A°. 1835. LETDSOHE V. 35. Maandag COURANT. den a ■a Maart. ijdag in de ixtra :hot, ken UT- Kan-: NOTIFICATIE. t)E Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, in aanmerking genomen hebbende, '<!at, ten gevolge van de, door Zijne Maj. den Koning, ter dezer zake genomen beslui ten, er jaarlijks eene algemeene Herijking der, bij de handel- en neringdoende lieden, in gebruik zijnde lengte- en inhoudsmaten van drooge en natte waren en gewigten moet plaats hebben, en het alzoo-noodig is, om, voor dit jaar, tot het vaststellen der tijds bepaling, ter verrigting van dien Hery'kdoor de Arrondissements- en Adjunct-Ijkers jn Zuid-Holland, over te gaan; hebben goedgevonden te bepalengelijk geschiedt bij deze: \rt. i. De Herijk van alle te voren bereids geijkte lengte- en inhoudsmaten van droo ge en natte waren en gewigten, zal, Vooï dit jaar» i" de steden en gemeenten van Zuid- Holland eenen aanvang nemen op den 15 April en geëindigd moeten zijn op den 15 Au gustus daaraanvolgende. Art. 2. Met uitzondering der hierboven voorkomende bepalingen, en van die, vervat in Art. 19, van hét door Gedeputeerde Staten voornoemd, op den 18 Januarij 1822, ge arresteerde Reglement op de Herijking der maten en gewigten in Zuid-Holland, blijft overigens hetzelve Reglement in volle kracht. Art. 3. De handel- en. neringdoende Ingezetenen van Zuid-Holland worden aangemaand, om, ter voorkoming yan meerdere kosten, en ten einde, bij verder verzuim, buiten ber keuring te blijven, zich de hierboven vermelde tijdsbepaling, omtrent den Herijk hunner 'lengte- en inhoudsmaten van drooge en natte waren en gewigten, ten nutte te maken. Wordende tevens, door deze, ter kennisse van de belanghebbenden gebragt, dat tot jaarletter, gedurende 1835, voor den Ijk der maten en gewigten, bepaald is de letter Q. En ten einde niemand hiervan eenigé onweteudheid voorwende, zal deze worden afge kondigd en aangeplakt, alom, waar zulks te doen gebruikelijk is. Grayenhage den 6 February 1835. De Gedeputeerde Staten voornoemd, van der DUYN. Ter ordonnantie van dezelve L. R. Gevaerts, LG. NOTIFICATIE. De Staatsraad, Gouverneur van Zuid-Holi.and gezien de missive van den Heer Fungerenden Opperhoutvester voor de Noordelijke Provinciën, van den 27 Februa ry 1835, N°. 18, ten aanzien van de sluiting der Visscherij, en gelet op de deliberatien van Hun Ed. Groot Achtb. de Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, d. d. 3 Maart 1835, Nö. 2; brengt bij deze ter kennisse van ajle daarbij belanghebbenden, dat, achtervolgens de bepaling van den fungerenden Opperhoutvester voor de Noordelijke Provinciënvast gesteld met overleg van Gedeputeerde Staten voornoemd, ter conservatie van de Vissche rij, dezelve zal gesloten zijn van den isten April aanstaande tot den isten Junij daaraan volgende; met uitzondering echter van al zulke Visscherijenhetzij langs de stranden, hetzij in de rivieren of binnen-wateren, als bij vroeger niet geabrogeerde placaten mogten zijn vrijgesteld en speciaal van de Visscherij van Steur, Elfen andere Vroon vischin de buiten-rivieren of binnen-waterenalsmede van Aal en Paling in de rivieren eii binnen wateren terwijlter vermijding van misbruikten aanzien van de laatstgemelde vissche rijen voor zoo veel de vlietenwateringen en slooten aangaatdaartoe alleen van aal- korven gebruik zal mogen worden gemaakt; zullende nogtans de op den laatsten Maart reeds gevangen visch, tot uiterlijk op den 15 April aanstaande, mogen blijven verkocht worden. Wordende den belanghebbenden wijders herinnerd de bij Zijner Majesteits besluit van den 23 Mei 1824, Staatsblad N°. 34), gemaakte bepalingen omtrent het visschen met den hengel in den gesloten vischtijd. En ten einde niemand hiervan eenige onwetendheid zoude kunnen voorwenden, zal deze worden gepubliceerd en geaffigeerd,.\vaar zulks te doen gebruikelijk is. Cedaan cc sQrayerthageden 7 Maart *835. De Staatsraad Gouverneur voornoemd van der Duyn. NEDERLAND EIT Leyden den 22Sten Maart. Uit 's Gravenhage meldt men, dat HH. KK. HH. de oudste en jongste Zoon, benepens de Dodhter van Z. K. H. den Prins van Oranje, in den avond van den 21 sten dezer, den Schouwburg aldaar bezocht hebben. Zoo men verneemt, zal het afwezen van Z. K. K. den Prins van Oranje uit de residentie van geen langen duur zijn. Wegens de toepassing der wet van 27 Dec. jl. Staatsblad N°. 37), betrekkelijk de ligting der Nationale Militie van 1835, zijn wederom aan het hoofdbestuur de navolgende vragen onderworpen: i°. Kan de vrijstelling, vermeld aan het slot van artikel 4, wegens het sneuvelen, het overlijden en het ontslag van broeders, niet finaal, in plaats van voor een jaar, verleend worden? Z. Exc. de Minister van Binnen- landsche Zaken heeft daarop geantwoord, dat bij het voorstellen dezer eer ste vraag reeds de volkomen gegronde bedenking is geopperd, dat art. 94 mm der wet van 8 Januarij 1817, bij art. 4 der wet van 27 December 11., uitdrukkelijk ingeroepen, slechts eene vrijstelling verleent voor een jaar, maar men daarbij heeft getracht deze bedenking te wederleggen door de tegenwerping, dat art. 22, in verband met art. 51 der wet.van 27 April 1820, de bedoelde wetsbepaling van 1817 voor de Nationale Militie heeft doen -vervallen. Deze tegenwerping zou inderdaad dan aannemelijk zijnwan neer hier de rede was van vrijstelling wegens dienst bij de Nationale Mili tie, welke vrijstelling, in het bedoelde geval, voor de wet van 1820 van - eene jaarlijksche in eene finale is overgegaan. Hier echter geldt het dienst bij de Mobiele Schutterijen of vrijwillige korpsenen daaraan heeft de wetgever, door uitdrukkelijk de bepaling van art. 94 mm der wet van 8 Ja nuarij 1817 in te roepen, slechts de vrijstelling voor één jaar willen verbinden. 2°. Is opgemelde vrijstelling ook toepasselijk op de broeders van hen wier plaatsvervangers in dienst zijn overledenof om ligchaamsgebreken door de dienst bekomen, ontslagen zijn? Ten antwoord is gegeven, dat de vrijstelling, wegens het sneuvelen, het overlijden en het ontslag van broeders, vermeld in art. 94 mm der wet van 8 Januarij 1817, alleen toe passelijk is op het geval, dat de broeder in persoon diende, want bij arti- Ücel 100 dierzelfde wet zijn bepalingen gemaakt omtrent de vrijstelling van den broeder van dengenen wiens plaatsvervanger om eene der voormelde redenen uit de dienst is geraakt. Daar nu het vierde artikelder wet van 27 December 11., alleen art. 94 mm, en niet art. 100 der wet van 8 Ja nuarij 1817 inroept, zoo is de vrijstelling van gezegd art. 4 niet toepasse lijk op het sneuvelen, het overlijden of het ontslag van eens broeders plaatsvervanger. 3°. Is bij het voorschrift der circulaire van den 29 December, N". 200, dat de manschappen der Mobiele Schutterijen of vrijwillige korpsendie krachtens het 5de art. der wetbij plaatsvervanging tot de Nationale Mili tie overgaanhun door de vroegere wetten verkregen regt van afrekening van dienst niet verliezen, ook vergeten te voegen:ofbijnommerverwisseling. Geantwoord is, dat bij de circulaire van 29 December melding gemaakt is van hetgeen bij de discussien der Tweede Kamer van de Staten-Generaal was voorgevallen, ten aanzien der afrekening van dienst voor degenen die bij plaatsvervangingbij de Nationale Militie overgaan. Van den overgang bij die nommerverwisseling is in die circulaire gecne melding gemaakt, om dat daaromtrent bij die discussien geene spraak is geweest; maar het is niet twijfelachtig, dat het stellen van een substituaut bjj de Nationale Militia het verkregen regt tot afrekening van dienst evenmin kan doen verliezen als dat van eenen plaatsvervanger. 40. Zou het niet geraden zijn de thans voor de dienst te designeren manschappen, die in de termen vallen van regt te hebben op afrekening van dienst, sedert Octoher 1830, en dus de vijfjarige dienst bijna hebben voibragt, van de oproeping en werkelijke inlijving uit te zonderen?Geaut- woord isdat de manschappen der Mobiele Schutrerfjén en Vrijwillige korpsen, die dit jaar in de Nationale Militie vallen, en hun dienst sedert October 1830 in afrekening kunnen-brengen, nog vele. maanden verwijderd zijn van derzelver vijfjarige dienstmaar daar te boven zou eene dergelijke opvatting van het regt van afrekening op de vijfjarige dienst als aan de voorgestelde vraag ten grondslag ligt, aanleiding geven tot gevolgtrekkin gen, welke niet in de bedoeling van den wetgever kunnen gelegen hebben. In de eerste plaats toch zou v.an die opvatting het gevolg zijn, dat, van de bedoelde manschappen degenedie dit jaar door zijn nommer tot de militie geroepen wordtvan betere conditie zou wordendan een ander die vrijgeloot heeft; de eerste namelijk zou slechts bij de militie behoeven over te gaanom zich weldra van alle dienst te bevrijdende ander daar entegen zou tot de Mobiele Schutterij of tot zijn vrijwillig korps blijven behooren, zoo lang die korpsen niet ontslagen zijn. Zoo ook zou, in de tweede plaats, deze opvatting aanleiding geven, dac, van de manschappen, die te gelijk voor de Nationale Militie dienstpligtig zijn gewordende een (niet tot de schutterijen of vrijwillige korpsen behoord hebbende), uit hoofde der omstandigheden eenen diensttijd van meer dan vijf jaren zou moeten volbrengen, terwijl de ander, omdat hij bij de Mobiele Schutterij of een vrijwillig korps heeft gediend, door middel van de toegestane afre kening, in dezelfde omstandigheden, met vijf jaren diensttijd zou kunnen volstaan. Er bestaan dus geene termen, om de bij de 4de vraag bedoelde manschappen van de oproeping en werkelijke inlijving uit te zonderen. En 50. Hoe moet artikel 5 ter executie worden gelegd; zoo wat de werkelijke als de nominale inlijving bij de Nationale Militie betreft, naar mate der keuze van de belanghebbende, en hoe zal men die keus verne^ men? Geantwoord is, dat al de manschappen der Mobiele Schutterijen en vrijwillige korpsen, die dit jaar, volgens de wet, in de termen vallen om tot de Nationale Militie te worden geroepen, op de lotingslijst zullen moe ten worden aangeteekend als voor de dienst gedesigneerdonverschillig of zij al dan niet verkiezen bij hunne tegenwoordige korpsen te blijven voort dienenzullende, althans zeker in het eerste geval, daarbij van die keuze, als regtgevende tot de nominale inlijving, melding behooren te worden ge maakt. Deze aanteekeningen vervolgens op de algemeene en speciale sta ten D. D. overgenomen wordende, zal zulks de geregelde werking van art. 5 dezer wet, ook voor het tijdstip dat de nominale door eenwerkelijke inlijving moet worden verwisseld kuiinen verzekeren. Wat eindelijk den twijfel aanbelangthoe men de bedoelde keuze zal vernemenzoo zullen waarschijnlijk de Militie-Raden daartoe de noodige maatregelen hebben ge nomen vermits het tot hunnen werkkring behoortom te zorgendat de broeders van militie-pligtigen, die bij de Mobiele Schutterijen of vrijwillige korpsen dienen, niet worden vrijgesteld, ten zij deze van de hun gegeven faculteit afzien om bij die korpsen te blijvenen slechts nominaal bij dc militie te worden ingelijfd, Mogt dit echter niet algemeen het geval zijn hetgeen plaats kan hebben ten aanzien dergenen wier broeders uit gezeg den hoofde geene vrijstelling vragen, dan zijn de heeren Gouverneurs ge- magtigd geworden, om, bij de oproeping tot de dienst van deze voor de militie gedesigneerde manschappen der Mobiele Schutterijen of vrijwillige korpsen, die oproeping alternatief in te rigten, of om ter werkelijke inlij ving op te komen, of om eene behoorlijke verklaring in te dienen, dat zij, overeenkomstig art. 5 dezer wet, bij hunne korpsen verlangen te blijven ten gevolge waarvan dan ook de aanteekening op de lctingslijsteu en staten D..D. kan geschieden. Naar men verneemt, is dezer dagen van de zijde der Administratie, in het belang der Schatkist, herinnerd geworden aan de voorschriften van den 14 Mei 1813, nopens het intrekken, van Justitiewege, aan de Ambte naren der Registratiebinnen ..de vier dagenvolgende, op die van de uit spraak van het vonnis, van de extracten uit .de ordonnantiën, arresten of vonnissen, of de kopijen van den staat van likwidatie. Men heeft het nogtans doelmatig geoordeeld thans voor té. schrijven, dat door de Grif fiers op de uit te reiken extracten melding worde gemaakt, of er al dan niet voorziening in cassatie, of in hooger beroep bestaat, ten welken einde die uitreiking zonder bezwaar zou kunnen worden verschoven tot den dag, volgende op dien, waarop de termijn tot de evengemelde voorziening vér streken is, zoo dat voortaan de extracten der arresten van de Hoven van Assises den vierden dag, en die van de correctionele-' en policie-vonmsse'n den elfden dag na de uitspraak, door de betrokken Griffiers, aan de ontvan gers der Registratie zouden moeten worden overgemaakt, en zulks onver schillig of er al dan niet voorziening in cassatie of in hooger beroep be staat. Op deze wijze zullen de ontvangers eensdeels in staat gesteld zijn om tijdig de noodige maatregelen te kunnen nemen tot verzekering van hét aan de Schatkist toegekende privilegie, dat aan de Schatkist, voor de in vordering van Justitie-kosten in criminele- correctionele- en politie-zaken krachten art. 2098 van het burgerlijk wetboek, op de goederen van een veroordeelde is verzekerdwelke privilegie dan ookdaartoe termen zijnde, 11a de ontvangst van eenig extract-vonnis, op straffe hunner verantwoorde, lijkheid voor elk verzuim, binnen den kortst mogelijken tijd zal behooren te geschieden, zonder den uitslag van de voorziening in cassatie of hooger beroep af te wachten; en ten andere zullen zij ook niet onkundig zijn, of zij zich alleen bij dezen maatregel van zekerheid hebben te bepalen, dan wel of zij reeds dadelijk en gelijktijdig tot de invordering der geldelijke veroordeelingen kunnen overgaan, die, bij eene voorziening in cassatie of hooger beroep, alleen tot na de uitspraak zou moeten worden opgeschort. De Staats-Courant maakt het volgende onder het opschrift: Verbete- rig van Stoomwerktuigen bekend: Onder de verbeteringen, welke in den laatsten tijd, met meerder of minder goed gevolg, aan het stoomwerktuig zijn aangebragt, bevindt zich ééne, welker mededeeling welligt voor den Nederlandschen fabrikant n et onbelangrijk mag geacht worden; zij bepaalt zich tot eene veranderde in- rigting der schuifkleppen, welke strekken om den stoom iit en uit -den-cy linder te leiden. Men heeft namelijk, in plaats van de gewone kleppen,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1835 | | pagina 1