A". 1835.
L E Y D S C II E
IN". 3.
C O U R A N T.
Woensdag
den 7 Januarij.
NOTIFICATIE.
NATIONALE MILITIE
Ligting van het jaar 1835.
Oproeping tot de Inschrijving.
Burgemeester en Wethouders der^Stad Leyden gezien hebbende are. 51, 5e,
53, 56, 57, 60 tot 68, en 166 der Wet'van den 8 Januarij 1817, alsmede art. 5 der
Wet van den 27 April 1820, brengen bij deze ter kennis van de Ingezetenen dezer Stad,
alsmede van hun j; die vroeger onder de Gemeenten OegstgeestLeyderdorp en Soecer-
woude woonachtig zijn geweest, doch, volgens de laatstelijk opgenomene grensscheiding,
tot het gebied dezer Stad zijn overgegaandat de Inschrijving voor de ligting der Natio
nale Militie, van dit Jaar, geschieden moet van de zoodanigen, welke geboren zijn irt
het Jaar 1816.
Dat alle Ingezetenen zonder onderscheid, welke redenen tot vrijstelling van den dienst
zij ook zouden mogen hebben, en of zy zich tegenwoordig of afwezend of in Frijwilltgcn,
Schutterlijken of Militairen dienst bevindenvcrpligt zijn zich te doen inschrijvendat
Ouders, Voogden of Bloedverwanten, in dezen Voor hunne naastbestaanden of pupillen,
mitsgaders Regenten van publieke Gestichten 1, voor de onder hun beheer staanden de
belangen moeten behartigen, door de bij de Wet gevorderde opgave te doen, en daarvoor
verantwoordelijk zijn.
Dat onder de Ingezetenen ten dezen ook worden gerekend de Vreemdelingen, die den
zetel van hun vermogen of hun verblijf, in het Koningrijk komen vestigenalzoo zij
even als de Inboorlingen, verpligt zijn mede te werken tot de gemeenschappelijke verde
diging van den Staat, welke hun veiligheid en bescherming verleent.
En roepen dien ten gevolge opalle de in de termen vallende Ingezetenenom te com-
pereren in één der vertrekken van het Raadhuis:
Op Maandag den 12 Januarij 1835, des voormiddags van 10 tot 1 ure,
de bewoners van Wijk I en II,
en die van het Buiten-territoir der Stad.
OpDingsdag den 13 Januarij 1835, des voormiddags van 10 tot 1 ure,
de bewoners van Wijk III en IV.
Op Woensdag den 14 Januarij 1835des voormiddags van 10 tot 1 ure
de bewoners van Wijk V en VI.
En op Donderdag den 15 Januarij 1835, des voormiddags van iö tot 1 ure,
de bewoners van Wijk VII en VIII.
Vermanende Burgemeester en Wethouders voornoemd, wel expresselijk de belangheb
benden zich, door getrouwelijk op te komen, vrij te waren tegen de nadeelige gevolgen,
welke uit nalatigheid in deze onvermijdelijk zouden voortvloeyen, de boven opgegevenc
tijdsbepaling in het oog te houden, en bij de inschrijving zich te voorzien van hunne
Geboorte-Actealsmede schriftelijk op te geven hunne Woonplaats, en het Wijk en
Nummer hunner huizen; ten einde hierdoor voor te komen de onaangenaamheden, welke
voor de ingeschrevenen volgen moeten uit eenc verkeerde spelling van den naamof een
abuis in de opgave der woonplaats, waardoor dikwijls de ingeschrevenen te vergeefs wor
den gezocht bij oproepingen, welke voor hun wezenlijk belang gedaan worden. Zullende
er, van heden af, ter Secretarie gevaceerd worden ter afgifte der Geboorte-Aeten, voor
diegenen, welke binnen deze Stad zijn geboren, 's morgens van 10 tot 1 uren.
Aldus gedaan en gepubliceerd bij H. II. Burgemeester en Wethouders der Stad
Leyden, op den 5. Januarij 1835.
J. G. de Mey.
Ter ordonnantie van dezelve
P. A. du Pui.
NEDERLANDEN.
Leyden den 6 Januarij 1835.
Uit St. Petersburg meldt mendat Z. M. de Keizer aller Russenden
heer Siebold, met de orde van Wladimir, 4de klasse, beschonken heeft.
Uit 's Gravenhage meldt men van den 6den dezer, het volgende:
Z. K. H. de Prins van Oranje, benevens Prins Alexander, zijn heden
morgen wederom uit deze residentie naar het leger vertrokken.
Zijne Maj. heeft, bij rescript van den nden der vorige maand, het
Departement van Oorlog gemagtigd, om de vereischte bevelen uit te vaar
digen, ten einde de twee maandelijksche inspectie over de mobiele rustende
Schutterij, bij art. 7 van Hoogstdeszelfs besluit van den 25 Julij 11. Staats
blad N°. 24) bepaald, niet reeds in de maand Januarij 1835, waarin die moest
plaats hebbenmaar eerst in het begin van de maand Maart daaraanvolgen
de te doen houden. Bij een ander rescript, van den 2isten bevorens, heeft
Zijne Maj. gelieven te bepalen, dat aan de leden van het korps Noord-
Hollandsche Jagers, van de compagnie Koninglijke Jagers, van het korps
Jagers van van Dam en van de compagnien Groningsche en Noord-Braband-
sche Jagers, die zulks mogten verlangen, een doorloopend twee maande-
1 lijksch verlof zal worden verleend; zullende de kommanderende Officieren
van het blijvende gedeelte dier korpsen, telkens twee maanden- eenen no-
minativen staat der met verlof zijnde vrijwilligers, met een verzoek om
verlenging van dat verlof, aan Z. K. H. den Prins Veldmaarschalk, Opper
bevelhebber van het leger, behooren aan te bieden.
Naar men verneemt, is door het algemeen bestuur de stellige last ge
geven, om voortaan geene leden der mobiele Schutterij, beneden den rang
van officier, hetzij dezelve al dan niet met onbepaald verlof vertrokken
zijn, tot het aangaan van een huwelijk toe te laten, zonder dat zij van
een permissie-biljet, door den chef van het korps af te geven, voorzien
zijn. Deze last is gegeven op grond van het Vorstelijk besluit van den
22 December 1814, N°. 35, in verband met art. 82 der wet van den u
April 1827 Staatsblad N°. 17). De gemeente-besturen zijn ten gevolge
van dien last verzocht geworden, om alle vroegere, met bovenstaande be
paling strijdige, inlichtingen, voor vervallen te houden, en, voor zoo veel
zulks hun mogt aangaan, zorg te dragen, dat dezelve voortaan behoorlijk
worde opgevolgd.
Naar men verneemt heeft de door het Hoog-Geregtshof, bij onder
scheidene arresten, aangenomene leer, ten gevolge waarvan vroeger is
voorgeschreven, om voortaan op akten van boedelscheiding, huwelijks
contracten en ontbindingen van compagnieschap geen obligatie-regt te
heffenwegens de daarin vermelde schulden ten behoeve van derden
welke bij die akten geene partijen zijn geweest, welke leer gegrond
is op de overweging, dat eene zoodanige akte is eene res inter alios
\actawaaruit die schuldeischers alzoo geenen titel kunnen ontleenen
'aanleiding heeft gegeven, om nader te onderzoeken of niet, ten gevolge
van dat beginsel, vroeger deswege gemaakte bepalingen, niet zouden be
fhooren te worden gewijzigd. Ten gevolge van dit onderzoek, moet het
'Z. Exc. den Minister van Financien zijn voorgekomen, dat het vroeger
gemaakte onderscheid, volgens hetwelk, wanneer, bij akten van eigen-
doms-overgang van vaste goederen en testamenten, de betaling van op
het oyergedragene goed gevestigde renten wordt opgelegd, het regt van
vestiging van rentenom het even of de rentheffer daarbij al dan niet
tegenwoordig ismoet worden gehevenzoodra de oorsprong van die
renten is het geven van eene som gelds en niet het alieneren van liet
bewuste goed, niet wel met de sedert door het Hoog-Geregtshof aange
nomene leer kan worden overeengebragt. Dat onderscheid toch rust op
den grond dat eene vestiging van rente zou zijn eene unilaterale akte
en alzoo tot het volmaken derzelve de tegenwoordigheid of medewerking
van den rentheifer niet vereischt wordt; doch zulks is nog des te meer
het geval met eene schuldbekentenis, en vermits het desniettegenstaande
thans, zoo als hiervoren is aangemerkt, eene gevestigde regtsleer is, dat
een gewone schuldeischeruit de vermelding en aanbedeeling van zijne
schuld, in de akten, waarvan in vroeger gemaakte verordeningen wordt
gesproken, geen titel kan erlangen, als zijnde eene res inter alios acta
zoo vloeit daaruit noodwendig voortdat hetzelfde beginsel nog meer
ten aanzien van renten moet gelden, daar er toch geene reden bestaat
om aan eene zoodanige vermelding eener rente meer kracht toe te ken
nen, dan aan die eener gewone schuldvordering. Ten gevolge van dien,
heeft Z. Exc. de Minister van Financien aan de heeren Gouverneurs der
onderscheidene provinciën doen opmerkendat het bewuste onderscheid
voortaan als vervallen moet worden beschouwd, zoodat, in de daarbij
bedoelde gevallen, zoodra de rentheffer geene partij bij de akte is, geen
regt van vestiging van rente moet geheven worden, om het even of de
rente uit het geven eener som geldsdan wel uit den afstand van vaste
goederen voortvloeit.
De Baron van Zuylen' van Nijeveldt is heden van hier naar Londen
op reis gegaan. Welligt staat zijne reis in verband met de geruchten van
eene aanstaande hervatting der onderhandelingen te Londen.
Uit Amsterdam meldt men van den 3 Januarij
Op heden overleed alhier, in den ouderdom van 67 jaren, Mr. JVillem Fre-
derik Baron Röell, Minister van StaatPresident van de Eerste Kamer der
Staten-GeneraalKanselier en Grootkruis der Orde van den Nederlandschen
Leeuwen Ridder van onderscheidene vreemde OrdenLid der Tweede
Klasse van het Koninglijk Nederlansch Instituut en vele andere geleerde ge
nootschappen en instellingen.
Zoo vele waardigheden, zoo veel luister ontrokken niets aan de zachtaar
digheid en bescheidenheid zijner nature, en toch bleef hij vol kracht en ijver
voor het ware en goede, steeds bezield met eene edele zelfstandigheid, wier
grond was Godvrucht. Zijn naam is teregt alom geëerd. Hij diende als Mi
nister van Staat de Vorsten, die hij eerde en minde, en van wie hij weder-
keerig bemind en geliefd werdechter meest en eerst het Vaderlandwaar
aan hijboven allen en allesgehecht was. Hij kende als menschburger
en staatsman, slechts de partij der braven, weidenkenden, ongelukkigen en
hulpbehoevenden. Zijne kunde, zijne werkzaamheidzijne weldadigheid,
zijne belangstelling ten goede, waren bijna zonder voorbeeld. Nooit vergat
hij zijne verpligting aan- en zijne eerste verheffing bij deze stadwier voor-
regten hij als pensionaris weleer handhaafde, wier burgerij hij beminde, wier
belangen hij nooit verwaarloosdeja steeds naar vermogen voorstonddaar
om was hij dan ook zoo algemeen geliefd en geacht bij zijne medeburgers
wier vraagbaak hij bij vele gelegenheden was, en die nu te regt het gemis
van hem zoo diep en hartelijk betreuren.
Men meldt uit Middelburg den 2 January
Op den 31 December 11. is alhier overleden Jonkheer Mr. F. C. de Jonge,
Ridder van de Orde van den Nederlandschen Leeuw, lid van de Eerste Kamer
des Staten-Generaal en President van de Ridderschap van Zeelandeen man
van een helder verstandbegaafd met vele kundigheden en van een onge
veinsd karakter, wiens dood niet alleen zijne naaste betrekkingen op nieuw
in droefheid dompelt, maar die ook door veler zijne stad- en landgenootenzal
worden betreurd.
Gedurende het jaar 1834 zijn te Haarlem geboren 377 zonen352 doch
ters, te zamen 729 kinderen, waaronder 10 paren tweelingen. Gestorven zijn
340 personen van het mannelijkeen 352 van het vrouwelijke geslachtte
zamen 692. Gehuwd 205 paren.
Eerstdaags wordt te Rotterdam het Portugesehe vaartuig verwacht,
met hetwelk de Hertog van Leuchtenberg naar Lissabon zal vertrekken.
Te Rotterdam zijn in 1834 gestorven 2525 personen, als 590 man
nen 636 vrouwen en 1299 kinderen. In dat jaar zijn aldaar geboren
2809 kinderen, namenlijk 1435 zonen en 1374 dochters. Gehuwd zijn
741 paren, terwijl er 5 echtscheidingen hebben plaats gehad. Eene ver
gelijking van het getal overledenengeborenen en gehuwden in de 3
laatste jaren, is de volgende:
Overledenen
In den jare 1832 3107.
1833 3918.
1834 2525-
Geboren
In den jare 1832 2588.
n n 1833 2745.
1834 2809.
Gehuwden
In den jare 1832 4351
1833.... 575 paren.
n r> !834 74U
Te Dordrecht zijn in het afgeloopen jaar geboren 718 kinderen, ais
374 van het mannelijk en 344 van het vrouwelijk geslacht. In hetzelfde
jaar zijn overleden 283 van het mannelijk en 308 van het vrouwelijk ge
slacht, te zamen 591 personen. Er waren gehuwd 190 paren; ééne echt
scheiding had plaats gehad.
Uit Groningen meldt men van den jsten Januarij
In den jare 1834 zijn aan het bureau van burgerlijken stand alhier'aangege
ven 971 levend geborene kinderen, waaronder 489 van het mannelijke en
482 van het vrouwelijke geslacht; terwijl er dood geboren zijn 71 kinderen,
waaronder 43 van het mannelijke en 28 van het vrouwelijke geslacht; 3249a-
ren gehuwd; 2 paren gescheiden; voorts overleden 729 te weten: 418 boven
en 311 beneden de 14 jaren oud, waarvan 373 tot het mannelijke en 356 tot
het vrouwelijke geslacht behooren.
Gisteren avond, schrijft men uit Dordrecht, den 4 Januarijontving men
hier de droevige tijding, dat het stoomschip de Pylades, (zooals bevorens ge
meld is, naar Batavia bestemd,) in zee gezonken en daarin een man, alhier
te huis behoorendeen naar men verneemt eene weduwe en twee kinderen
achtergelatendeomgekomen was. Zoo het schijnt werdna twee uren in
zee geweest te zijn, in de.machine-kamer water ontdekt, en moest, in weer
wil der massa van pompen die dadelijk in het werk gesteld werden,de equi
page des nachts ten 11 ure het schip verlaten, en op eenen visscherman, die