A'. 1835.
LEYDSCHE
O IJ li A IV T.
•Vrijdag
den rS December.
De -gewezene Kanonnier ANDREAS MEURE wordt verzocht zich ter Secretarie dezer*
Stad te vervoegen.
NEDERLANDEN.
Leyden den i/den December.
Uit 's Gravenhage meldt men van den j<5den dezer het volgende:
Zijne Maj. heeft den Wel-Eerwaarden heer Roozenboöm, Predikant
alhier, tot Schoolopziener van het eerste district in Zuid-Holland benoemd,
in plaats van wijlen den Wei-Eerwaarden heer Bernardus Virwey-, zullende
de nieuw benoemde Schoolopziener deze zijne betrekking met het begin van
het volgende jaar aanvaarden.
Waar men verneemt, heeft Zijne Maj. goedgevonden dezer dagen een
plan eener nieuwe voor de provincie Vriesland te opene geldleenfng, ten
bedrage van ƒ700,000, cegen 4] p,Ct.goed te keuren.
Heden is er groot diner van het Corps Diplomatique bij Zijne Exc.
den Minister Baron Ventolk.
De afdeelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal zijn heden
vergaderd geweest over het gewijzigd ontwerp van wet op het Personeel,
waarover men, in de zitting van morgen, het verslag der centrale afdeeling
venvacht. Tevens zijn onderzocht geworden de ontwerpen van wet, hou
dende wijzigingen in het derde boek van het Wetboek van Koophandel.
Naar men verneemt, is door sommigen verlangd geworden, dat de behan
deling van deze laatste ontwerpen tot in de zittingen van het voorjaar, welke
men verzekert, dat in Maart aanstaande een aanvang zullen nemen, zoude
worden uitgesteld. Men verneemt voorts, dat in de zitting van morgen, ook
het verslag der centrale afdeeling zal worden gedaan over het ontwerp, tot
bevordering der belangen van den landbouw. Men verzekert, dat de beraad
slagingen over de voordragt betrekkelijk het Personeel, aanstaanden Zaturdag
en die over de Graanwet 'op aanstaanden Maandag zullen plaats hebben.
Een groot getal leden schijnt over dit laatste omwerp het woord te zullen
voeren en de beraadslagingen daarover de Kamer wel gedurende eenige dagen
bezig te houden. Men verneemt voortsdat van Regeringswege bij de Kamer
zijn ingekomen de antwoorden op de bedenkingen, in de afdeelingen der
Kamer, ten aanzien van de voordragt van wet, betreffende de ligting ,der
Nationale Militie voor 1836, gemaakt.
De Eerste Kamer der Staten-Generaal heeft heden hare tweede zitting
gehouden, en in dezelve aangekomen het ontwerp van wet tot voorziening
in de volle rente-betaling vairde nationale schuld, verschijnende den laatsten
December 1835. Dit ontwerp, zoodanig als hetzelve thans is aangenomen
en als wet zal worden afgekondigd, houdt de twee navolgende artikelen in:
Art. 1. Onverminderd de zorg aan het Amortisatie-Syndicaatopgedragen
bij art. 37 der wet van 27 December 1S22, (Staatsblad N°. 59), voor de
rentebetaling der nationale werkelijke rentegevende schuld, waarvan de inte
ressen tot twee en een naif ten honderd, gedeeltelijk, zijn aangewezen, op
de begrooting van Staatsuitgaven voor dit loopende jaar, zal het Amortisatie
syndicaat ook, op het tijdstip der aanstaande halfjarige rentebetaling, ver
schijnende den laatsten December 1835, verstrekken het niet op die begroo-
ting uitgetrokken bedrag- van het gedeelte dier schuldwaarvan het Rijk even
tueel zal kunnen worden ontlast, ten beloope vm vier miilioen twee hon
derd duizend gulden.
Art. 2. Laatstgenoemde betaling zal plaats hebben bij wijze van leenipg,
om later met de renten, sedert het doen van die leening verschenen, (welke
renten echter nimmer vijf ten honderd zullen kunnen te bovengaan), aan het
Amortisatie-Syndicaat te worden teruggegeven.
Blijkens de antwoorden der Regering op de bedenkingen van de afdee
lingen der Tweede Kamer,, ten aanzien van het aanhangige ontwerp van wet,
betrekkelijk de granen, is het doel der Regering, en staat het vast, om den
landbouw krachtdadig en duurzaam te beschermen, en moeten alle beden
kingen, ontleend uit de vrees, dat men met de eene hand zou afbreken wat
met de andere was opgebouwd, daarvoor vallen. Van Regeringswege wordt
betoogd, dat sedert de erkenning, door de Kamer, in April jl.dat er nood
zakelijkheid- van eenige maatregelen tot bescherming van den landbouw be-,
stond, de graanprijzen nog vrij aanzienlijk teruggegaan zijn; dat de meer
voordeelige prijzen van andere veldvruchten meer als toevallig, als tijdelijk,
dan wel als blijvend moeten beschouwd worden; dat, volgens de ingewun-
nen berigtenhet winterzaad, thans te velde in vele streken, mislukt is;
dat, ten aanzien van het doeltreffende der voorgestelde wet, men als zoo
danig met vrucht kan verwijzen naar de prijzen in verschillende Rijken,
waar soortgelijke stelsels van bescherming bestaan; dat het doel der voordragt
eerig en alleen is, om bescherming bij al te laag geoordeelden prijsstaud te
verleenen en dus geenszins om door de helling van een verhoogd vast regt
eene doorgaande belasting op het verbruik van vreemd graan te leggen; dat
het beginsel der voorgedragen wet, naar de overtuiging der Regering, voor
alle omstandigheden geschikt geacht en beschouwd wordt als de beslechting
van een moeijelijk punthetwelk de Regering doet hopen en verwachten
dat door aanneming van het ontwerp voortaan niet weder ter sprake zal be
hoeven te komen; dat zij meent, dat bij het ontwerp de belangen des han
dels genoegzaam in het oog gehouden zijn; dat ten gevolge der groote invoe-
ren van de jaren, welke 1833 hebben voorafgegaan, eene ophooping van
graan is ontstaan, welker schadelijke uitwerking zoo voor den handel als voor
den landbouw niet wel te ontkennen is; dat, wanneer men zich met de
handelstelsels van de volkeren, waarmede Nederland in de méeste handels
betrekkingen staat, van nabij bekend maakt, men dan bevinden zal, dat daar
bijna aile bewerkte artikelen of goederen, die in concurrentie met eigen
producten zijn, schier overal door. hooge regten zijn uitgesloten, en de
colopiale waren door niet minder hooge verbruiks-regten getrolfen zijn, er
weinig gelegenheid meer overblijft om de onze op nieuw te treffendat ove
rigens men zich niet voorstellen kan dat de ontworpen wet eenige regfma-
tige aanleiding tot beperkende maatregelen van de zijde van vreemde Mo
gendheden kan geven; dat toch bij die wet een onderwerp van zuiver binnen-
la.ndsch belang geregeld wordten zoo er tijdelijke verminderde aanvoer van
vreemd graan hét gevolg van mogt zijn, dan die maatregel in allen gevalle
algemeen isdoch geenszins tegen eenigen vreemden Staat in het bijzonder
gerigt; dat in zoodanig gevalovereenkomstig het algemeene volken regt
qok geene Mogendheid in haar goed regt is, wanneer het zoodanigen maat
regel als eene bijzondere haar aangedane benadeeling beschouwtal ware
het, dat inderdaad de nadeeligste gevolgen den een meer, den ander minder
mogten treffen; dat de verhooging van regten in'1825 °°k geene moeijelijk
bejjqn- t.qn gevojge heeft gehad, evenmin als de invoering eener graanwet.in
EngelantiFrankrijk eh B'eigieen of men dan zou kunnen vreezendat
eenig Mogendheid bij .Oud-Nederland zich over e,en regt zou beklagen, of
het aan het Rijk betwisten, hetwelk zij aan de afgevallen gewesten des Rijks
noch betwist noch belemmerd hebben; dat de noodzakelijkheid eener verhoo
ging van het inkomend regt op de boter tot dus verre nog niet aan de Rege
ring gebleken is; dat zij zulks echter tot een .punt van onderzoek en over
weging zal makendat de door de Regering voorgestelde afzonderlijke wet
geving op de granen niet van dien aard is, dat zij in het gewoon tarief der
regten ikan opgenomen worden, en dat de Regering bovendien vermeent, dat
de maatregelen tot opbeuring van den landbouw niet afhankelijk behooren te
worden gemaakt van andere maatregelen of belangen.
I11 de zitting van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van heden den
ipden dezer, heeft de centrale afdeeling verslag gedaan op het ontwerp van
wet, tot wijziging van de bestaande wet op het Personeel, waarover de be
raadslagingen op aanstaanden Zaturdag zullen worden gehouden.
De heet van Asch van t-Vijck diende aan de Kamer eene petitie in, van tien
graanhandelaren te Utrecht, ten voordeele der aanhangige wet op de granen;
dezelve wordt aan de Commissie gezonden, welke verslag doet op een aantal
in hare handen gestelde stukken, ènder anderen, op een adres van eenige
kooplieden, enz., te Rotterdam, ten voordeele van de wet op de grepen;
op dat van grondeigenaren in het kanton Hattem (provincie Gelderland); ins
gelijks ten voordeele van dezelve op dat van de kamer van koophandel en
fabrijken te Schiedam, welke de verwerping der aanhangige wet verzoekt;
en op dat van ingezetenen van het land van Ravestein (Noord Braband)
ten gunste der voordragt. Alle deze petitien, en onderscheidene andere,
betrekkelijk de regterlijke magtde militie, het personeelenz., zijn ter
griffie nedergelegd; zullende de gedane verslagen worden gedrukt. De
heer van Nes heeft overgelegd een werkje van een Utrechtsch Hoogleeraar,
behelzende zijne Gedachten oven den Graanhandelde heer van Hiphen heeft
aar. de Kamer hulde gedaan van de Fransche vertaling van het werk van den
heer Engelberts Gerrits, bevattende eene beschrijving der Nederlandsche Hel
dendaden ter Zee.
De zitting is daarna tot aanstaanden Zaturdag gescheiden.
Bij resolutie van Z. Exc. der. Minister van Financien van iojulij 1833,
was hoofdzakelijk verklaard dat de gunstige bepalingen van art. 18, 1 enj,
der wet op het personeel, opgenomen in derzelver striksten zin en naar haar
onderling verband, eeniglijk toepasselijk zijn op de inwonende bedienden, bij
de in voorschrevene bepalingen bedoelde belastingschuldigen in dienstzoo
danig dat de uitwonenden, geenerlei huisselijk werk bij hen verrigtende, als
vallende in den vrijdom, doch daarentegen, nevens de bedrijfdienst, ook
huisselijke- of persoonlijke diensten, ten behoeve des gezins, verrigtende,
deswege te beschouwen waren, als vallende in de eerste klasse (art. 16, §2).
Hoezeer volkomen op de wet gegrond, is de vooromschrevene verklaring
nogtans bij hare toepassing gebleken aan bezwaren onderhevig te zijnwaarin
het mogelijk toescheenizondet met den geest der wet in strijd te wezen
te gemoet te komen. Dienvolgens heeft Z. Exc. de Minister van Financiert,
bij resolutie van 24 November jl.N°. 130, magtiging verleend, om alle
uitwonende bedienden van belastingschuldigen, bij art. 18, 1 en 2, boven
gemeld, bedoeld, welke meer dan drie dagen's weeks bi| hen dienenop
gelijken voet als hunne inwonende bediendenonder de toepassing der ge
melde wetsbepalingen te doen betrekken.
De Minister van Staat, belast met de generale directie voor de zaken
der Hervormde Kerk, enz., heeft aan onderscheidene personenwelke zich
tot Zijne Maj. hadden gewend met de vefklaring, dat zij zich van de ge
vestigde Hervormde Kerk hadden afgescheiden, en met het verzoek, 0111
Hoogstdeszeifs goedkeuring, autorisatie en bescherming tor onbelemmerde
uitoefening van hunnen eeredienst, en handhaving in denzelven, het navol
gende antwoord, bij missive van den nden dezer maand, doen toekomen:
„Bij aanschrijving van den ioden dezer, N°. 71ontvangen hebbende Zij
ner Majs. beschikking op de adressen van onderscheidene personen, welke
verklaren, zich op de daarbij aangegevene gronden, van de gevestigde Her
vormde Kerk te-hebben afgescheiddnen dienvolgens verzoeken 's Konings
goedkeuring, autorisatie en bescherming, ren einde in hunnen eeredienst niet
te worden belemmerd, maar integendeel- in de vrije uitoefening van denzel
ven te worden gehandhaafd;
„Geeft, overeenkomstig gemelde Koninglijke aanschrijving, bij deze, agn
de adressanten te kennen
Dat Z. M. met het hoogste leedwezen vernomen heeft hun voornemen,
om de gevestigde Hervormde Kerk te verlaten en afzonderlijke genootschap
pen te vormen; daar zoodanige scheuring van veruit-ziende gevolgen is en
aanleiding geeft tot onverdraagzaamheid, twisten en partijschappen, den na-
deeligsten invloed uitoefenende op.de rust der huisgezinnen en de opvoeding
der kinderen; terwijl deze afscheiding voor hen-zelven van zeer bedenkelijke
gevolgen zou wezen, daar zij er wel op bedaeht moeten zijn, dat zij alsdan
zelve geheel en al zouden moeten zorgen voor hunne kerken, voor hunne
Leeraars, en voor het onderhoud hunner behoeftigen;
Dat, in allen gevalle, de door hen ingediende verzoekschriften voor
geene gunstige beschikking vatbaar zijn, maar zoo als zij zijn liggendemoe
ten worden gewezen van de hand;
Dat, indien zij onverhooptelijk mogten blijven volharden bij hun voor.
nemen, om afzonderlijke nieuwe godsdienstige genootschappen te vormen,
de Koning aan, hen geene toelating en grondwettige bescherming kan verlee
nen, dan nadat Z. M. zal zijn gebleken, dat de openbare orde of veiligheid
daardoor niet gestoord kan wordendat Hoogstdezelve- dus zal afwachten de
nadere daartoe 111 te dienen adressen, welke verzeld zullen moeten zijn van
hunne reglementen en statuten, ten einde daarop finaal te beschikken; nadat
een en ander in het belang eener goede politie zal zijn onderzochten daarin
niets gevonden, dat de publieke orde en rust zoude kunnen storen, met de
goede zeden strijden, of eenige inbreuk maken op de bezittingen, inkomsten,
regten of'titels van de gevestigde Hervormde (gereformeerde) Kerk of eenig
ander, reeds in dit rijk bestaande kerkgenootschap, als welke Z. M.vol-
gens de grondwet, verpligt is te beschermen.
Dan dat inmiddelszoo lang zpodanige toelating door Z. M. niet zal zijn
verleend, de adressanten .geen aanspraak kunnen maken op de vrijheid van
Godsdienstoefening en de bescherming,' «Héén aan de bestaande kerkgenoot
schappen bij de grondwet verzekerd; en dat mitsdien voorloopig de door hen,
zónder verkregene toelating, feitelijk opgerigte gemeenten, als onwettig,
niet kunnen worden geduld."
De Amsterdamsche courant van den iSden dezer bevat het volgende:
Wij zijn van goederhatid geïnformeerd, dat de Burgemeester dezer stad,
na het gezegde door een dér leden, in de Tweede Kamer der Statcn-Geue-