Burgemeester en Wethouders der Stad Eeyden, brengen bij deze, ter kennïsse van de Ingezetenen dezer Stad, dat tot de afgifte der gezegelde Patentbladen, dienst i8| ter Secretarie dezer Stad zal gevaceerd worden des MaandagsDingsdagsWoensdags. Donderdags en Vrijdagsvan den 30 November tot den. 11 December aanstaande, des namiddags van vier tot zes are. Leydenden 19 November 1835. Burgemeester eh Wethouders voornoemd J. G. de Mey. Ter ordonnantie van dezelve, p. a. du pui. NEDERLANDEN. Leyden den 22sten November. HH. KK. HH. Prins en Prinses Albrecht van Pruissen, zijn niet Vrijdag morgen zoo als wij vermeld hadden, maar eerst des avonds om half negen ure in deze stad uit 's Hage aangekomen. Daar op den weg van genoemde plaats naar Leyden de boom van het rijtuig, waarin HH. KK. IIH. gezeten waren, gebroken was, als mede de strengen der voorpaarden, zoo heeft onze Postmeester de heer IV. L. Burgers dadelijk, bij het aankomen van HH. KK. HH alles in het werk gesteld, om het gebrokene te herstellen of te doen vervangen, met dat gevolg, dat HH. KK. HH. na een halfuur vertoevens, zeer te vreden zijnde over de activiteit van den heer Postmeester voornoemd •hunne reis naar Berlijn hebben vervolgd. Uit 'sQravenhage meldt men van den 21 November het volgende: Den ipden 2oscen en 2isten dezer heeft alhier voor het Hof van Assises der Pim-ineie Holland, Zuider-Kwarderteregt gestaan de persoon van Petrus Foxbeschuldigd van moedwilligen manslag, met voorbedachten rade, op den persoon van ifermanus Boomstraop den 2tien Augustus 11., te Leiden gepleegd welke persoon van Petrus Foxbij arrest van het Hof, toe geese- lir.g en brandmerk, en twintig jaren confinement is veroordeeld. Deze be langrijke, endoor bijkomende omstandigheden in ons Vaderland zoo zeld zame misdaad,- heeft de algemeene aandacht tot zich getrokken, en een groot aantal nieuwsgierigen tot bijwoning der teregtzitting gelokt. (Zie Advertentie Dezerdagen is door Z. M. totRiddef der Orde van den Nederlandschen Leeuw benoemd, de Hoog Welgeb. Heer Kolonel Baron J. van Hoorst Plaatselijke Kommandant van Arnhem. Men verneemt, dat bij Koninglijk besluit van 24 October 11., N°. 105, een station der paarden-posterij is gevestigd te Liempde (provincie Noord- Brabhnd). Van wege den Minister van Financien is onlangs bepaald, dat, wanneer de opening en verificatie van eenigenop Vermoeden van fraudegetaxeer- den dienstbrief of pakket door de belanghebbenden begeerd wordt, op een kfintoor waar geen controleur is gevestigd, of ook wel bij afwezigheid van den controleur, ter plaatse waar zoodanig ambtenaar fungeert, het niet noo- dig zal zijn de belanghebbenden in elk geval tot dén controleur te verwij zen of den brief, waarvan de verificatie verlangd wordtaan dezen op te zenden; maar zal, op ieder postkantoor, de Directeur of andere eerstaan wezende ambtenaar, mits niet beneden den rang van Commies, bevoegd zijn, om de opening, op verzoek als voren, te zijnen overstaan te doen voortgang hebben; terwijl, wanneer het mogt blijken dat het vermoeden van fraude geheel ongegrond is geweestal de stukkenmet uitzondering .alléén van den ten onregte getaxeerden omslag of het adres, in handen van de belanghebbenden zullen worden gelaten. Op den fug van dien omslag of dat adres zal voorts, door den Directeur, of anderen ambtenaar, eenë doorhem ondèrteekende Verklaring, ten aanzien der volbragte opening, wor den gestelden zullen eindelijk de controleurs bevoegd zijn dé vereischt wordende detace, op overlegging of inzending dier omslagen, even als van de brieven zeiven, zoo daartegen bij hén gëéne andere bedenkingen bestaan, tê bewerkstelligen. De Tweede Kamer der Staten-Generaal zal aanstaanden Maandag hare werkzaamheden hervatten. Men verneemt, dat van Regeringswege thans is geantwoord op de gemaakte bedenkingen der Kamer, en dat deze ant woorden, in den loop der volgende week, in gemeldé afdeelingen een onder werp van overweging zullen uitmaken. Ten aanzien van de, wegens Pruissen, aan onze Regering gerigte be denkingen omtrent de aangeboden wet, betreffende de regten op den invoer van granen, verzekert men, dat dezerzijds zou zijn te kennen gegeven, dat de aangelegenheid, over welke men zich bezwaard gevoelde, het onderwerp uitmaakte van de overwegingen dér Stèten-Gèneraalen datzoo lang dit het geval was, de weg open stond om aan deze de bedenkingènwelke men mogt hebben, te onderwerpen; dat alleen in het geval van aanneming der voordragt, de Regering bij magte zou wezen, ten gevolge van bij haar inge komen vertoogen, die maatregelen ter bescherming van wedefzijdsche takken van bespan te beramen, welke noodig mogten bevonden worden. Bij bet onderzoek, in de afdeelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, an Jjet ontwerp van wet, tot wijziging van sommige bepalingen in de bestaande wet op et Pefsoneèlliebben zich sommige leden tegen het hoofddoel der wet verklaardde ifsébaffmg namelijk, van 3 van art. 24 der bestaande wet, en hebben zij vermeend, dat dezelve met alle daartoe behoorende bepalingen moest blijven bestaandat eene krachtige handhaving der tegenwoordige met alle moeijèlijkheden ten deze had kunnen voorkomen en nog kan tegengaanen hebben zy met andere leden der aldeeling gevraagd wat nu zal worden van de maand- en weekhuren, en wie voor de betaling van deze aan sprakelijk zal zijn. Eenige leden hebben hun leedwezen betuigddat de Regeringin- dién het haar doel geweest is eenige weinigé wijzigingen slechts omtrent dit onderwerp, en meer hepaaldèlijk alleen ten aanzien van het békende 24ste artikel der bestaande wet, voor te dragen, dit niet reeds in de vorige zitting heeft gedaan, waartoe alsdan dc gele genheid gemakkelijk te. vinden zou geweest zijn, waardoor vele onaangename gevolgen uit die wetsbepalingen, zouden voorgekomen geweest zijn,- die nu door elk zijn betreurd. Sommigen hebben veel bedenking gevonden in de gave intrekking van art. 24, 3.. Wén zou veeleer de voorkeur gcvèn aan de bepalingen van liet 9de art. der wet van 1822, met alle derzelver toenmalige gevolgëhomtrent de percëelen, bij de week of bij de maand verhuurd. Dit schubt, volgens eenige leden, het belang der Schatkist dringend t'p vorderen en hij die op d<?ze wijze verhuurt, kan zich daarover niet beklagen. An.dere' Men kondén de noodzakelijkheid niet inzien van eene verandering der wet, waarbij de eigenaars vankleine woningen voor de gebruikers aanspraakbaar waren gesteld. Zij von- Aén dié bépalihg alsnog goed, omdat dé administratie daardoor minder in aanraking kwam met de minvermogende klasse van ingezetenen-, en zij meenden dat, indien slechts overal tijdig en_zonder conniventie tegen de nalatige belastingpligtigen ware gehandeld geworden, mep nooit van zoo vele onverhaalbare postenveelmin van openlijken tegenstandzoude jMöqra liébbéngelijk nu het geval is geweest. Verschillende leden hielden de belas- tfó'é der h Pui kers meer in deii géést' der wéten berustten in zoo verre in de gemaakte vértmdéfïng.- Aan den anderen kant hebben SofiimigéTëtfén de bepaling! van 3 van art. 24 op zich zelve te onbillijk geacht dan dat zy derzelver afschaffing met zeer wenschelijk zouden vinden; geloovende zij dat die afschaffing thans wel noodzakelijk geworden is; en ver klaarden zij zich dan ook niet tegen eenige uitbreiding van andere grondslagenvoor zoo verre deze weder van die afschaffing een noodwendig gevolg moest zijn. Wat betreft de terugwerkende kracht, aan de intrekking van art. 24, 3, verleend; dezelve is aan velen bedenkelijk voorgekomen. Vooral vreesde men, dat dit zeer be zwaarlijk zoude zijn, omdat de verhuringen over 1835 gesloten zijn op den voet dat de ëigiiiaar betalen zonde, en nu de last op den huurder zal moeten worden overgebragc. bleu vraagde derhalve of niet degenewelketer voldoening aan de wetsbepaling van art. 24, 3, der wet van 29 Maart 1833'werkelijk bun quota over het loopende jaar gchcci ot gedeeltelijk betaald hebben voor panden .bij anderen in gebruik, deswege resti tutie moeten erlangenen of niet daaromtrent aan dezelve bij .deze wet verzekering be hoort gegeven te wordenhetgeen regtvaardig en noodzakelijk voorkwam. In de meeste afdeelingen heeft men zich verklaard tegen de verandering van den aard van den vierden grondslag, en tot liet vestigen van denzelven op de huurwaarde. Dit beschouwde men ten uiterste onbillijk, vermits telkens, wanneer er geene evenredigheid zal bestaan tusscben de huurwaarde en het mobilair van geringere waardede last ge dwongen zou overgebragt worden op ietsdat niet bestaat. Men heeft er sterk op aan gedrongen dat men tot de wijze van taxatie voor het personeelwelke in de wet van '1822 was voorgeschreven, mogt terugkecrendaar de ondervinding geleerd heeft dat de taxatiën alleen van eene zijde daargesteldniet altijd met waarheid en billijkheid stroo- ken. Men was van oordeel, dat door eene verpligte toepassing van het tarief de belasting op het mobilair geheel van aard en natuur veranderde, en op eene verhoogde belasting op de woningen uitliep. Ook was het tarief zelf niet volkomen evenredig voor alle plaatsenen niet altijd in goede verhouding met het mobilairin de woonhuizen gevon den wordende. Men was dus niet voor de afschaffing van de vrijwillige schatting, maar wcnschte liever de misbruiken, indien dezelve bestonden, te keer gegaan te zien. Bij aldien men op eene schatting van het mobilair naar de huurwaarde van de zijde der Regering bleef aandringendan zou niet het tarief, maar de wezenlijke huurwaarde vijl- ol des noods zes malen genomen, tot een grondslag van berekening behooren te worden gelegd. Men vond het eene onjuiste stellingdat de waarde van het mobilair in vele gevallen de huurwaarde van het gebouw volgdewaarin het zich bevonddaar toch een grooter getal kinderende aard van het bedrijf, en wat dies meer zijvaak verplig- tenom grootere en in huurwaarde hoogere gebouwen te bewonenterwijl juist het mobilair 0111 diezelfde reden van minder waarde is. Vrij algemeen heeft men zich tegen eene verhooging yan het deuren- en venstergeld verklaard. Eene altijd zoo ongelijk drukkende belastingals die op deuren en vensters duldt niet wel eene verzwaring, die haar nu boven den last van de wet van 1822 weder zou opvoeren, welke men toen als te drukkend heeft erkend, en aan deze verwarring is te minder te denken met de wijze waaropnaar de bestaande wetde deuren en vensters worden opgenomen. Ook meende men dat deze grondslag reeds zoo aanzienlijk bezwaard én het niet te ontkennen wasdat deze belastingin schijn evenredigomdat dezelve voldaan werd van het aantal voorwerpen, hetwelk ieder huurder gebruikt, inderdaad zulks niet wasdoordien het aantal deuren en venscers vaak staat in eene omgekeerde evenredigheid tot het nut, hetwelk de gebruiker daarvan beeft, en zeker een meerder getal derzelve niet als een doorgaand kenteeken van weelde te beschouwen wasterwijl ook soms het getal vermeerdertnaar mate van de bijzondere ligging van het gebouw. Ook heeft men zich in eenige afdeelingen tegen eenige verhooging der hoofdsom ver klaard, en het verlangen te kennen gegeven, dat liet te kort, ontstaande uit de uitbrei ding der vrijstellingenveeleer dool* verlióösfmg van opcenten zou worden gedekt. Men is blijven aandringeii op eene belasting der rijtuigen van weelde, en zelfs op ge schilderde wagens; doch men heeft tevens uitdrukkelijk verklaard, dat men niets dan eene overschrijving van een gedeelte des zesden grondslags op de rijtuigenen geens zins eenige vermeerdering van belasting beoogde. Over bet algemeen heeft men deszelfs leedwezen te kennen gegeven, dat de Regering de voorgestelde wijzigingen in de wet op bet personeel niét vérder beeft uitgestrekten •heeft men er bijgevoegd te hebben verwacht, dat nu bij de wet zouden hebben kunnen worden uitgemaakt zoodanige menigvuldige duisterheden en twijfelachtige punten, als wcike den Minister van Financien van tijd tot tijd aanleiding hebben gegeven tot inlich tingen aan de ambtenaren en uitleggingenwelke eensdeels eigenaardig de rekening des twijfels medebrengen, anderdeels, gelijk men aanvoerde, niet altijd evenzeer overeen kwamen met datgene wat ook vele leden van dezen tak van wetgeving meenden te zijn de bedoeling der wet, maar veelal te zeer gekenmerkt waren door "zorg voor de belangen alleen van de Schatkist, en alzoo dan ongelukkigerwijze niet altijd den bijval der regter- ïijke magt konden erlangenbotsing en onvergenoegdheid veroorzaakten. Onder de ver- bèreringen, welke men in de wet wepschte gebragt te zien, behoorden de geheele vrij stelling der wefkboden voor den landbouwbét niet alleen van 's Rijks wege benoemen van schatters, bet toelaten van nader onderzoek der schattingen en tellingen, enz. Men heeft zwarigheid gevondenom zijne stem aan dergelijke partiele wijziging te geven cu tevens geloofd, dat het Ministerie van Financiën gemakkelijk nog in'deze zitting eene dergelijke herziening zal kunnen aanbieden, na het onderzoek, hetwelk wegens dit ónder- werp iri dit jaar voorzeker reeds zal hebben plaats gehad. Mogt echter het ontwerp daartoe niet zoo spoedig tot genoegzame rijpheid gebragt kunnen wordenen mogt tevens bij de Redering begrepen worden dat het algemeeii belang en de gegeyene beloften eene meer onmiddellijke voorzieningten opzigte van het bewuste 24 artikel der wet, vorder de dan zou de Regering zoodanige tijdelijke maatregelen op dit stuk kunnen voorstel lenajs zij zou vermeenen te mqeten kiezen, om te di.cnen voor den rijd van het loopendc dienstjaar, eri sléchts als aanleiding tot, en in afwachting van de algemeene herziening der wet. Uit Rotterdam meldt men van den 20 November het volgende: Woensdag had alhierzoo voor de Roomsch-Catholijke bevolking dezer stad in het algemeen als voor de Roomsch-Catholijke gemeente van de Sr. Laurens kerk in den Houttuin in het bijzonder, eene belangrijke en vreug devolle gebeurtenis plaatsdaar op dien dag de nieuwe kerk voor die gemeente plegtstatig werd ingewijd. In het Algemeene Handelsblad van 2c November leest men: Wij hadden ons voorgesteld dagelijks eeü kort verslag te geven van het geen in de debatten der zaak van Pierre Roseille cum suis zou voorvallen, waarmede wij dan ook in ons blad van gisteren eenen aanvang gemaakt had den. Wij zullen thans die verslagen staken, waartoe wij aangezocht zijn, op grond, dat de debatten, volgens het Besluit van den n December 1813, niet publiek zijn. Heden had alhier de eerste veiling plaats van eene partij Java Thee. De hooge prijzen, voor dezelve besteed, strekken meer ten bewijze der be. langstelling in dit nieuwe product onzer eigene kolonie, waarvan een ieder als om strijd iets wilde meester worden, dan dat men daaruit tot de waarde der Thee zou durven besluiten. Wij vernemen echter met genoegen, dat deskundigen deze Java Thee als voortreffelijk beschouwen, en staande hou den dat zij niet alleen de Chinesche zeer nabij komt, maar dat er onder de op heden geveilde eenige soorten van zoo fijnen aard wérden gevonden, als ons maar uiterst zelden van China worden toegezonden. De geveilde partij bestond uit alle de soorten, die in China worden geplant. Zoo mogen wij ons dan in het blijde vooruitzigt verhëugèh, dat ook dit belangrijke produkt onzer kolonie eene plaats in den algemeenen handel zal bekleeden. Hoogst aangenaam rtioet het vöor den voormaligen Commissaris- Generaal van den Bosch zijn, dit nieuwe resultaat zijner heilzame pogingen te aanschouwen; terwijl het de grootste zelfvoldoening mag heeten, dat elk waarheidlievend beoordeelaar den tegenwoordigen bloei van Java aan 's mans onvermoede zorgen dank weet. Hij, die onder zooveel goeds de planting der Thee heeft bevorderd, blijft voordurend voor de aankweeking dezer oor spronkelijke handelsbron waken, en zal door deze en zijne overige bemoei- jingën den aanvankelijken bloei des eilands, zoo vatbaar voor verdere uit breiding, ongetwijfeld, merkelijk bevorderen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1835 | | pagina 1