is! injustice d'un grand Prince, n'a pas laissé de raconter ses belles actions avec autant de soin qWaucun autre Historiën, et de par Ier part out de lui comtHe ses grandes qualitis le meritoient, sans laisser rien échapper qui pent marquer qu'il avoit juste sujet de s'en plaindreattends tincomparable Hugues Grotius, qui a parlè dans son Histoire des Pats-bas, de Prince Maurice de Nassau, tomme s'il n avoit jamais eu aucun demelé avec lui. Cest la un exemple remarquab'.e de desintéressiment et qui fait voirqu'il n'est nullement impossible de vaincre sa passion et de parler bien de ses ennemis: comme i imagine/it beaucoup de gensqui jugeut des autres par eux mémes. dat isbij Polybius kan men voegen eenen beroem - den Historieschrijver van lateren tijddieofschoon hij veel geleden heeft door de onregtvaardigheid van een groot Vorst, nogtans, niet heeft nagelaten zijne schoone daden te verhalen, mét. zoo véél zorg als eenig ander geschiedschrijver, en overal: van hem te spreken, zoo als zijne groote hoedanigheden verdien- den, zonder zich iets te laten 'ontvallen waaruit men bemerken kan, dat hij regtmatige oorzaak had van over hem te klagen; ik meene den onvergelij- ketijken Hugo de Groot, die in zijne Historie der Nederlanden, van Prins Maurits zoo gesproken heeft, als of hij met hem nooit in eenig geschil geweest was. Dat is een gedenkwaardig voorbeeld van 011- zijdigheid, hetwelk toont dat het gansch niet onmo- gelijk is zijn' drift te overwinnen en goed te spreken van zijne vijanden, gelijk vele menschen, die van an- deren naar hun zeiven oordeelen, zich inbeelden." Na een onderzoek van de kerkelijke geschiedenissen en derzelver gebrekenkomt men tot de derde waar neming, te weten: den stijl der geschiedenis, die vooral eenvoudig, zuiver en beknopt (doch niet duister) wezen moeten zoo min naar den zwier van een dichter dan naar den tooi eens redenaars geschikt moet zijn onze ParrhasiusJ wil ook geenszins dat een geschied schrijver wanneer hij zijnen stijl boven het gemeen taalgebruik poogt te verheffen zoo duister is als Thu- cydides en Tacitus, want niemand sprak te Athene of te Rome in die manier als die twee geschreven hebben; daarom kan hij niet begrijpenwat dien grooten Hugo de Groot in den zin kwamdat hij in zijn historisch werken Dionysius Fossiusdat hij in zijne vertaling van Everhard van Reid, vermaak schepte van Tacitus afgebroken schrijfwijze na te volgen. Voor de vierde 'waarnemingdie het oordeel betreft dient eindelijk dat het niet genoeg is, dat een geschied schrijver van de waarheid der dingen die hij verhaalt, bewust ismaar ook dat hij den wil hebbe om die waarheid welke hij weet, te zeggen en de kunst om dezelve we! uit te drukken voorts dat hij ook moet doorkneed zijn in de wetenschap der zedeleer en regeerkunde zonde.r welke hij van de daden der men schen niet kan oordeelen. Men vindt menschen die niet kunnen duldendat een schrijver zijn oordeel geeft, en die roepen dat een lezer vrijheid moet hebben om zulk eene zijde te kiezen als de zaken zelve hem zullen doen nemendoch hoe verre zij daarin missenwordt hier ten opzigte van schrijvers en lezers niet zonder voorzigtigheid aangewezenwaarbij de gebreken van den Jezuit Famianus Stradaanders geen onervaren manvoorbeeldelijk ten toon staannevens de eenzijdigheid van den geleerden doch weifelenden Justus Lipsiusdie de geschiedwerken van den uitmun tenden de Thou of Thuanus durfde berispenom dat deze naar zijnen zin wat al te regt door zee ging. Maar wanneer diezelfde Lipsius dat bespottelijke werk de wonderdaden van de Lieve Frouw van Halle en Scherpenheuver'' beschreef, waarover hij van den Schot- sciien geleerde Thomson meesterlijk te regt gewezen is, dacht hij toen weldat die leugenachtige historie door ieder verstandig mensch afgekeurd en integendeel de geschiedenissen van Thuanus met eenen onsterfelijken lof vereerd zouden blijven Hierbij volgt nog een zeer krachtig geschreven betoog betrekkelijk zulke Christen-schrijversdie hun zeiven men weet niet met welk een ongegrond voorregtaanmati gen om anders denkenden in zaken van Godsdienst te mogen vervolgendaar zij de vervolgingen tegen Hei denen, Turken en Joden aangerigt, een'glimp van regt- vaardigheid meenen te mogen geven, terwijl zij de ver volgingen, den Christenen aangedaan, als gruwelijke en vloekwaardige misdaden te boek stellen'. Neenalle gewe tensdwang waar en door wien ook uitgeoefendis afschuwelijk. Indedaad de wijze waarop dit in de Parrhasiana betoogd wordtis hoogst belangwekkend te meer daar er eene digressie aangaande eene goede grondwettige regering aan den eenen kant en de boos heid der Macchiavelische leeringen aan den anderen tant aangeknoopt wordt. Het verval der letterkundedat is de fraaije let teren Qbelles lettres.maakt de vierde afdeeling der Parrhasiana uit, waarin, behoudens de achting aan verdienstelijke tijdgenooten verschuldigd, echter rond uit wordt verklaard, dat men toen reeds geene zulke mannen va» geleerdheid en arbeid meer kende, «Is voorbenen Josephus Scaligèr, Justus Lipsius, Isaac Ca- sauBonus, Claudius Salmasius, Hugo Grotius, Johannes Miursitts, Johannes Seïdentts en vele anderen geweest waren. De oorzaken van dit verval nasporende, stele de schrijver voor oogen, eerst de moeijelijkheid dézer boekoefening, weike te groot is, omdat de gèieerden geene genoegzame verklaringen over Grieksche en La- tijnsche boeken geven. Dikwijls verbeteren zij den inhoud niet zoo als het behoort, en veeltijds geven zij, in plaats van beknopte aanteekeningêu over zaken die duister zijn, zoo vóór de jeugd als voor meer gevorderden, niet anders dan verschillende lezingen op, waaruit alleen geen licht genoeg te halen is: ja vaii oneindige moeijelijke. plaatsen zwijgen zij stil én over de ligt - verstaanbare voeren zij veel onnutte rede. De verklaringen welke Paulus Manutius over Cicero heeft geschreven, en die voor iedere soort van lezers een bijzonder nut hebben, werden veronachtzaamd, en een deel kantteekeningendie men soms zeer wel kan ontberen, beslaan onder het werk de beste plaats. Ver volgens worden hier ook de boeken in Holland cum notis variorumen in Frankrijk in Usnm Delphhti uitge geven, juist niet uit het voordeeligst oogpunt beschouwd. Maar als eene meest gewigtige reden van het vervaj der beschaafde letterkunde wordt opgegeven, dat de Grooten dezer aarde niet allerwege de wetenschappen bevorderen en derzelver beoefenaars geenszins in alle landen door milddadige belooningen aanmoedigen. Wa ren er vele Mecenaten het zoude aan geene Maro's ontbreken. Wien lust het altijd te blokken, zondér Uiczigt op voordeel of roem. Geheel anders ging het omtrent het einde der XV en het begin der XVI eeuw wanneer de geleerde lieden alomme bij de Vorsten met geschenken en jaarwedden rijkelijk voorzien werden; doch weldra stonden er in sommige landen geestelijke heeren op, die de verdenking van ketterij op de taal kennis wierpen, want oude letterkunde en domperfabriek staan in dezelfde verhouding als dag en nacht. Het vijfde punt van onderzoek omvat het verval van sommige landeigen staten, en hierbij komt eene lofspraak voor, aan de Republiek der Vereenigde Nederlanden gegeven, Welke nier zonder een zeer aangenaam maar echter ook zeer gemengd gevoel op te wekken, door de Hollanders van den tegenwoordigen tijd kan gelezen worden. Dit stuk te lang om thans alhier geplaast te worden, zullen wij bij eene nadere gelegènhéid eens mededeelen. Al te veel adel, al te veel geestelijkheid, zegt de Schrijver, is voor Koningrijk en Gemeenebest beide, steeds hoogst verderfelijk! Een bijzonder betoog geeft de Schrijver der Par rhasiana over den zin der spreuk van Caesar: IVat wij wenschen dat gelooven wij ook gaarne, en wij hopen dat anderen even zoo als wij gevoelen. Que volumus et Cre - dimus 'libenter, et quae sentimus ipsi, retiquos sentire speramusj. Het zou een goed werk zijn, dat zulke menschen, die niet anders redeneren dan uit drift en eigenbaat, menigmaal daaraan dachten en zich zeiven af vroegen of andere menschen die in regelregt strijdige driften en belangen zijn, hunne redenen wel zouden goedkeuren. Men zegt dat de Cardinaal Sforza, die in zijn hart met de Suprematie van den Paus en met meer andere zaken den gek stak, tegen iemand zeidei dat dezelve zeer gemakkelijk te Rome bewezen konden worden: willende daarmede te kennen geven, dat men het onbepaaldst gezag van den Paus moest gelooven, of tenminste veinzen te gelooven, indien men te Rome wenschte bevordering te bekomen. En dit is geene nieuwe spreekwijze: Sokrates heeft, volgens getuigenis van Arlstoteles, oudtijds hetzelfde gezegd: dat het niet moeijelijk was de Athcniensers binnen Athene te prijzen. De Atheniensers waren uit eigenliefde zoo gesteld, om de lofspraak op hun zeiven goed te keuren, zóó dat zij de slordigste redenen voor de allerheerlijkste opnamen, wan neer dezelve maar strekten om hunne stad eenigen roem bij te zetten. Wel voegt hierbij des schrijvers aanmerking over de lofredenen en schimpschriften. Wantzegt hij hoe gaat het toch met loven en laken asinus asinum fricat. Elk prijst naar zijne gezindheid. Wordt er een boek geschreven door iemand die geld en aanzien heeft straks ziet men een zwerm parasiten dat werk ten hemel verheffenschoon het een prul was van de prulligste soort. Maar wanneer die zelfde schrijver, eens van penningen en staat beroofd geraakt zijndewederom iets waagde te schrijven, hetwelk wézenlijke waarde en verdiensten hadmen zoude dan echter geen énkel woord tot zijn lof hooren vermelden Daar is echter lofspraak die van klem en gewigt verdient gehouden ta liet vervolg op de kant van deze biadz. j w is o o g'sa B o c p o n r. jc r 5 o-e 2-5 -ï a 6 .;5l!o I js.2 fc e'E -2<a J-3 g'-g o10? s 5 s m I a „"w J J= -v g 2 '3 -5 s g, P o G C5 P"G g 9 t 1.tf -2 oj g tt4 —l ,3 e jh p p g w cj Go22P_ï«PfcDP'£. c „5 813.3 eg -ga Js r5 o O SS 5-a 4-» G (J CJ P g> 5 P flj ~J. O-, o i In ~o "P o -s Zd CJ p. ,a - .z o 3 z-ö-S e S-2 a-s O a pj ra»- 2 cj CJ -o C b/ï^ qj cj - P S G -Ö r 0 -i? S i CJ K 9 ■- z CU -Ö E.SP G C -G a g s p o w> <u 2 S r. S g .al! e i •x5 c c cj g 4j tflOL O 5 S-> N G cj g P g •- O. p fcD-g ■S 8 g ,l"= .3 g 3 p.3. 3 G Q - n c Zé* CJ c; u P *- p 3 O G P P G i VtE <L» .3 N 4» J 5 -o <2 -p i o o P -T3 -U 4-. p cj G aS" p p a,'s" o bi) jp P U c/2 p f-t >- G •-< -o P "G «G G .3 «y - r* 5 N i- p o g i g r "p -G G u_ 3 O o N «- G -bC Pp O - - rG S4 G O .3,0 2 p o O r2 s G JD ^3 p O p p g p k g 1 ='3 o p 3 Tl O O a p KJ a e T3 2 -i, JL •=«•5 - cis 13 G G G$ p a 2 c7 .'5=5 -a a s S tl s "g-a .ïj:0? a o p i e G ui m a :G» G <S s; g •s sj CS S a" tjoSS s i2 S S .3 o a t» u. o O p - H a' O ert Cï „«ON p o S>-a I a g-0 V. a - S a - ■4 C3 -O "tj o c c G :u- x p *-» aS2<52oci':& g S'S.'CN >G g O p G S c u n ail eo sQS-il afl s.M 5 .•S-a s s s> 'j L. I* o a -4 P hr'G CJ 5 o ■^2 N "3 Sü-is-s-f •ai1" ^2-o§ 1 V 5 M Ss. Ja pi p "o G -O t- b -S -v: 'O t 3 g M cj W 'l -G G O ■C u G G c p <3 o o ba o 1 S .5 3 c« Cd O 4_» 5 i G G G i G C -4. ^l-laS^SaSa ^-Oo S^G ^-G P C N§ PT3"P 2 3 o ^2 -C p jo. 4-j w Tics "-.PJDO 4JG O B G "G G T3 *cti O P n .G u p'0 v u.-r o Ti G— ïb C: u §1 :S" 3 t s; U P co P o p :gp "o 2 - =5 3 G 1 V-2 g-f p^ J g •oS a 2 -E-o ogss u._ Jill-c" 5 §3 S >S-§ i|| 'e o Mq 5 - s^ss.»| Süwoiéa a 3 2 "41 - 3 S Mg a"60 ïl Sg>,l5gg§lsS !a2-?5'N:o"S G X --T O P G O cj P y i-. p .p o-TB 3 9 p -o 72 CL 2 cj O p qj r.v* tz Zj o S Sü ■a - V, ft cj N A Sj t- G i G r< r, L <"U 5 g p P s O u pP.- COT3T3 i G -3 -> p O .2 P o <U

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1825 | | pagina 3