I
fc
«tuil**;*»'
I ff- s a3S|i
he;tvclk onbestaanbaar gerekend werd mot de maatschap
pelijk -• 'ordedie voor een gedeelte op de heili: i.eid
yjn den eed berust. Men had aan de wet het verwijt
«c.iaan van Atheïstisch te zijn men maakte haar Deïstisch
en niets meer dan dit. Zij nam de dogmatische of
lffot:l!ige waarheid van geenerlei eeredienst op, maar
ge'waarheiddie over alle andere heerschappij voert,
jn plaatste de maatschappelijke orde onder de bescher
ming van die algemeene sanctiewelke zij met Bentham
en de wijsgeeren Godsdienstig noemde.
Ontken het bestaan der Godheidontken een leven na
jit leven, of beloof de belooningen van dat toekomende
leven aan de boozen en de straffen van hetzelve aan
de goedendan is het dat gij de Godsdienstige zedeleer
aelecdigten de maatschappij treedt dan tusschen beiden
idee om de belediging te wreekenwelke Gode aange
daan is, maar de stoornis, die aan de orde in de maat
schappij is veroorzaaktwelke haren hechsten steun
vindt in die sanctie of bekrachtiging, welke gij ontkent
of die gij bedorven hebt.
Maar voor het overige aanbid al of niet de Godheid
in "de Moedermaagdneem niet aan zekere hoofd
stukken der geloofsleerdit maakt in het oog der wet
geen onderscheid. De wet gelooft aan het bestaan der
Godheid en gedoogt niet dat men die bestaan ontkenne
rnaar zij geeft geene bepalingen of benamingen van de
Godheid. Zij wil volstrekt in geene bespiegelende sek
ten-twisten treden. De wet heeft noch Protestantsch
noch Katholiek, noch Joodsch noch Mahomednansch
geloof, want de wet is incompetent om geloofsgeschil
len te'beoordeelcn. De wet gelooft aan God en aan
zijne Regtvaardighciddit is haar geloofs- en hare zede
leer deze behoort tot alle Godsdienstenen het is
daaróm dat zij van Godsdienstige zedeleer spreekt. Hiertoe
bepaalden zich de voorschriften der wet van 1S19. Wat
heeft de wet van 1822 dan daar bijgevoegd in het aan
gehaald artikel, op hetwelk de ltlagte gebouwd is?
De wet van 1822 is ontworpen in die geest van
alg"ineene bescherming, die zij aan alle eerediensten
schuldig isen van wederkeerigen eerbieddie zij
elkander over en weder schuldig zijn. Zij heeft geens
zins het voornemen gehad om het regt van onderzoek
te beperken, maar zij heeft van dit onderzoek willen
geweerd hebben alles wat tot hoon of belediging aan-
leiding zoude kunnen geven.
En nu ontstaat de vraaghoe men in deze zaak den
letter en den geest dier wetten kan inroepen
11: neem voor een oogenblik aandat er in het boek
waar over klagte gedaan isniets stelligs van de God
heid van Christus te lezen is, maar is het bestaan van
God en van een leven na dit leven in hetzelve ont
kend immers neenwel nu in welk opzigt kan dan
dc wet van 1819 toepasselijk gemaakt worden? bewijs
ons dat er in de wet iets anders gevonden wordt dan
dc erkentenis van het bestaan van God en van een toe
komend leven bewijs ons dat Godsdienstige zedeleer het
sijnonimum is van de zedeleer eens bepaalden Kerkge-
nootschaps. Geloof aan het bestaan van Goddit was
de eiscli der wet van 1819; eerbied voor alle Eere-
dienstenonder welken naam zij ook God mogen aan
bidden dit is de eisch der wet van 1822. Gebrek
aan eerbied jegens alle Godsdienstige gezindhedenbe
staat, noch in het bestrijdennoch in het ontkennen
zelfs van eenig leerstuk, maar in het bezigen van hoon
of bespotting. Men leest in den Moniteur van den
3 Februarij 1816 de opgave der gronden van een be
sluit door den Keizer van China genomen op rapport van
zijne Regtbank over zaken van Godsdienstplegtigheden
waarbij die Monarch de voormaals tegen de JesuitCn
uitgevaardigde vonnissen te niet doet. Deze gronden
kunnen tot kommentarie dienen op de wet van 1822.
Er is een God, zegt de Keizer van China, en die God
acht zich niet bclcedigd door de verscheidenheid der namen
welke men aan Hem geeft.
En in dien zin spreekt ook de wet van 1822 en het
is ook aldus dat het Koninklijk Geregtshof van Kolmar
hetzelve verstaat in zeker arrest, bij hetzelve gegeven,
dus luidende: De bijzondere leerbegrippen en dogmata,
welke iedere Godsdienstige gezindheid onderwijst,
K kunnen noch ten aanzien van den Godsdienst van
den Staatnoch van de andere Godsdienstige gezind-
heden onderling, eenigerlei hoon of beleediging tegen
de openbaare of Godsdienstige zedeleer uitmaken."
Doch de beschuld ging vervolgt niet alleen een ge
waand misdrijf, hetwelk zij zelve niet heeft kunnen
karakteriseren noch beschrijvenmaar om deze be
schuldiging te staven spreekt men van eene daadzaak
die niet bestaat.
De roeping van het openbaar Ministerie is daarin
gelegen, dat hetzelve spreken en handelen moet in naam
der maatschappijin naam der geregtigheidnuvraag
ik wat is de onschuld in het oog der geregtigheid?
is het niet het daar laten, het onthouden van zullte
daden, welke die geregtigheid verbiedt? De maatschap
pelijke geregtigheid heefc een vermogen des yerbods
zij is prohibitief, en daarom ook gaat altijd de verde
diging aan de straf vooraf.
Er wordt dus eene vereeniging van twee voorwaar
den vereischt wanneer het openbaar Ministerie zal mogen
vervolgeneene daadzaakom dat de geregtigheid zegt
onthoud uen eene verbodens daadzaakom dat zij
verbiedt voor en aleer zij tot straffen overgaat
Wel nu, geene dezer voorwaarden is hier vervuld:
ei -*>[aat geene daadzaak, want volgens de beschuldi
ging ?elve, vervolgt het openbaar ministerie een onthou
ding het vervolgt wegens het niet bestaan eener daad;
ook bestaat er geene bij de wet verboden daadzaak
want wij hebben betoogd, dat dc wet. op welke men
f z.cb beroept, zoodanig verbod niet inhoudt.
i In waarheid Rcgters 1 een r'ekwisitoir van zoodani
ge:! aard is geschikt om epoque te maken in de geschie
denis der strafwetten. Waar toch heeft men in onze
wetten op de misdaden en straffen het artikel uitgevon
den hetwelk ccn regtsgebicd over het heiligdom onzer
gev/ctens toekent? om in het blinde bedoelingen (ir.teti-
ii.:.j/;téj te strpffen die haar onderzoek ontsnapt? er
is in de beschuldiging zelve eene erkentenis gedaan
welke alio vervolging had moeten doen staken; zie liter - g jjj
hoe dezelve zich uitdrukt: Dat de uitgeverdit werk g
aankondigende, schijnt Qscmile), door liet weglaten der 3 g ;5
wonderendezcive als fabelachtig te beschouwen." jd - -T
[Iet openbaar ministerie beschuldigt dus alleen op g 5 3
schijnen gij Regters, die niet oordeelen, niet vonnis- tf o j; -
sen moogc dan naar overtuiging, gij zijt het, aan wien j? "2 S
een vonnis van vcroordeeling gevraagt wordt dat op twij
fel, dat op schijnbaarheden gebouwd zal zijn.
Maar ik gaverder, ik zeg dat heruitgeven van het
zedekundig en geschiedkundig gedeelte van het Evan-
d Se''e we' verre van eene ontkenning der Godheid van
a N s- ->
- O. o Tj ri
O O
'z
G-, JjZ CJ ZJ
CJ rj
to
E a -
<t» O O 5 M
i_, 3 G .O U, GD Ti!
O o IJ c
3 S i 's
'S N i.» tj
D
c
o 2 ,5
o
CS
Jdl Ju
o gü
r— CJ «5
<v tsi y S
w vs u. «-» Rj C Rj 2 ki p; O
Christus te bevatten, integendeel daarvan het luister-
n rijkst en misschien wel het meest eerbiedwaardig o
bewijs- oplevert."
Ik ben geheel niet gezind om de waarheid der won w» e* tï o o m s
deren, die den dood en de opstanding van Christus ver
gezeld hebbente verwerpeneven min als ik het
bewijs tegenspreke dat daaruit voor zijne Goddelijkheid
voortvloeidemaar ik vermeen te mogen bewerendat
de openbaarmaking dezer Goddelijkheid even zoo zeer
tot 's Heilauds zedeleer als tot zijn leven behoorten
dat er een goed aantal Christenen en zelfs Katholieken be R a
is, die in het voorbeeld van het eene, en in de lesseu 2 S" ëL4» 'iï -3 2 O
der andere, de gronden hunner overtuiging en de inge
vingen van hun geloof ontleenen.
In eene zoo teedere zaak, wil ik gaam het zwakke e 5 5 »o G
licht mijner rede voor dat van het openbaar Ministerie
laten zwichten; maar ik meen tegen over hetzelve te a S g 2 0 E
kunnen stellen een geloof, even sterk als het zijne, g S -cJH .5 w
i i O. w «-•
- -- - g r. a.
.2 5? 2 2 S c S N
■o S 5 <y ^^13^2
qj C u »- 2 G Gi
OJ 2 G "R3 Cj 1> U s-, O
CJ SJ
<uö,
bD <U T3 O T3 CJ)
en een niet minder verlicht verstand. Wanneer een
mensch zegt dat hij geloofcen dat hij voor zijn
5 3 5^
2 -r 2 o
rs oj O
zeker, weet ik niet waar men elders een verstand, dat -5 1 j;
meer gezag had, en een ijverig warm geloof zoude
kunnen vinden. En wat is het dan, waardoor het 'g jj jj" '5 f
Christendom dat bezit van zulk een schoon talent en a»5,ï E,'c" «'5 3
van zulk een brandend geloof bezorgd heefthoort
het en waagt het dan nog 011s te vervolgen. Gij, die 01 g S o g
in de zedeleer van Christus niets anders weet te ont-
dekken dan het teeken eener vervallen Godheid.
Het Christendom, zegt Chateaubriantbehelst voor
mij twee bewijzen van zijnen Goddelijke oorsprong;
n door zijne zedeleer strekt hetzelve om ons los te
n maken van de banden der harestogten; door zijne
n staatkunde heeft het de slavernij afgeschafthet is
03 -° s 5 a -
i-Oalc
■2.2E UCJ,1J!r, g -G a
N G G O 0
<y O G 75 «-» •- G .G «d
- 1_ -73
•2 a> •-
B ai -o
O
Xj Jstf O .5
70 cj ;G* *-» ca
2 'a -2i o
T3 G q; G <y XJ "O
S O c®
So G d)
<U r- Azi
Jr* O G - "l
2 C O
N GJ D U* G
G !-■ 4> T*
dj c fcfl-a r gj Ju oj
■S .H
- s 5 e 'S
w as aj :zi> zz
- M-r o
S
O
dus eene Godsdienst van vrijheiden dat is mijn - 3
n Godsdienst! 'C g - - -
Na zulke, en zulke bewonderenswaardige woorden<j
met welk regt zal het openbaar Ministerie ons komen
zeggendat de Godsdienstige zedeleer aangerand is
dat zij de Goddelijke heiliging mist, om dat men
2 van de wonderen niet gesproken heeft."
n Indedaad het misdrijf, of beter de zonde, want er
is door ons geen delict begaangij zelve begaat er
veeleer een Wij hebben de Goddelijkheid van Christus
niet ontkend in de wonderen, maar met welk regt ont
kent gij die Goddelijkheid in de zedeleer en in het
leven aan welke zijdedit vrage ik uis het meest
omvattend het verhevendst geloof? wij, wij ontkennen
de Godheid van Christus nergensvoor ons is zijn
leven dat van een' God zijne zedeleer die van een
Goden wij vinden 111 deze laatste even zulke luister
rijke teekenen zijner Goddelijkheid als in zijne mirake
len. Voor u integendeel'is het leven van Christus niets
meer dan dat eens wijsgeer, en het is alleen ten dank
zijner teekenen en wonderendat Hij van u nog eenige
erkentenis zijner Goddelijkheid verwerft.
Overigens staat liet u vrijom de openbaarmaking
der Godheid van Christus, nergens elders dan in zijne
wonderen te vinden maar ei lieve 1 sta ons toe dat wij
dezelve ook in zijne zedeleer en leven mogen vinden.
Maakt gij op deze wijze geene scheuring, en stookt
gij niet oorlog aan tusschen de onderscheiden Gods
dienstige gezindheden. O! indien gij de rust van uw
land beminten indien gij vooral de uitbreici g uwes
geloofs voorstaat, laat dan toch alle wegen daartoe
open; laat de menschen, welke het Christendom, ge'ijk
men dit zoo wel gezegd heeft, altijd genomen hebben,
zoo als het dezelve vonden, steeds die stralen van zijn
licht doende schitterenwelke meest geschikt waren q gjji
om door de vooroordeelen henen te dringen, die aan
hetzelve allermeest in den weg stonden. Laat toch alle
menschen tot Christus komen zonder dat gij u bekom
mert of het de wonderen, het leven, of de zedeleer
iswaaraan hetzelve de inwinst van hun geloof en
liefde verschuldigd is.
Maar, Regters, men ontkent niet alleen dat de Evan
,GJ OJ G
C r- 3
•G U"
CJ 'O
.5?
J "S U
G T3 oj
T3 M "J 3
'£^9 B c S o.
C G dj O »G (U 4-J Q
- - 5 11'e S
|!g sSÜSv5
GD .-r-j rt CJ <y c:
2 3
-fv. G-* 'JU o G rt CJ
O >3 - g_w,uc.ïi.g---
GD O CJ C 52 G .5 'EP •--- c
G*o_G CJ aiGPL, C 2 GD CJ 3
D ófl g .$i N O
fell U G X^TcoCjOGD^ctrH
CJ G -G CJ o» i_« GD QJ
gï -"S3
g -o is S S -O -
TD CJ <L>
N rG
CJ
w 5 G
y p; 2 o 2
(U
a
CJ CJ CJ CJ
G O) -TD
6 -2 a .e e a g a
•S -f S
Gjyju c2 2
GD
gelische zedeleer in zich zelve den stempel drangc van S c g '5 w
haren hemelschen oorsprongen dat men aldus het c 3 -ü "2
c3 Gn "ïïi -G
a S
o3"
Evangelie zonder wonderen daartoe brengt, om niets
meer te zijn dan een werk, op zijn best gelijk staande
met Sokrstes en Platowant 'dit doet men juist daar
door dat men de zedeleer alleen niét bekleedt acht
met. die Goddelijkheid, welke haar, boven alle andere,
geloof- er. eerbiedwaardig maakt.
Wie had immer kunnen denkengroote Goddat
men zoude dnrven zeggendat de Christelijke zedeleer
zich zelve beleedigen zonde en dat men den dag bele
ven zoude, waarop het als eene onzedelijkheid zoude 2 3 jj
beschouwd wordende Christelijke zedeleer algemeen jn 2 5
verkrijgbaar te maken. «•§&:S'S§SgoSg«_
Was dat de les van Christus aan zijne jongeren 11 - -
in de Eerg-prediltatie verbood hij hen zijne leer en 3
leven te prediken, zonder bijvoeging van het verhaal
der wonderenen zeide hij hundat aan deze alleen g E g
O 2 5 GD GD Tl F> G G
O .3» rJ r- o m G3 11 y S
- - -3* CJ S >-> «TïqCJ X
N U *-* rs rt cri -JJ G n
- a Z* - Hf 2
P, G M D. O CJ LI u 1- 2
O N U u Cv. g T3 rt
G f; G S.'
^.2gd>^«-G<X,
S g 5s 3
.G, >g '2 2 .3 -Ü w .2
n -2 qj '3 o -5
u 3 2 u s al - cj
S S, o
c5 9
GD G
3 S
S CJ
bj) 1> .Q
•G CJ -G
2
zijn Godheid afhankelijk was! Neen, hij wil dat hun I? a
licht schijnen zal voor de menschen, op dat zij hunne
goede werken zien zullen, en het is daardoor, dat hij wil,
dat alle menschen tot Hem zullen gebragt worden. Zoo
doet de Heere Christus, hij schuwt niet, gelijk gijde
openbaarmaking zijner lessen en zijns levens; maar hij wil
{Het vervolg op den kant van deze bladz.j
(JJ .G u bi)
tJ O *2
o a o S S
a to qj so za o IA om
aj n u.