De woestijn neemt
meer dan hij geeft
V
Finale
0*
^ATERDAG^MANUARU9
EL OUED - El Oued heet het Al
gerijnse woestijnstadje bij de Tune
sische grens en het water is er die
dag niet te drinken. De avond er
voor was het al smerig geweest,
maar nu druppelt uit de kraan al
leen nog maar bruine drab. De ei
genaar van het 'Hotel des Dunes'
heft zijn handen ten hemel. Aan
zijn goede wil ligt het niet, zegt hij.
Hij wijst naar buiten, naar de Avenue
Taleb Larbi. Twee vrachtwagens met ij
zeren pijpen denderen voorbij op de weg
naar de olievelden van Hassi Messaoud.
„Alles voor de olie", zegt hij. „Aan onze
waterleiding wordt niet gedacht. Mis
schien is het water vandaag beter".
Als het water hier zo vies is, waarom
heet het stadje dan El Oued, de rivier
bedding? De eigenaar van 'Des Dunes'
haalt zijn schouders op. „Het is nog wat
vroeg", zegt hij berustend. „U moet
wachten tot de regens vallen. Dan
stroomt de oued weer vol. Dan kunnen
we onze putten vullen". Hij kijkt de weg
af richting Tunesische grens. „In Tunis
regent het al dagen volgens de radio. U
gaat toch naar Tunis? Of gaat u naar Al
giers? Daar regent het ook". Hij duikt
achter de receptie en haalt trots twee
flessen mineraalwater tevoorschijn.
„Voor u", biedt hij aan. „Dat is dan
honderd dinar".
Ik krab door mijn stoffige haren. Een
gulden voor twee flessen lijkt mij rijke
lijk veel. „U kunt natuurlijk ook een
badhuis achter de moskee proberen". Ik
schud mijn hoofd en kijk op mijn horlo
ge. In Algiers regent het en in Tunis re
gent het. Twee weken daarvoor regende
het in beide steden ook al dat het goot.
Over een uur gaat de bus naar Tunesië.
Ik vind het een aanlokkelijk vooruit
zicht. „Merci, monsieur", zeg ik. „Ik
denk dat ik de bus naar Tunis neem. Be
dankt voor de moeite en tot ziens".
Dat is het einde van een twee weken du
rende speurtocht naar water, die in Al
giers begon en in El Oued eindigde.
zondvloet
„Water?", hadden mijn kennissen in Al
giers verbaasd gevraagd. „Water?". Ze
staarden uit het raam naar de regen, die
met bakken uit de Algerijnse hemel
plensde. „Jij komt veertien dagen naar
Algerije om water te gaan zoeken in het
zuiden? Je bent gek. Dit is het natste
jaar sinds mensenheugenis. Hoe wil jij
daar trouwens komen?".
Ik streek mij over mijn natgeregende
hoofd en wieip een blik op de krant..
„Stakingsconflict bij Air Algerie breidt
zich uit", luidde de kop. Het was inder
daad een probleem. „Waarom ga je niet
gewoon op de stoep zitten?", suggereerde
mijn Algerijnse gastheer. „Daar is water
genoeg". Hij wees vier verdiepingen
naar omlaag. Ik keek naar beneden. De
Rue Didouche Mourad was herschapen
in een kolkende rivier. Voortjakkerende
bussen spoten bruine gordijnen van wa
ter omhoog. De schaarse voetgangers
sprongen vloekend opzij onder hun pa
raplu's.
Aan regen was er die week inderdaad
geen gebrek. De Algerijnse kranten ston
den er vol mee. 'Gigantische regenbuien
in Annaba', 'Zonavloedtoestanden in
Setif'Negen mensen verdronken in een
overstromend oued'.
In de laaggelegen armoewijken van Al
giers, waar geen bestrating of riolering is,
waadden de mensen tot hun knieën in
de blubber. Sommige delen van de berg
helling waren al twee dagen onbereik
baar door de modderige bandjirs die
over het asfalt naar beneden gutsten.
Het leek een steeds vreemder plan in de
Sahara naar water te zoeken, terwijl Al
giers er van dreef.
„Jawel", legde ik Hocine, mijn gastheer,
uit. „Wat Algiers betreft heb je gelijk.
Maar het zuiden? Driekwart van Algerije
is dorre woestijn. Regent het daar ook?
Dat wil ik weten".
„Het diepe zuiden, hè", hernam Hocine.
„Lijkt je dat verstandig? Het is daar on
rustig, weet je?". Ik knikte. Dat wist ik.
In september en oktober hadden in Al
giers al allerlei verhalen de ronde gedaan
dat de Toearegs, de befaamde 'Blauwe
Mannen' uit de Sahara, het grensgebied
tussen Libië, Algerije, Niger en Mali on
veilig maakten. Veel van de alarmerende
geruchten waren niet na te gaan. Zij
maakten melding van aanvallen op
vrachtauto's langs de woestijnpistes. Ze
maakten ook melding van toeristen, die
van hun jeep waren beroofd en zonder
iets in de woestijn waren achtergelaten.
Sindsdien waren de gemoederen in Al
giers wat gesust, zei Hocine, maar alleen
op stap gaan in het grensgebied was niet
aan te raden. „De stille oorlog die al ja
ren tussen de Toeareg-nomaden en de
regeringen van Niger en Mali woedt, kan
elk moment verhevigen", waarschuwde
hij, maar ritselde niettemin een vliegtic
ket
Bitterzoute smaak
Ain Salah, diep in het zuiden van Alge
rije is een vriendelijk stadje. De rode le
men huizen zijn gebouwti in de Soeda-
nese stijl, met glooiende muren en stoffi
ge palmen op de binnenplaats. Ain Salah
betekent 'zoute bron' en dat is niet voor
niets. Hocine had me er in Algiers voor
gewaarschuwd. Mijn medepassagiers
hadden zich er duidelijk tegen gewa
pend. Het vliegtuig puilde uit van de
volle jerrycans.
Ik wrong mijn volle 20-liter-tank met
kraanwater uit Algiers onder mijn knie
ën en staarde langs mijn buurman Mon
cef, de waterdeskundige, naar de drui
pende regen van Algiers. Moncef kwam
oorspronkelijk uit Annaba aan de kust
en ging drie weken op onderzoek uit in
de Oued Djaret.
Twee uur later wrong ik de jerrycan
weer los en keek, mijn ogen samenge
knepen vanwege de zon, uit Over de zin
derende landingsbaan van Ain Salah. In
de verte verhieven zich de gele zanddui
nen van de Sahara. Een aantal kamelen
sjokte, hun voorpoten losjes samenge
bonden, door het zand. Langs de weg
glinsterde het groen van wat palmen. Ik
was zijn waar ik zijn wilde.
In het enige hotel van Ain Salah, Hotel
Tidikelt, was het behoorlijk druk. De
ON AT, de Algerijnse toeristenorganisa
tie, heeft het hotel met drie sterren ver
eerd. „Dat komt doordat we een zwem
bad hebben", meldde de receptionist
trots. „En we hebben ook air-conditio-
ning". Hij wees naar een groot apparaat
dat bulderend lauwe lucht de hotellobby
inblies. Ik nam mijn tas mee naar mijn
kamer en keek uit het raam. Het zwem
bad stond zo te zien al jaren leeg. Toen
zette ik mijn twintig liter zoetwater
naast mijn hotelbed. Ik probeerde de
kraan uit en nam voorzichtig een slok.
Het water van Ain Salah was niet te
drinken.
De flesjes lokale limonade in de eetzaal
hadden dezelfe bitterzoute smaak. Bij de
bakkerij in het stadje smaakte het brood
naar zoute zwavel en met de thee van
restaurant 'Carrefour' tegenover de bak
kerij was het niet veel beter gesteld.
Wandelende duinen
Achter de moskee van Ain Salah verre
zen een paar enorme duinen. Huizen,
wegen en telegraafpalen verdwenen in
het voortkruipende zand. De bijna
250.000 dadelpalmen vormen de voor
naamste inkomstenbron van de inwo
ners van Ain Salah.
Aan die kant van het duin stonden ook
huizen. Deels lagen ze nog bedolven on
der het zand. Deels waren ze uitgegraven
en weer bewoond. Een oudere man
kwam naast me zitten. Hij schopte met
zijn voet in het gele zand. „De tijd staat
hier stil", lachte hij, „maar de Sahara
niet".
Dat was te zien. De wandelende duinen
van Ain Salah lopen langzaam het stadje
door. Hard gaat dat niet, zo'n twintig
centimeter per jaar. Maar zichtbaar is
het wel. De man wees naar beneden,
naar een groot lemen huis dat voor drie
kwart uit het zand te voorschijn kwam.
Dat was van zijn overgrootvader ge
weest, zei hij. Over een aantal jaren, als
het duin nog verder was opgeschoven,
gingen zij het uitgraven. Misschien ging
hij er zelf in wonen, na het te hebben
opgeknapt. Dat hing van zijn famiüe af.
Die was heel groot en ze hadden alle
maal een erfdeel in het ondergestoven
huis.
Was het niet vervelend om te wonen in
een stadje waarin je huis onder het zand
verdwijnt, vroeg ik. Hij schudde ver
baasd zijn hoofd. „Oh non, monsieur",
„daar zijn we aan gewend". In Ain Salah
hebben de mensen leren leven met hun
wandelende duinen. In de archieven lig
gen dikke boeken waarin de eigendoms
rechten van alle ondergestoven huizen
zorgvuldig worden bijgehouden. Je kunt
zo'n ondergestoven huis zelfs kopen.
Dat is geen specialiteit van Ain Salh, op
veel plekken in de Sahara gaat dat zo.
Tweehonderd kilometer naar het westen
lag een dorpje dat bijna honderd jaar ge
leden onder het zand was verdwenen.
Dat kwam nu weer langzaam te voor
schijn, vertelde hij. Hij kende mensen
wier familie daar oorspronkelijk van
daan kwam. Die waren onlangs gaan kij
ken of za na die honderd jaar terug kon
den gaan. De woestijn neemt en geeft, ze
doet er alleen erg lang over.
De zon zakte langzaam weg achter de
grote oase en ik liep het stadje weer in.
In het restaurant 'Porte d'Aoulefhad ik
een afspraak gemaakt met mijn water-
deskundige Moncef. Hij zat er samen
met een andere man aan een tafeltje
aandachtig te luisteren naar een kner
pende radio. Hij stelde mij zijn collega
Houari voor, die meeging op de tocht.
Hij lachte. „Zes dagen schudden in de
achterbak van een vrachtautootje, op
zoek naar water, weet je zeker dat je dat
volhoudt?". Ik knikte. „Goed", zei hij.
„Overmorgen om zes uur vertrekken we
en laten we nu kijken wat ze ons aan
blikjes conserven kunnen voorschotelen
in het restaurant".
Het reizen op de achterbank van een
vrachtauto door de woestijn valt niet
mee. Hotsend en schommelend reden
we bij de opgaande zon Ain Salah uit
over de piste naar Aoulef. Kleine kinde
ren draafden naast ons mee, terwijl de
receptionist van Hotel Tidikelt mij mee
warig nazwaaide. Het was bar koud.
Huiverend in hun dikke, vilten jassen,
met bruine wollen shawls stijf om hun
oren geknoopt, staarden mijn zeven me
dereizigers op de achterbank mij aan.
Drie ervan hoorden bij ons waterzoe
kende gezelschap. De vier anderen lift
ten mee tot Aoulef.
Ongelukken zijn geen zeldzaamheid in
de woestijn. Er wordt tussen het zand en
de rotsen heel wat afgebotst. Vooral lan
ge, eentonige stukken woestijnpisten lig
gen vol wrakken van tegen elkaar aange
reden auto's. Volgens mijn mede-laad
bakpassagiers was driekwart te wijten
aan in slaap gevallen chauffeurs. Dat
kan zijn. Maar woestijnbewoners hebben
daarnaast bijna de ingeboren behoefte
elkaar in de onmetelijke ruimte van de
woestijn zo dicht mogelijk te passeren.
Dat deden ze in ieder geval op de route
tussen Amsala en Aoulef geregeld.
zaam gezaaid, dat gold
vloek van de woestijn, de
hingen aan de takken
bomen. Ze drapeerden
denstruiken. Ze staken
de Sahara betreft is de
onverwoestbare symbool
ste eeuw.
zkhdrontderldo:
uit het zand. Wat
Gratis kamelen
Bij het busstation van Aoulef stapten de
smokkelaars uit en tien andere lifters in.
Ze kwamen uit Adfar, de provinciale
hoofdstad en hadden inkopen gedaan.
Lappen textiel, zakken met meel, alumi
nium pannen, alles verpakt in dekens en
met een rode plastic koord dichtge-
snoerd, verdween op de achterbak. Met
uitzondering van een gloednieuwe cas
setterecorder met bandjes van Warda,
een Algerijns-Egyptische zangeres, die op
vol volume haar liefdessmart ten gehore
bracht.
Te betalen hoefden de nieuwe lifters
niet. Als compensatie zouden ze zorgen
voor drie kamelen en een gids om de
steile heuvels mee op te klimmen aan
het begin van de Oued Djaret. De twee
deskundigen wilden eerst goed overzicht
hebben over de omgeving voor ze verder
trokken, voor zover de Oued Djaret al
thans berijdbaar was.
Nee, dat was geen probleem, verzeker
den de lifters. De beste kamelen, de bes
te gids en het fraaiste uitzicht. Plus
slaapplaatsen in het dorpshuis. En jerry
cans vol zoet Akabli-water. Dat was het
beste water van de hele Sahara,
kerden ze. Ze keken goedkeurend
de eenentwintig jerrycans. Heel vei
dig, riepen ze. In Oued Djaret was
te vinden dat op drinkwater leek.
er al water was dan was het zout.
Wat het water betrof hadden ze
Het water van Akabli is koel en
treffelijk. De rest'viel bij het watei
minder in de smaak. Het dorpshu
vol vlooien en het dorpshoofd keel
nig toen het over de gratis kamelen
Op zoiets bestaat in Algerije maai
antwoord: zitten en praten met vele
je mierzoete thee. Vijf kamelen vo<
prijs van drie, twee gidsen, die op
van de .vijf kamelen gingen zitten,
de prijs van een, en drie dagen om
te verkennen in plaats van twee. Tl
den ging iedereen slapen, de huisl
ners in hun huizen en wij op de a<
bak van de vrachtauto.
de rots strekt*
rDjaret door d
"£eidóc Qowuvnt"
Groene oase
Het rijden op een kameel is een
apart. Voordat je eenmaal de schoi
lende kadans van zo'n kameel te pi
hebt, is je achterwerk beurs gesch
en heb je maar een behoefte: naa
kameel te lopen. In de smalle kl
van de oued was dat trouwens no
kelijk, omdat de berijder zijn ki
omhoog moet trekken. Kamelen
goede klimmers, maar ze hebben
hun opzij staande ogen een weids td
nodig, anders worden ze zenuwachlg
vals. De kameel zelf naar boven 1
is de enige oplossing.
Vanaf de top van de rots
rotswoestijn zich eind
kronkelde de Oued T
nen en rotsen heen i
het westen lag de groene oase van
tussen het gele zand te blikkeren,
het einde van het rotsplateau sto'
een aantal tenten. „Wie zijn dat?", j
ik een van de gidsen. Hij haaldej
schouders op. Touaregs, zei hij, n
den uit de omgeving. Het hele gebie
er vol mee.
In de schaduw van een van de tl
speelden drie mannen domino. Eet
hen sprak goed Frans en de convödoor
kwam snel op gang. „U bent hiejANDRÉ I
paar dagen op een kameel?" Hij t
luid te lachen. „Om waterbronni
Oued Djaret te zoeken?" Hij riep v
gen de vrouwen rond het kookputf
begonnen giechelend te roeren en r
mij bevreemd aan. De winterse zof
de hele dag prettig, maar niet te he*f
geschenen, daalde langzaam naar d
rizon. Een koude wind stak op.
andere kant van het rotsplateau i
het vuurtje op dat onze gidsen i
den. „Monsieur", zei de man. „Ik.
wat vertellen. Mijn familie woont aW1" hoe
wen in dit gebied. In de Oued DjlBnzen
geen water. En als het er is dan i
zout". v staatk
Een week later zat ik in een stamèelopen
bus naar Ouargla, op weg naar Tunln atlass
nog eens twee weken later belde ikjrgcn. Ii
cef op in Algiers. „En, heb je watplters-h
vonden", Moncef?" Dat had hijitie var
tweehonderd meter diepte. Het(rde atk
zout. ps als e*
het vo«
Ikkeld'