COUR A N T, A°- 1833.' LEYDSCHE MA ANDAG DEN 7 OCTOBER, PROGRAMMA der HOLLANDSCHE MAATSCHAPPIJ van FRAAIJE KUNSTEN en WETENSCHAPPEN. voor het jaar 1833. De hollandsche maatschappij van fraaie kunsten en wetenschappen hield den iqden van Herfstmaand dezes jaars 1833, hare jaarlijksche Alge meene Vergadering te Rotterdam, onder voorzitting van den Wel Eerwaar den Zeer Geleerden Heer d.t. huêt, Lid van het Zeeuwsche Genootschap der Wetenschappen en Predikant bij de Walsche Gemeente aldaar, die dezelve open de met eene Redevoering, over eenige eigenschappenwelke aan letterkundige voortbrengselen eene duurzame waarde geven; en vervolgens aan den Heer j, a. bakker, Kunstschilder mede aldaar, den zilveren Eerepenning uitreik te, aan denzeiven in de vorige Algemeene Vergadering toegekend, wegens ziine Verhandeling over de Socratische Gesprekken. Nadat de algemeene Secretaris Verslag had gedaan van de voornaamste handelingen der Maatschappij, sedert de laatste Algemeene Vergadering, den i5den van Wijnmaand des jaars 1831 te Amsterdam gehonden, en van haren tegenwoordigen staat, werd de Vergadering herinnerd, dat op de, in den jare 1828 uitgeschrevene, prijsvraag in het vak der Nederlandsche Taalkunde: Welke regelen behoort men in acht te nemen in het verrijken on- zer moedertaaldoor het weder invoeren van verouderde en het sme. den van nieuwe woorden, of het aannemen van dezelve uit vreemde Talen?" in 1831 één antwoord was ingekomen, geteekend: Uw tael draegt van uw' aerd de onlochenbaarste blijken. Zij is uw e ij gendom, een ongeleenden schat." Willem! aan de Belgen. aan hetwelk In de Algemeene Vergadering van dat jaar de gonden Ëere- penning was toegekend, indien de schrijver mogt-kunnen besluiten, ten genoegen van het AlgemeeD Bestuur der Maatschappij, gebruik te maken van de aanmerkingen, door de beoordeelaren op hetzelve ingebragt. Dat de schrijver aan de nitnoodiging, vervat in het Programma van 1831 door het inzenden van Bijvoegselen en Verbeteringen, ten genoegen van beoordeelaara voldaan had, en dat hem alzoo de gouden EerepenDing is toegewezen. Bij het openen van het Naambriefje bleek de schryver van deze Verhan. deling te zijn. de Heer Mr. j. c. w. le jeune, Lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leyden. Voorts werd aan de Vergadering kennis gegeven, dat op de volgende, in den jare 1829 opgegevene, doch onbeantwoord geblevene, en bij haar buitengewoon Programma van den 3isten van Lentemaand 1831, op nieuw uitgeschrevene vragen: o. In het vak der Wijsbegeerte: Wat denkbeeld heeft men zich te vormen van de hedendaagsche volksverlichting en haren invloed op de zedelijkheidbijzonder in ons kader land, en welke middelen moet men aanwendenom dezelve uit te breiden of te wijzigen?" zijn ingekomen vier stukken, geteekend: N°. it Est modus in rebus. hor. 2. Uit de vrucht wordt de boom gekend K 3. O curas hominum! 0 quantum est in rebus inaneI 4. Et bona sunt vicina malis. Al de vijf beoordeelaren hebben de Verhandelingen: N°. I. Est modus in rebus, en N°. 2. Uit de vrucht wordt de boom gekendder bekrnoning on waardig gekeurd. Vier hunner hebben afgekeurd, N°. 3. O curas hominum, cat.; terwijl één beoordeelaar aan dezelve den gouden eereprijs heeft toe gekend. N°. 4. Et bona sunt vicina matis, ia door één beoordeelaar af gekeurd, en door twee eeuen zilveren Eerepenning waardig geacht; heb bende de twee overigen tot eene bekrooning met good gestemd. Waarop door het Algemeen Bestuur besloten is, den schrijver van boven, gemeld antwoord, N°. 4, gereekend: Et bona sunt vicina malis, den gou den Eerepenning toe te kennen, indien hy mogt kunDen besluiten, ten ge noegen van het Algemeen Bestuur der Maatschappij, gebruik te maken van de aanmerkingendoor de beoordeelaren op zqne Verhandeling ingebragt; wordende bij alzoo nitgenoodigdom, bijaldien hij aan bovenstaande voor. waarde wenscht te voldoen, zich in eenen ongeteekenden brief, op eene vol doende wijze, als den steller der Verhandeling bekend te maken aan den Algemeenen Secretaris der Maatschappy, welke aan hem alsdan een afschrift der gemaakte aanmerkingen zal doen geworden. b. Voor een Lofrede op kasfer van bairle, zyn ingekomen twee stukken, geteekend: N*. I. Nil ego de veterum titulis delibo, cat. en 2. Ut omnibus inrtotescat piet as, fides, eruditie, ingenium Barlaei. grotius. welke door al de vijf beoordeelaren de bekrooning onwaardig zjjn gekeurd. Dat op de in 1831 uitgeschrevene Prijsstoffen: a. In bet vak der Algemeene Taalkunde: C eeft het verschil der taalstammen reden tot gegronden twijfel, of het menscheiijk geslacht uit één menschenpaar is voortgesproten geene antwoorden zijn ingekomen. b. In het vak der Theorie van de Schoone Kunsten buiten de Diehtknnst Welken invloed kan de uitbreiding der Steendrukkunst hebben ep de beoefening van Schilder- en Graveerkunst? en welke middelen zijn er uit te vinden, om, bij de volmaking der Steendrukkunst de Graveerkunst voor vervat te bewaren?" geene antwoorden zyn ingekomen; en is besloten, deze vraag andermaal uit te schrijven, en den tijd der beantwoording te stellen vóór, of uiter lijk op, den isten van Louwmaand 1835, c. Voor een Dichtstuk: Een oorspronkelijk Blijspel in Dichtmaat; ontleend uil de zeden en gewoonten onzer Natie. drie stukken zijn ingekomen, geteekend: N°. 1. Ridentem dicere vermn. Quid vetat. horat. Sat. L. I. 1. vs. 2+ 25. s 2. In magnis voluisse sat est. N". 3, Inde ere scelerum cansae, nee plura venena Miscuit. cat. juvenalis Sat. xrv. Al de vjjf beoordeelaren hebben deze stukken de bekrooning met den uitgeloofden eereprijs onwaardig gekeurd; echter hebben twee hunner eenen zilveren Eerepenning toegekend aan het stuk geteekend: In magnis voluisse sat est, en één aan dat geteekend: Inde fere scelerum causa, cat. De naambrief jes, behoorende tot de onbekroonde Verhandelingen 6D Lof redenen, zijn ongeopend in de Vergadering verbrand; en is wqders beslo. teu, om de Prijsvraag uit het vak der Algemeene Taalkunde: Geeft het verschil der taalstammen reden tot gegronden twijfel, of het menscheiijk geslacht uit één memchenpoar is voortgesproten andermaal uit te schrijven, en, uit aanmerking van de uitgebreide en moei- jelijke navorschingen welke tot de behoorlöke behandeling dezer vraag noodig zijn, den tijd der beantwoording te stellen vóór, of op, den isten van Louwmaand 1836. Vervolgens zijn de navolgende vragen voorgesteld en aangenomenom beantwoord te worden vóór, of op, den isten van Lonwmaand 1835: a. In het vak der Nederlandsche Taalkunde: In welke hoofddialecten is de NederlandschcTaalonderscheiden welke zijn de voornaamste bijzonderhedenwaarin dezelve uitéênloepenen in hoe verre kan de Redenaar en Dichter tot verfraaijing en verrijking van zijne voordragt van die bijzonderheden gebruik maken b. In het vak over de Theorie van Stijl en Welsprekendheid: Eene Geschiedenis van den Nederlandschen Proza-Stijlopgehelderd door eene daarin geviochte bloemlezing uit de beste Schrijvers. c. Voor eene Lofrede Antonij Heinsius Raadpensionaris Nog is besloten, om, ingevolge de aankondiging Id het Programma van 1831 vervattot een onbepaald onderwerp uit één der bij de Wet dezer Maatschappij vastgestelde Vakkenuit te schreven de vervaardiging van Een' Historischen Roman in te leveren vóór, of op, den isten van Louwmaand 1836. Eindelijk herinnert de Maatschappij, dat zij, vóór, of niteriyk op, den isten van Lentemaand 1834. de beantwoording verwacht der volgende, in den jare 1831 uitgeschrevene en bu het buitengewoon Programma van den jSstec van Sprokkelmaand jl. herhaalde, Prysstoifen: a. In het vak der Algemeene Taalkunde: Welke zijn de voor dee lendie uit de bewaring eener eigene taal voor de welvaartbeschaving en zedelijkheid van een volk voort- vloeijenen welke nadeelen heeft men van de geheele of gedeeltelijke verwaarloozing der moedertaal te wachten en b. In het vak van de Theorie Oer Dichtkunst: Welke vereischten moet een dichter bezitten en in de voortbreng se len zijner kunst aan den dag leggen om den naam van Volksdich. ter bij uitnemendheid te verdienenen welke onzer niet meer in leven zijnde dichters hebben de meeste aanspraak op dezen eernaam verkregen De Maatschappij looft haren gonden eerepenningter innerlijke waarde van dertig gonden dukaten uit aan den schrijver van het der bekrooning waardig en best gekeurd stuk op ieder der bovengemelde onderwerpen en eenen zilveren, van gelijke grootte en gelijken stempel, aan den schrij ver van het insgelijks goedgekeurde en de bekroonde verhandeling of dicht, stuk het naast bijkomende stnk. Alle stukkeD, welke naar den prijs dingen, zullen leesbaar en naamvkeu- lig, doch met eene andere hand dan die des opstellersmoeten geschre* ven zijn, zoowel wat den tekst en de noten, als wat de verbeteringen eti veranderingen, aangaat. De stukken znllen met eene zinspreuk, en niet inet den naam des schrijvers, onderteekend moeten zijn maar, in een bij gevoegd verzegeld briefje, hetwelk dezelfde zinspreuk tot opschrift heeft, zullen de voor- en toenamen en woonplaats des schrijvers vermeld moe ten worden. De naambriefjes, behoorende tot die stukken, aan welke geen prijs worde toegewezen, zullen, in tegenwoordigheid der leden, op de Algemeene Ver gadering, ongeopend verbrand worden. De schrijvers, welke naar den prijs dingen, en, vóór de uitwijzing van denzeiven, zich, op eenigerhande wijze, als zoodanig, bij beoordeelaren hebben doen bekend worden, znllen van denzeiven, schoon zij dieD waar lijk verdiend hadden, verstoken zijn. De bekroonde stukken zyn de eigendom der Maatschappijen worden onder hare werken uitgegeven zoodat niemand dezelve zal mogen laten drukken dan met toestemming van Bestunrderen. De lofredenen en dichtstukken moeten opgesteld zgn in de Nederdult. sche taalmaar de antwoorden op de overige vragen kunnen ook in hec Latijn, Engelsch Fransch of Hoogduitsch (dit laatste evenwel met Itaii- aansche letters) geschreven zyn; en moeten vrachtvrijvóór, of uiterlijk op, den boven bepaalden tijd, ingezonden worden aan den Algemeenen Secretaris der Maatschappij. Wordende overéénkomstig hetgeen in de Algemeene Vergadering van den jare 1828 besloten is, ten aanzien der lofredenen, de navolgende bepa ling herinnerd De Maatschappij vordert in eene lofrede geen bepaalden vorm van kuntmatig opstel, maar behoorlijke inhet lichtste Hing van de ver- diensten des persoonsvan hetgeen hem belangrijk doet zijn en bij- zonder kenmerkt; hetzij dit door het verhaal van deszeifs levens- geschiedenis en lotgevallen hetzij op eene andere wijze geschiede doch altijd in een duidelijken zuiveren krachtigen en sierlijken stijl, met inachtneming van de regelen der echte en edele eenvoudigheid Tot Algemeenen Voorzitter der Maatschappij voor het volgend jaar is gekozen rie Hoog Ed. Gestr. Heer Mr. m. c. van hall. Staatsraad in buitengewone dienst. Ridder van de orde van den Nederlandschen Leeuw, Voorzitter bij de Regtbank van eersten aanleg. Lid van het Instituut te Amsterdam en Lid van verdiensten bij deze Maatschappijen tot Algemee nen Secretaris de Heer Mr. w. J. c. van Hasselt Lid van de Regtbank van eersten aanleg, mede wonende te Amsterdamaan welken laatsien derhalve, gedurende het ingetreden maatschappelijk jaar, alle brieven stuk. ken en antwoorden moeten worden toegezonden. Rotterdam, Op la-t der Maatschappij den 20. vau Herfstmaand 1833. G H M, i>ELPRAT» waarn. Algemeene Secretaris.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1833 | | pagina 1