzaam- eenstemmig dit verlangen té kennen gegeven, dat. in 1836, tegen de oproeping
dexe uieuAvo ligting ïnogten omslagen kumten- -worden twee of teil minste éóne dei'
lapgstj in- djenst, geweest zijnde-ligtingenten- einde ateoo langzamerhand te dezen aanzien
.tot djen stand van zaken, teijug- te komen, welke,, volgens-- de wet, als de gewone be
schouwd moet worden. Ook na het ontslag der ligting van 1826blijven alle de vol
gende ligtingen,- ofschoon eenige' met groot verlóf,, echter nog alle verbonden en dienst
pligtig en dit aantal- zal' nu wederom met eene niéuwe ligting Worden vermeerderd. Op
die, wijze meende men., dat de zaiik volstrekt; niet voorwaarts gaat, en met liet bestaande
statufquo kwam liet onvereenigbaar zulk. een groot aantal; ligtingen te zamen in dienst
tp houden. Ren lid. meende zelfs.» dat dit met de, wetten volstrekt niet was overeen te
brengen, gelijk hij dan ook uit dien hoofde zich nog tegen de vorige gelijkluidende wet
verzet- had-. Onder de leden, die in dit verlangen deeldenwaren er echter, welke het
zelve aan de beslissing der hooge Regering liever onderwierpenals welke voor 's land's'vei
ligheid bchport tq ZQi'gen, en de behoeften in dit opzigt alleen beoordeelen kan. I11 de
derde afdeeling is door eenige leden aangemerkt., dat, hoezeer het ontslag va.11 de Na>-
tibnale Militie, welke in. het jaar 1826 in dienst zijn-getredenthans wordt uitgevoerd.,
die van. de jar-en 1827, 1R28, 1829, 1830 en 1831, eveneens dcu vijfjarigen tijd hebben
uitgediend-, en-, naar aanleiding dfer voorschriften van de grondwet, en van de wettelijke
bepalingen; op dit stuk, naar hun inzien, niet langer in dienst gehouden kunnen worden,
byiten- een uitdrukkelijk besluit dér wetgevende, raagt; dat, indien derhalve de hooge
ll.egc.ring dè. manschappen uit de gemelde ligtingen alsnog onontbeerlijk rekent, de voor-
dragt tot behoud van dezelve in deze.wet diende te geschieden; dat zelfs het bijeenhour
den ónder de -wapenen van alle de ovêrige dienstpligtigen alleenlijk bij vrees voor oorlog
te pa* kómt, terwijl- nergens aen dè uitvoerende magt de faculteit wordt verleend, 0111
de- manschappen, die hunnen vijfjarigen diensttijd- lfebben voleindigd, onbepaald daarin
te doen blijven, door het inhouden van hun ontslag4 dat, indien eene wettelijke bepa-
iiya daartoe voorgesteld wordt,, hun. gevoelen zoude wezen, om althans slechts een ge
deelte dier manschappen onder de wapenen te houden en alzoo die van de oudste ligtingen
te ontslaan, omdat de Conventie te Lo.udén, in het jaar. 1833,. door de Regering, zoowel
a}st door.- Belgie aangegaan, alle vijandelijkheden uitsluit, en wij derhalve 'niet in zooda-
yig; 00rlpgsgevaai' schijnen te verkeeren, dat het noodig zoude wezen, om die manschap
pen. tQt: zelfs 111 liet tiende jaar in dc krijgsdienst te doen verblijven;, een bezwaar, dat
niet buiten dè meest dringende noodzakelijkheid aan hen opgelegd schijnt te moeten wor-
dèn. Aan den anderen kant werd echter gemeend, dat het Hoofd van 'den Slaat dient te
beoordeelen, welke krachts-ontwikkeling noodi'g is onder de tegenwoordige, geheel buiten
gewone omstandigheden, welke evenzeer tot- eenen toestand van vrede, 'als tot eenen
sfgat van oorlog- behooren,. en waarin men in allen gevalle genoeg oorlogsmagt, om aan
een trpuwloozcn vijand, desnoods het hoofd te k-unnèn biéden, in dienst behoorc te
behouden; dat dè inleiding der wet genoegzaam, uitdrukt, dat de voorgaande ligtingen
vooralsnog niet- ontslagen kunnen wordenzonder, dat het noodig is, om"dit by een "af
zónderlijk aïtikel- uitdrukkelijk te bepalen, even gelijk dit zelfde ock in elke der laatst-
yoorgaundewetten- op dezelfde' wijs geschied7 isdat het bezwaar voor de manschappen
d<sï> vroegs te-lig ting en, zeer aanmerkelijk gelenigd: wordt door liet onbepaald verlof, aan
dé ligtingen vau dc. jaren 1827,, 1828. en 1829.gegevenwaarin men vertrouwt, dat die
Van hef jaar 1830 eerlang zal mogen déelëii; doch dat men zich echter in het algemeen
vetwngt* met-detr wens.Ch, dat déze hoogst bezwaarlijke staat van zaken, spoedig tot
een gunstig einde gebragt:wordé. Vóor- dè gelïeele-vierde afdeeling is almede ten sterk-
ef* opeengedrongen, dat de-Regering:, vooral ook irr het fiiiantieel belang des lands,
Z.0Q veel m«ir, ccni&zins doenlijk is, vroegere ligtingen ontsla, daar dit in dienst houden
üit:dit.oogpujiten ook.uit.dat.van het belang: dergenendie.dienstpjigtig blijven, aller
schadelijkst woidt. Eindelijk is irr dei vijfde afdëèljng aangedrongen op het ontslag, der
vroeuerê bgtï-figèn» die boven dcrl gewonen diensttijd nog dienen; twee anderen zouden
Ijjpï verlof' nog.,-Verdèr dan thans wensc-hen te zien uitgèstrekt; terwijl een lid, ziclr daar^
inede n-iet verecnuende, te kennen gaf, dat dè algemeeue landsverdediging hem voorkwam
liet ii) dienst houdêu dier ligtingen te vorderenterwijl eindelijk een lid wel bedenking
-VDtidr in het ontslag van alle de vroegere ligtingen tot 1830; doch meende, dac hetzelve,
immers nog een jaar verder behoorde, tè gaan, dan in dè begeleidende Koninglijke bood
schap W8s aangegaan.
Voorts-beeft men vermindering van1 contingent'verlangd, daar eene oproeping van één
man op elke drie honderd'zielen op den duur', en buiten dringende omstandigheden» voor-
de Natie te zwaar geacht wordt. Men wenschf, dat het contingent op ééh man van de
Vijf honderd" zielèn werd bepaald. Door somiuigpn is in bedenking gegevendat de:
dienst van broeders in dc Mobiele -Schutteryen of eeiiige vrywOlige corpsen in mindering
van dcii verpligtcu tijd tot dc landmilitie behoorde te verstrekken. Nog heeft men de
noodzakelijkheid''doen keniien, om de wetgevende bepalingen op de Nationale Militie te
herzien, en dezelve door eene nieuwe wet in verband te brengén met die del' schutterijen,
bij welke gelegenheid, dan ook in verscheiden gevallen; thans voor een overgroot aan
tal ministeriele uiriassiugeri gewijd, op eene wettelijke wij&e voorzien koude worden.
Men heeft bedenking gemaakt over de uitlegging, welke aan art. 5 der wet nopens'dit
onderwerp', gedurende dit jaar gegeVen isnamelijk dat, hoezeer ook de lotelingen
thans nog bij de.corpsen schutterijen en 'vrijwilligers in dienst zijnde gebleven, nominaal
waren ingedeeld' bij de militie en ïu berekening kwamèn óp liet contingent der gemeente,
tot welke zij behooren, echter die indeclingten ópzigtè der broederswelke zij van
de dienst zouden bevrijd hebbenniet in aanmerking -was geuomenmaar dat deze als
dienstpligtig zijn aangemerkt, hetgeen ten gevolge had gehad, dat vier broeders allen
als dienstpligtig konden worden aangemerktw'aniïeer twëe dcrzclveschoon nominaal-
ingedeeld, bij "de gemelde corpsen bleven dienen. Eindelijk heeft men in overweging
gegeven ofh.ee niet van belang te achten is den ouderdom van hendie als plaatsvervan
gers kunnen worden aangenomen» wat ruimer te stellen, dan bij art. 97 der wet van 1817
was bepaald. In eene, door een lid overgelegde nota is dc aandacht der Regering ge
vestigd geworden i°. op het aannemen van plaatsvervangers en nummer-vel'wissclaars
bij de Provinciale Gouvernementenanders dan i'11 het exceptioneel geval bij art. 103
der algemeeue wet voorzienhetgeen de heeren Gouverneurs en tw'ce leden van Gede
puteerde Staten het regt geeft, om tweede plaatsvervangers, zoo zulk noodig is, maar
nooit geen nummer-verwisselaars, aan te nemen; op dc noodzakelijkheid ter wering van
alle oproeping en inlijving ter aanvulling van de contingentenanders dan van nalatigcn,
Wanneer eenmaal dc termijnen, daartoe bij de wet bepaald, zijn verstreken*
Op deze oedenkingen is van Regeringswege, onder anderen, geantwoord geworden,
dat indien de zorg voor 'slands verdediging had kunnen toelaten, om meer ligtingen daii
die van 1826 te ontslaanof 0111 het onbepaald verlof verder uit te breiden"dan tot nu
toe geschied is, er ongetwijfeld voldaan zou zijn geworden aan de bedenkingen en wen»
schen, welke te dien aanzien reeds in het vorige jaar door de afdeelingen der Kamer
zijn voorgebragt en er weder in de tegenwoordige processen-verbaal voorkomendat
ook de Koning steeds wenschclijk blijft achten, om de ingezetenen zoo veel mogelijk tc
verligtcn in de diensten, welke de buitengewone omstandigheden tot verdediging van het
Vaderland van hen vorderen; dat voor het oogênblik verder te gaan, dan"feeds plaats
gehad heelt, ecluer met 'slands welbegrepen belang niet bestaanbaar zou zijn; dat eene
ligting geheel is ontslagen; en het onbepaald verlof, hetwelk ten verleden jare had
moeten beperkt blijven bijeen gedeelte der ligting van 1829, thans over de gelieele ligting
van dat jaar, en ook Over al de manschappen van die van 1830 iS uitgèstrekt, zóódanig
dat het eind der loopende maand niet zal behoeven afgewacht te worden, om tc kunnen
zeggendat niet één man van dc Nationale Militie in werkelijke dienst gehouden is van
degenen, die hunnen vijfjarigen diensttijd hebben volbragtwant de ligting van 1831 zou,
in gewone tijden, eerst in 1836 aanspraak op ontslag hebben; en dat zoodra het intus-
schen mogelijk is, om nog meer ontslag of onbepaald verlof te verleenendaartoe dadelijk
zal worden overgegaan. Wat de vermindering van het contingent aangaat, hetzelve heeft,
alvorens dc tegenwoordige wet is aangebodenbij de Regering een punt van overweging
uitgemaakt; doch de uitslag daarvan is geweest, dat het gevraagd contingent tot instand
houding der corpsen noodzakelijk is. Voorts wordt daaromtrent nog aangemerktdat er
bij de Regering meer dan eene gemeente bekend is, in welke voor de ligting van 1835,
niet één man van dc ingeschrevenen voor dat jaar heeft behoeven tc worden genomen, en
hoezeer dit aan de toen voor het eefst^ plaats gehad hebbende intrekking der 'vrijstellingen
voor dc dienst bij dc Mobiele Schutterijen en vrijwillige corpsen toe te schrijven zij, zoo
zal (dc tegenwoordige wet aangenomen wordende) dezelfde bepaling voor 1836 mede vau
invloed wezen terwijl het te minder te vreezen schijnt te zijn,, dat er voor dat jaar geene
'genoegzame kans tot vfijloting ^oii overblijvenomdat, zejfs bij de ligting van 1834
(toen"dé vrijstellingen voor de dienst bij de Mobiele" Schutterijen en vrijwillige córpsciL
nog bestonden), het getal der ingeschr evened na aftrek dér vrijgèSteldchzeel' verheeft
övèrtroficn dat der voor die ligting opgeroepen lotingen.Vóórts Wórdt iil dc antwoorden
gezegd, dat het de bedoeling der Regering niet gevveest isx óm of by de wét van 27De»
cember 1834, of bij het tegenwoordig ontwerp, eenige vrijstelling van de militie te ver
leenen wegens dieiiSt bij dc Mobiele Schutterijen- en vrijwillige "corpsenof aan die dierst
eenig ander voorregt toe te staandan liet gedetacheerd worden bij dc militie van dén' in
persoon óf bij plaatsvervanging bij die cófpen' dienenden j dat bét werischelijke eener her
ziening der wettelijke bepalingen op de Nationale Militie, in verband met die op de
schutterijen, aan de belangstelling der Regering niet is ontgaan en zij genegen is, om
dienaangaande de noodige voorstellen te ontwerpen^, waaromtrent reeds vele bouwstoffen
voorhanden z.ijh; dat dit werk echter van êen'eh mqeijèlijkeri aard is en de omstandigheden
der laatste jaren ook op dè vertraagde tot stand bfengihg van hètzelvé haren invloed
hebben gehad. Op bovengemelde nota is geaiiüwoorddut otnti'c-iit het verlangen dat dé
keuze, 'in art. 5 der wetvrijgelaten voor den Militie-Raad mofet Worden' tc kennen
gegeven, men geenezwarigheid zou maken, 0111 daaromtrent stellige voorschriften v<.i<>r
de ligting van 1836 uit te vaardigendat de gemaakte aanmerkingen Viin dat belang zijn
voorgekomen, dat een opzettelijk ondei'Zoek itoodig cëüclit is ten aanzien vaii hetgeen "in
de verschillende provinciën- plaats heeft betrekkelijk de toelating tot plaatsvervanging cn
nummer-verwisselingna den afloop van de ziftingen der'Militie-Radcïien nópens de
oproeping van lioogere nummers, ten eir.de niet vólkomene kennis van zaken de voor.Pe-
hiugen te ktiiiii.cn bcöovdeclcnwelke ïnogten wordeli vercischt; en dat zoodanig onder-
zoek dadelijk zal worden iiigcstcld.
De antwoorden der Regering zijn heden in de afdéeliiigeh van de Tweede Kamer onder
zócht geworden. Waarschijnlijk zal', in de zitting van morgen, liet verslag der centrale
afdeeling daarover worden "uiteebrag.t, cn de beraadslagingen deswege in het begin der
volgende week worden gehouden.
De zitting van^de Tweede Kamer der Sraten^Generaal van Zaturdag
den 19 December werd ten half elf ure geopend. De notulen van het ver.
handelde in de vorige zitting, van Donderdag 11 worden gelezen en goed-
fekeurd. De heeren van Dam van Isselt en Hoynck van Papend recht geven
ennis, dat zij, ten gevolge van ongesteldheid, verhinderd worden de zit
ting bij te wonen.
De centrale afdeeling doet verslag over het ontwerp van wet, betrekke
lijk de ligting der Nationale Militie in 1836, waaromtrent de beraadslagingen
aan de orde van den dag gesteld worden op aanstaanden Maandag, des voor
middags ten half 12 ure.
Nog doet de centrale afdeeling verslag op het ontwerp van wet tot be
vordering der belangen van den landbouw, waaruit blijkt, dat, ten gevolge
der latere aanmerkingen, tegen dat ontwerp gemaakt, door de Regering daar
op nog nader is geantwoord, en dat op nieuw dit ontwerp door dezelve is
8 In"de nadere antwoorden wordt gezegd, dat de Regering de aigeheele hand
having van 's Konings besluit van den 29 September 11., thans minder nood
zakelijk acht, daar het daarmede beoogde doel, namelijk het voorkomen van
eenen buitengewonen invoer van granen, reeds volledig bereikt is, en men
vertrouwt, dat de daaromtrent geopperde bedenkingen zullen komen te ver
vallen. Door een gewijzigd opstel van art. 18, zoo als hetzelve thans der
Kamer wordt aangeboden, en ten gevolge waarvan de cautie-stellingen op
geheven zullen worden. Voorts wordt daarbij gevoegd-eene bepaling van
het regt, hetwelk verschuldigd 2al wezen gedurende de twee eerste maan
den na de invoering der wet, waarvan het tijdstip op t Jan narij aanstaande
is bepaald. Dusdanige maatregel is noodzakelijk gevonden, vermits de le
gale graanprijzen, volgens het beginsel van concept-wet, slechts tot grond
slag van te heffen regcen kunnen strekken, gedurende de daaropvolgende
maand,en noodwendig eenige tijdruimte moet opengelaten worden to.t de daarstel-
ling; van de commissien voor de verschillende marktplaatsen. Wat aangaat
eene andere door. de afdeelingen gedane vraag, merkt de Regering op, „dat,
indien immer vorderingen door eenige buitenlandsche Staten zouden mogen