fcfl ei- en ste Ier r t t te len .er gaarde de ontwikkeling van de zedelijke kennis des menschdomsopent, dat: zoowel in liet zedelijke en-godsdienstige, als in het staatkundige, in onzen tijd eene gisting en wrijving van de tegenstrijdigsie gevoelens heeft plaats gehad. In Europa hebben bij- en ongeloof om de overwinning gestreden; liet laatste heeft éenige jaren schijnen te zegevie ren, dócli de Voorzienigheid heefc voor het Chris tendom gewaakt; hetzelve is onwrikbaar staar.de - gebleven, en het ongeloof heeft plaats gemaakt voor n eene betamelijke vrijheid van onderzoek in zedelijke en godsdienstige zaken, welke met deszelfs geest r volkomen overeenstemt." Sedert eenigen tijd echter heeft het bijgeloof, door een, met hoogdravendei doch zinledige woorden in gekleed Mysticismusen door priesterlist en belang zucht ondersteund, het hoofd weder opgestoken, en doet, gelijk men hopen mag, vergeefschenogtans ijverige pogingen, om het weldadige licht, dat in onze eeuw over hec Christendom opgegaan isin duisternis te verkeeren. De strijd cusschen hen, die alle zede lijke en godsdienstige uit de menscheljjke rede alléén (^Rationalism usen zij, welken dez£ kennis uitsluitend van eene boven-naeinirliike of onmiddeliike openbaring afleiden (Supernaturalismus, duurt nog steeds voort. Men is van beide zijden in den waan, dat er aan geen vergelijk te denken is. Men meent aan den eenen kant, dat men, door het aannemen van eene onmiddeliike openbaring, genoodzaakt zoude zijn, de rede geheel en al vaarwel te zeggen; terwijl de an dere vreezen dat mendoor aan de rede gezag in hec godsdienstige toe te schrijven, weldra het geloof aan de Heilige Schrift zoude moeten laten varen. Men moge in Duitschland over hec algemeen zulke over dreven gevoelens koesteren, in on6 land is men echter al sedert eenen geruimen* tijd overtuigddac rede en openbaring wel in overeenstemming te brengen zijn de eene moge aan de eerste, de andere aan de laatste meerderen invloed toeschrijven, men zal toch overeen komen, dat er in het zedelijke en godsdienstige een op de menschelijke natuur gegrond en een Goddelijk geopenbaard begiüsel bestaat. Men spreekt hier niet van een klein aantal menschen in ons Vaderland, die sedert eenigen tijd met eenen dweepachtigen of voor gewenden godsdienst/gen ijver tegen het menschelijk be ginsel te velde getrokken zijn, en ons oude, voor den geest des tijds niet meer passende, stelsels, als de echte leer van het Christendom, zouden willen doen aanne men, Het zoude overbodig zijn en vruchteloos tevens, deze lieden te wederleggen, terwijl zij aan de rede alle reg c, om over godsdienstige zaken na te denken, betwis ten, en dermate het gezond verstand verachten, dat zij zaken tneenen te moeten aannemen, die tegen alle gezond verstand en zedelijke begrippen indruischen. Onze tijd is ongetwijfeld hoogst merkwaardig door de gelukkige ondtekkingen over de eerediensten der oude volken van het Oosten gedaan. De Zend - Avesta werdvijftig jaren geleden door Anquetil du Perron in Europa ge- bragtde Heilige Schriften der Hindoo's zijn door de ijverige nasporingen der Engelsche geleerden meer be kend geworden door de gelukkige ontdekkingen van Qhampollion isfoo als ten minste vele meenen een gedeelte van den sluijerwelke de Egijptische Mytho logie bedekte, eenigzins opgeligt. De zucht tot on derzoek is onder de geleerden aan de orde van den dag. Kleuker Rhode Muller Langles Creuzer Heeren en anderen hebben een* rijkdom van nieuwe en belangTijke opmerkingen ingeleverd. Men kan zeggen dat in de XIXde eeuw de Ooster- sche oudheid, zoo wel als de Noordsche fabelleer uit den dikken nevelwaarin zij gehuld wasvoor ons oog is opgerezen. 'De altijd voortgaande ontwikkeling der menschheid als eene collective eenheid beschouwd in zedelijke kennis door de geschiedenis aan te toonen moet hec doel zijn der onderzoekingen, welke een geleerde, opzigtelijk dit onderwerp zal willen bewerkstelligen. De zedelijke wetenschappen mogen nietgelijk de natuurkundigevoor eene oneindige uitbreiding vatbaar zijn, en derzelver onwrikbare grondslagen reeds sedert lans zijn vastgesteld zoo blijfc het gecal van hendie deze kennis volgens juiste gronden bezitten in ver gelijking van het overig gedeelte des menschdoms zeer gering maar allengs worden meerder ondeeligen met deze gronden bekend, en dus streeft in hen de menschheid in deze kennis gedurig voorwaarts. Deze kennis is ook riet mogelijk, dan door de harmonie van rede en godsdienst. De zedelijke kennis eindelijk is bet hoogste, waartoe de mensch hier op aarde kan ge raken zij wijst hem naar eene hooge bestemming en naar eene nimmer stilstaande volmaaktbaarheidzoowel aan gene als aan deze zijde des grafs. Hec is dus eene hoogst belangrijke onderzoeking de langzame en traps gewijze ontwikkeling van zedelijke kennis bij de voor naamste volkenin onderscheiden tijden na te gaan en om zulk een uitgestrekt veld met eene geregelde orde te kunnen overzien, moet men, uoor eene gepaste verdeeling alle verwarring en herhalingen in zulk een zamengesteld onderwerp trachten voor te komen. Er doen zich alsdan van zelve drie hoofd-afdeelin- gen op: i. De geschiedkundige en wijsgeerige beschouwing van den staat der zedelijke ontwikkeling en be schaving der oude volkenvóór de vesciging des Christendoms. Het tafereel van de verschillende zedekundigë stelsels der oude wijsgceren en derzelver invloed op de zedelijke kennis in het algemeen. En, 3. De zedelijkheid en derzelver beginselenin verband met de openbaring beschouwd, vóór en onder het Christendom met den invloed dien het Christeudom op de zedelijke kennis en ontwikkeling der "menschen gehad heeft. Hoe hec Christendom en de nieuwere wijsbegeerte wederkeerig op elkander gewerkt hebben met aantooning dat de verhevene begrippen, der door de hedenJaagsche Wijsbegeerte in het zede* lijke dnnrge.s e'd verre van inet den geest des Christendoms te strijden eerder daar uit voort- vloej-'-n en er volmaakt mede overeenstemmen zcodar de zedelijke besp e-jelinggepaard met Chnste hken Godsdienstvolmaakt geschikt zijn, om de zed ifike kern en daardoor ook de prakt tisché zedelijkgekf méér en mcér onder he- menschdom te verspreiden. Zoo men in de duisternisdie'de eerste ontwikkeling menschen omringde toen zij vöor liet eerst op den aardbodem het licht aanschouwden, wil indringen, kunnen geene gissingen immer eenen hoogeren trap dan dien van waarschijnlijkheid bereiken^ Hec schijnt natuurlijk dac de mensch hoewel niet den heerlijkscen aanleg door den Schepper begaafdechter zelf van dezen aanleg gebruik maken, en zich zeiven in hec verstandelijke en zedelijke vormen moe... Hiervoor is hij op aarde, om aan zijne zelfontwikkeling werkzaam ,te zijn. Die strijdt niet met het denkbeeld van de opvoeding der eerste menschen door de Voorzienig heid die ons in de eerste oorkonden door M.ozes verzameld, verhaaid wordt. De-eerste menschen had den zulk eene opvoeding noonigvolgens hunne ge steldheid als zinnelijke, redelijke wezens, om hen vóór hun béhoud en voor hunne vorming eenige noodzake lijke kund gheden in te prenten, voor welker op-po- ring, do r ondervinding en gevolgcrekkfngen hm. zin nelijke aard geheel kinderlijk en b.eperkc verstand en niet ontwikkeld zedelijk gevoelnog gehe. I ongeschikt waren. Hec dier handelc regtstreeks overeenkomstig zijne natuurdie bij allen van zijne natuur dezelfde is. De mensch daarentegen moet op eene redelijke wijze zijnen aanleg ontwikkelenen- door de ender vinding kennis opzamelen dit gaat langzaam en traps gewijze en waarom zoude God.j-.die den mensch schiep om door de kennis en het streven naar zijne zedelijke volmaaktheid een eindeloos geluk deelachtig te worden, hem. niec in de. eerste schreden van zijne zelfontwikkeling behulpzaam geweest te zijn? Wat de zedelijke ontwikkeling aangaat, die het onderwerp de zer beschouwing uitmaakt, hoe noodzakelijk was hier vooral niet hef geloof aan hec bestann. van een Opper wezen en hoe lang zouden de menschen niet van eene eenigzins zuivere kennis aangaande wezen versco- ken gebleven zijn indien de Voorzienigheid als hand haafster der zedelijke orde, niet gezorgd had, dat de eerste menschen dezelve verkregen, hadden? Aan de oorspronkelijke openbaring, door God aan het menschdom in deszelfs eerste kindschbeid. gedaan, zijn waarschijnlijk de hoofddenkbeelden waaraan zich hec godsdienstig gevoel van den mensch hec naauwste hechten welke dit gevoel tot stelsel ontwikkelen namelijkhet bestaan van een Opperwezen en eene hoogere wereldniec alleen hunnen oorsprong ver schuldigd maar bij overlevering hunne voortplanting van hec eene geslacht op hec andereen hunne aan wezigheid bij alle volken zelfs bij diegenen die op den laagsten crap van beschaving bleven. Alle ver schillende godsdiensten bij de onderscheidene volken met alle hunne uit één loopende leerstellingen tien uiter - lijke plegtigheden zijn dan uit dezelfde bron ontspro ten. Naarmate zij de eenvoudigheid en zuiverheid der oorspronkelijke openbaring behielden zijn zij Gode waardiger, en meer met de zedelijke behoeften der menschen overeenkomstig gebleven, en hoe «veer zij van dezelve afweken werden zij met bijgeloof, en onzedelijke plegcigheden vermengd. Dir gezigtspunc en de geschiedenis van de zedelijke en godsdienstige ontwikkeling des menschdoms verklaart de algemeene verspreiding der godsdienstige hoofdbegrippendie wij bij. alle volken aantreffenen dac wij in hunne eere diensten hoe zinnelijk en gedrogtelijk sommigen der- zelven ook mogen zijn altijd iets goddelijks aantref fendat, hoe weinig zulks osok moge geweest zijn, immer heilzaam op den mensch heeft moeten werken. De Voorzienigheid heeft het menschdom in deszelfs zedelijke en godsdienscige vorming niec aau zicbzel- v$n overgelatenmaar heefc onder hetzelve her zaad der kennis uitgestort, dat, naarmate van de verstands beschaving en uiterlijke omstandigheden bij hec eene volk weliger dan bij hec andere opgeschoten ismaar nimmer geheel verstikt is geworden. De Heilige Schrifc gaf ons de eenige zekere ge schiedkundige bescheiden, aangaande de eerste ontwik keling des menschelijken geslachtsmaar de geschiede nis zwijgt veelal omtrent den oorsprong der Gödsver- eeringen bij de meeste beschaafde volken der oudheid zoodat wij ons, wat dien oorsprong aangaat, rneeren- deels bij vermoedens en analogische waarschijnlijkheden moeten bepalen. Reeds vroeg moec de trek tot ge zelligheid. en zamenleving bij den mensch werkzaam geworden zijn en dezelve kon bij den laagsten trap van verwildering, bij de stammen die zich het verst, verspreidden, nier uitgedoofd worden, ómdat hij in den aard van den mensch gegrond is, en, als hec ware, door de natuur zelve wordt daargesteld door de zamen- woning van ouders met kindéren, die weldra tottenën stam aangroeiden. Vindt men ergens volken op den aardbodem zoo wild en onbeschaafd, die Diet eene stamvereéniging in zich bezitten? Voldoening van zin nelijke behoeften, ziet daar, voor eerschét doel van den mensch; naarmate deze gemakkelijker ce vol doen ziinwordt hij in staac cot eène hoogere órde van zakentot hec zedelijke op te klimmen. De volksstam die zich in de ruwste gedeelten des aardbo. dems verspreid haddenmoesten zich door de jagt en visscherij het levensonderhoud verschaffenterwijl de grond niet genoegzaam u t zichzeiven hier voorop- leverde zij moesten hierdoor l2ng op den laagsten trap van beschaving blijven. Hét zwervend leven der Nomadischevolken die eenmaal in rijk met rundvee en andere graschende dieren voorziene streken aanland denen zich spoedig op den veeteelc toelegden, is reeds het kei merk van eenen hoogeren trap van kui tuur. Terwijl eir.d'.üjk die stammen, die in vriicoibaie Q Het vervolg den kunt van deze bludz o>'5Ö^S"O| to 5 -O Q> "O v a i -a v a> a> c qj c E v OJ~r 0 j -3 O - S .G* »- 2 CL) g C /U -O ca S 2 u n - c 04 sï c rë3 QJ E S g s 8 (u - CU. v -O I "G cc "Sb?-* 0 c ÜÜA) O) G «1 <U '7* "O S .2? c c «-00 •c g s g -o a •3 a> tsO u c a QJ s a OJ (j* ba 4 o c u c .7 cj C S£ O 3J aj CU M T*. «5 5; <u ai d c CL) O o, O ju-w-O o ÖJ2 O) •y aj -Q k iv P-hüs c2 c r o S cSïgoJjSS >^3 O.G-O P-C JSÜ C. -G -2 bo2 cu -v. o OD-O rCj u N 5 Sa; cu O) -o G G: - 01 n LL •S.S S 0>X; E ty O) WJ O QJ -O S o a m ai -Q D aj "5 .ft 2?S.Si.2 O) CXI -o >-a (U «J <U 41 c 5 5) N"C 41 G §N0)O »--cEr. O) -o QO 2d bh O - ca 5 5 2 - o e 0) -Q G S 7"c a-o Ji O G a c O G t= r: cs 5-3 <v "O AJ CS w CJ -a O) cj cjj G u s c B" S, n K 5 —i O) <U G f O) G 0 13 D T" -GO^30J O - W^! C O) ÏJ - o_;c?.E 0 •r o t: O -O JSJ cü C 5 4, O) 0«v A-. za aj 4-' o —cu •-s' 0# -0 :=-• O n - - u 3 n? "g tz oj aj aj ccoïï Q e p -S Mjr- Sv3Ïd,S5"5 CU ti g er o u=J cd 5 2 S -i a :S a i -a (U o 52 -2 >5 o) Ti - 52»,°, U S S s .5 G G c o s o S a I"s U JO 5 go"" - 0) »U W r»- -• v. -- •ojujo» £- 03 Q :G1 P tj S 2d N a S u 0 o «5 5? 0 a c -a b£ aj r - 5 0) m fï - JD H. <u o N uS - CL) 7\ oj "o ba F. S o o» u G aj -d 0) .JS-, r, c v c j d - -n in j c j o cv r\ na h m - .i.»— -Jj-. *S (L) O 2s 'c S (3J "O A- Tj "3 U .r~ t— d 'ai o> e c (U "O 0) vU n» c*» -Q «u s ■ztj cu -o D a QJ a y. W u c i u E 3, - 01 Cl o, w. vUOj, O 3 O) «-o a p-d-c:><u O (UCJ3 hr r. a I J bCJI U S K a, w o H, W C; n 'G «d ët- h: :G"- u O rA 25 -S x o $,5 tl J3 - v> C -O "h, C CJ 0 ts3 - G O O D o bx o) -a 0 C H 0) 4) N 2 5£ -J S <U - .m hol: c .r? c o -5s 1 -a T3 -o O 2 BP U-:5 o 5 Jd GN^^._ ïl i! J— G -- "N oj «0 *5 j QJ XI u. 5^1 8 O c w 4> <U "=£ZZ -G - o 5 iu s ;c 1» 0) J?. Jr. -S 2^-3 ca O QJ -- c 2 "CD" ,-■355 i cr. O S D QJ UC SC ."5? 5 - 0 SC G CG "S-S QJ Cu .G J2> ■V C N C 3 t)2S v A i= -a o - s g 5 a br. S «d I «j n S 5 U 4, 2 F w. tX 2; F, GJ F 4, QJ ca 4, qj a QJ H c

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1829 | | pagina 3