1
inal
Ie
Graven
onder
water
Leren
leven
met
dementie
ZATERDAG 5 OKTOBER 1991 PAGINA 32
WARMOND - Dementie. Een op
de drie gezinnen krijgt er in de toe
komst mee te maken via ouders of
schoonouders, die opeens weer
houvast nodig hebben. De heren
medici slagen er echter voorlopig
nog niet in de degens te kruisen
met de belangrijkste vorm van de
mentie: Alzheimer. Wat betekent
dat? Dat we maar met dementie
moeten leren leven, stelt Bère Mie-
sen zwartwit.
Miesen is klinisch psycho-gerontoloog
bij het verpleeghuis Marienhaven in
Warmond en geeft cursussen in omgang
met demente ouderen aan bewoners van
bejaardenhuizen, personeel, vrijwilligers
en familie.
„Laat de mensen op straat maar eens
schatten hoeveel mensen in een bejaar
denhuis zitten. Dan zeggen ze al gauw
vijftig tot zestig procent van de 65-plus-
sers. Heel Nederland denkt dat we ver
geven zijn van de ouderen, dat ze bijna
allemaal in een bejaardenhuis zitten en
dat het merendeel gestoord is. Negatieve
beeldvorming heet dat". Miesen doet
een poging om het vooroordeel meteen
uit de wereld te helpen. Hij rekent voor
dat dertien procent van de Nederlandse
bevolking 65-plus is. En voegt daar aan
toe dat er met tachtig procent van die
groep niets aan de hand is. En dat uit
eindelijk maar zeven procent in een be
jaardenhuis zit.
Circa tien procent van die groep is de
ment, dat zijn ongeveer 250.000 men
sen. „Er zijn maar 30.000 verpleegbed
den. Van de tien demente mensen lopen
er dus acht a negen gewoon los om het
maar eens grof te zeggen". Eigenlijk
speelt het probleem zich grotendeels af
buiten de verpleeghuizen: in de wijken,
maar ook in de bejaardenhuizen. Soms
kampt tien tot twintig procent van de
bewoners van die bejaardenhuizen met
dementie. Doorstromen naar een ver
pleeghuis is bijna niet mogelijk. Dagop
vang en 'huiskamers' geven een klein
deel van de week verlichting. Het groot
ste deel van de week zitten de bewoners
gewoon thuis. Het is dus zo'n gek idee
nog niet om hen informatie te geven
over dementie bijvoorbeeld in de vorm
van een cursus, vindt Miesen.
Ehbo-pakketje
De gouden regel van Miesen luidt: begin
met de cursus bij de bewoners. Want die
hebben er het meest mee te maken. Pak
vervolgens het hele personeel aan, van
portier tot en met directeur. En besluit
met de familie en andere betrokkenen.
Hij wordt spontaan kwaad als directies
van bejaardenhuizen zich oprecht afvra
gen of de bewoners zo'n cursus wel aan
kunnen. „Ik snap die zorg best, maar er
BÈRE MIESEN
GEEFT CURSUSSEN
AAN BEJAARDEN
spreekt ook een betutteling uit die men
zich vooraf niet realiseert. Ik geef dezelf
de cursus aan het personeel en bewo
ners. De enige concessie die ik doe is dat
de cursus voor de bewoners wat meer
tijd beslaat". Vaak komt de stof beter
over bij de senioren dan bij het soms
nog jeugdige verzorgend personeel.
Miesen presenteert de cursus als een
soort EHBO-pakketje met tips. Medi
sche informatie is wel nodig, maar uit
eindelijk bijzaak; praktische informatie
staat voorop. Zijn drijfveer is het kwe
ken van begrip, waardoor de kwaliteit
van de omgang met demente ouderen
wordt verbeterd. Hij legt onomwonden
uit wat er gebeurt met het geheugen bij
normale veroudering. En wat er met het
geheugen gebeurt bij dementie. En dat is
nogal wat. Buiten de normale invloeden
die op ons geheugen werken, kampen
demente ouderen met een geheugen dat
hen steeds meer in de steek laat. Een
ruwe opsomming: zintuiglijke indrukken
worden wel beleefd, maar niet meer ont
houden; herinneringen zelf zijn aan ver
val onderhevig; de hoeveelheid informa-
De hal van een bejaardentehuis. Soms kampt tien tot twintig procent van de bewoners van bejaardenhuizen met dementie.
FOTO: STEPHEN EVENHUIS
tie die op één moment geregistreerd kan
worden neemt af. „Vroeg of laat word je
dag na dag wakker in een kamer die je
niet herkent", vertelt Miesen. Dat is ei
genlijk een gruwelijke waarheid. „Men
sen hebben ook de neiging om heel veel
tegen demente ouderen aan te kletsen.
Dat moet je dus niet doen. Je moet zo
min mogelijk woorden gebruiken met
zoveel mogelijk informatie".
Rouw
'Dement, zo gek nog niet', lijkt een bou
de uitspraak, maar dat is het niet vol
gens Miesen. Hij werkt aan een boekje
met dezelfde titel dat najaar 1992 ver
schijnt. „Ik giet de cursus dementie in
het vat van een verlieservaring, bijvoor
beeld een scheiding, de dood van een fa
milielid, het verlies van een dierbaar ob
ject. En dat heeft iedereen wel eens mee
gemaakt. Als je dat bekende gedrag aan
dat van een demente persoon koppelt,
vindt iedereen het opeens veel normaler.
Wat de familie meemaakt komt heel
dicht bij een normaal rouwproces, alleen
nog moeilijker. Het is te vergelijken met
de vermissing van een geliefd persoon.
Een dement persoon is 'ook een soort
van vermiste, wel lijfelijk aanwezig,
maar toch ver weg".
De belevingswereld van dementen en fa
milie draait als het ware om het woordje
verlies. Zo'n rouwproces is niet gemak
kelijk. „Als je een ingrijpend verlies
eerder in je leven niet goed hebt ver
werkt, krijg je dat altijd terug bij een
nieuw verlies. Ook bij oude mensen kan
onverwerkt oud zeer opnieuw worden
geactiveerd. Alle angst die een demente
vrouw had op tienjarige leeftijd bij een
grote brand kan bijvoorbeeld terug ko
men. Een demente man kan rouwen om
de dood van zijn broertje op de lagere
school. Maar het kan ook zijn dat hij
boos is, omdat zijn baas hem altijd on
rechtvaardig heeft behandeld. In een si
tuatie zonder geheugen leef je voortdu
rend met het gevoel in de steek gelaten
te worden. Daar word je razend, onze
ker, angstig van. Als agressie berust op
die gevoelens van onveiligheid, kun je
proberen ervoor te zorgen dat iemand
zich veiliger voelt. Met lichamelijk con
tact kom je een heel eind, terwijl je juist
de neiging hebt terug te deinzen".
„O wee, als je de handtasjes probeert af
te pakken", snijdt Miesen een ander be
langrijk facet aan in de omgang met de
mente ouderen. In de steek gelaten door
het geheugen, hebben dementen steeds
minder contact met wat komt en wat
achter hen ligt. Daarom zijn ze niet
meer in staat zich blijvend te hechten.
Het gevolg hiervan is dat de mensen te
recht komen in een door hun als vreemd
ervaren situatie met alle gevoelens van
onveiligheid, angst en bedreiging van
dien. Miesen vindt het in dit licht heel
begrijpelijk dat demente bejaarden zo
vaak naar hun ouders vragen, dat ze er
van overtuigd zijn dat vader en moeder
nog leven, dat ze naar het (ouderlijk)
huis willen gaan. „De figuren die een rol
spelen binnen de eerste gehechtheidser
varing zijn meestal de ouders", legt hij
uit.
Wie mocht denken, dat Miesen alle wijs
heid in pacht heeft, vergist zich. Hoewel
hij werkt aan een soort psychologie van
dementie, zit hij net zo vaak met de
handen in het haar als de werkers en de
familie. Bij sommige gedragingen blijft
alleen een gevoel van machteloosheid
over. „Als een demente bejaarde echt
vergeten is dat de ouders overleden zijn,
dan kun je haar honderd keer vertellen
dat de ouders niet meer leven, dat
maakt geen enkel verschil, niets helpt
dan meer", geeft hij als voorbeeld. De
ontboezeming van de man die al 21 jaar
met demente ouderen werkt is een hele
geruststelling voor de deelnemers van de
cursussen en de bezoekers van de infor
matieavonden die her en der in ver
pleeg- en verzorgingshuizen worden ge
geven.
Grappig
Ademloos wordt in Oegstgeest gekeken
naar de afsluitende videoband waarop
een bejaard echtpaar in beeld komt. De
man wordt naar zijn leeftijd gevraagd,
naar zijn kinderen en kleinkinderen en
naar zijn hobby's. Hij weet het antwoord
op de vragen niet. Ook al wordt dezelfde
vraag vlak na het antwoord nog een keer
gesteld. Telkens grijpt hij terug op zijn
vrouw, kijkt haar bijna hulpeloos aan.
Zij weet de antwoorden nog wel. Af en
toe wordt er gegrinnikt in het zaaltje.
Hoe triest het eigenlijk ook is, het is
toch ook wel grappig. Interviewer: „Hoe
lang bent u nou bij elkaar?". Hij: „Weet
jij dat?" Zij: „Ik wel, zestig jaar". Hij
hoogst verbaasd: „Zestig? Daar heb ik
niks van gemerkt". Interviewer: „U bent
nou 83?" Hij: „Is dat zo?" Zij bevestigt
het voor de tweede keer en lacht er maar
een beetje om. Wat moet ze anders?
Veel waardering is er voor de manier
waarop de vrouw (86) met haar demente
man omgaat. Ze bekijkt het noodge
dwongen maar van de komische kant.
Hoewel ze het praten over de kinderen,
dc alledaagse dingen mist en maar hele
maal niet begint aan het bespreken van
haar eigen problemen, vindt ze het voor
hem nog het ergst. Hij lijdt er vreselijk
onder, zegt ze. Ze hoopt ook dat ze hem
overleeft, zodat ze tot dat moment voor
hem kan blijven zorgen. Miesen vult
aan: „Dat samen is weg hoor. Ze zitten
ogenschijnlijk wel bij elkaar, maar ze
zijn niet meer bij elkaar. Dementie
doodt eigenlijk twee mensen. Het bete
kent voor beide mensen een verlieserva
ring waar ze alle twee vaak alleen in
staan".
Het groepje vrijwilligers, dat iedere zon
dag demente bejaarden naar de kerk
dienst begeleidt, herkent veel in hetgeen
Miesen vertelt. Vaak blijken ze, op
grond van ervaring, al juist te handelen.
Het is dan ook niet vreemd dat Miesen
de meeste bijeenkomsten besluit met:
„Ik denk dat de cursus voor de meeste
mensen oud nieuws is. Alleen hebben we
het gedrag van demente mensen mis
schien nog nooit als verlieservaring be
keken. Zo gezien lijken we heel erg op
demente mensen". Applaus.
ALPHEN AAN DEN RIJN -
Honderd kilometer uit de kust
voor Rotterdam ligt de Bruine
Bank. Het is een bijzondere bank,
daar zo midden op de Noordzee.
Want er zijn op veertig meter diep
te resten te vinden van een neder
zetting uit het Holoceen (8000 jaar
v.Chr.). Dat er mensen hebben ge
woond bewijzen harpoenpunten,
geweihamers en. slagwerk van bot
ten van een oeros. Per ongeluk op
gehaald door vissers. Het is slechts
een van de vierhonderd archeologi
sche vindplaatsen onder water.
Op de eerste archeologische (onderwa-
terjwaardekaart van Nederland, die dit
najaar verschijnt in de Ruimtelijke
Noordzee Atlas, is de Bruine Bank in de
vorm van een boon aangegeven. Drie
stippen her en der verspreid over de
Noordzee geven scheepswrakken aan.
De rest van de rijkdom onder water ligt
echter veel dichter bij huis. Vlak bij de
Noordzeekust, in het IJsselmeer en de
Waddenzee volstaan stippen niet meer.
Daar is met kleuren aangegeven of er
veel of weinig scheepswrakken en/of
verzonken nederzettingen liggen.
Thijs Maarleveld, hoofd van de nog jon
ge afdeling archeologie onder water van
het ministerie van WVC, weet alles van
de waardekaart en de vindplaatsen. De
Bruine Bank werd bewoond in de tijd
dat er van een Noordzee nog geen spra
ke was (8000-5000 v.Chr.). Het klimaat
werd aan het einde van de IJstijd wat
warmer, waardoor mensen nederzettin
gen op het veen gingen stichten. Datzelf
de veen overdekte liefdevol alles wat ge
neraties mensen gebruikt, weggegooid,
verstopt en verloren hadden. Toen door
het afsmelten van de poolkappen de zee
spiegel verder steeg en de Noordzee ont
stond, ging dit zo snel, dat het veen van
de Bruine Bank niet werd weggeslagen.
De resten van de bewoners zijn nog
steeds goed beschermd. De toevallige
vondsten van vissers zijn in het Leidse
Rijksmuseum van Oudheden onderge
bracht.
Natte archeologie
De resten van de Bruine-Bankbewoners
zullen voorlopig nog wel onder de venen
jas bedekt blijven. Een blik op de arche
ologische waardekaart maakt duidelijk
dat andere gebieden onder water veel in
teressanter en vooral gemakkelijker be
reikbaar zijn voor de 'natte archeologie'.
Zoals de Voordelta bij Zeeland, die
loopt van Hoek van Holland tot aan de
Vlaamse Bank. „De bodem ligt daar
slechts drie tot vier meter onder het wa
teroppervlak. De oudste laag uit het
Pleistoceen bevindt zich op 22 meter
diepte. Daar tussenin kunnen hele sche
pen liggen. En die liggen er ook. We heb
ben schepen volledig in tact aangetrof
fen. Dat is onvoorstelbaar. Maar ook bij
de strandzone bij Domburg hebben we
nederzettingen uit de Frankische tijd ge
vonden en bij Schouwen Romeinse res
ten", vertelt Maarleveld enthousiast.
Het regime van de zee heeft behoorlijk
bijgedragen aan het uitgebreide archeo
logische depot onder water. Voor de zee-
De Britten zijn er jaloers op, de Nederlanders weten
niet wat ze ermee aan moeten. De bodem van de
Noordzee, de Waddenzee en het IJsselmeer en van ri
vieren, recreatiepiassen en zandafgravingen zit vol met
scheepswrakken en resten van verdronken nederzettin
gen. Onderwaterarcheologen hebben voor het eerst de
rijkdom van het Nederlandse bodemarchief ruwweg in
kaart gebracht. De vierhonderd archeologische vind
plaatsen zijn nog maar het topje van de ijsberg. Het
ontginnen van de wereld onder water zal nog wel even
op zich laten wachten. Tijdgebrek, geldgebrek en per-
soneelgebrek manen de afdeling onderwaterarcheologie
van het ministerie van WVC tot het maken van keu
zen. Voorlopig krijgt de Waddenzee voorrang.
NEDERLANDSE ZEEBODEM VOL ARCHEOLOGISCHE SCHATTEN
vaarders in vroeger eeuwen vormden het
ondiepe water voor de Nederlandse kust
en de onberekenbare wind een enorm
obstakel. Een beschutte haven was niet
te vinden tussen de Maasmond en het
Marsdiep. Pas na 1876 werden de Sche-
veningse en IJmuidense havens aange
legd. Enig soelaas boden de Zeeuwse wa
teren en de zeegaten tussen de Wadden
eilanden. De Zeeuwse stromen, de Wad
denzee en de voormalige Zuiderzee wa
ren echter berucht. Het manoeuvreren in
de kronkelige en/of ondiepe geulen ver
eiste altijd veel stuurmanskunst. Diezelf
de sterke stroming, het ondiepe en troe
bele water, de aanhoudende westenwind
en de weinige beschutting bemoeilijken
nu het opgravingswerk.
Duikers
Bij het ontginnen van de wereld onder
water gaan archeologen op dezelfde ma
nier te werk als hun vakbroeders op het
land. De standaardprocedures voor be
scherming, onderzoek en opgravingen
op het land gelden ook voor het land on-
Deze kiel van een zestiende-eeuws schip werd gevonden voor de kust van Texel.
der water. Duikers verrichten op een
wrak keurig allerlei metingen en delen
vakken in, ingemeten en nagetekend.
Gedeelten waar wordt gewerkt worden
schoongespoten en voor subtiel opgra
vingswerk worden kleine vakken gestof
zuigd. Wanneer de duikers de vindplaats
verlaten, moet worden voorkomen dat
de vondstlaag wordt weggevaagd door
de stroming. Dus wordt die plek steeds
afgedekt met gaas. Bij helder water wor
den foto's gemaakt om het meetwerk te
vergemakkelijken. Bij te troebel water
worden juist weer delen van het wrak
naar boven gehaald, op het droge gede
monteerd en onderzocht. Door de ont
wikkelingen in de (duik)techniek wordt
een archeologische vindplaats onder wa
ter niet langer als iets bijzonders gezien.
Het probleem is echter dat het aantal
vindplaatsen zo ontzettend groot is. De
afdeling onderwaterarcheologie heeft pas
vierhonderd plaatsen in kaart gebracht,
het topje van de ijsberg. Maarleveld
vindt bovendien dat aan alle vierhon
derd meldingen aandacht moet worden
besteed. Een onmogelijke opdracht.
„Dat betekent namelijk meer dan er al
leen maar overheen zwemmen. Je bent
al gauw twee maanden kwijt met vast
stellen hoe belangrijk de vondst is en
hoe het staat met de erosie. Voorlopig
hebben we genoeg werk om alleen nog
maar de achterstand in te halen die we
hebben opgelopen ten opzichte van bij
voorbeeld de landen aan de Middelland
se Zee. De waardekaart die we nu heb
ben gemaakt, is nog vrij grof. We heb
ben nog wel tien jaar nodig om hem te
specificeren". Hoewel nog maar een
fractie van het totale bodemarchief be
kend is, behoren de Nederlandse delta
en de Noordzeekust nu al tot de rijkste
gebieden op aarde.
Vissers
Het IJsselmeer, het rivierengebied, recre
atiepiassen en zand- en grindafgravingen
blijken regelmatig scheepjes, Romeinse
havenwerken of prehistorische nederzet
tingen te herbergen. De onderwaterar
cheologen maken bij melding van een
vondst altijd eerst een belangrijke afwe
ging. Loopt de ontdekking gevaar ver
nietigd te worden? Zo ja, dan wordt
gauw een noodopgraving gedaan. Zo
nee, dan wordt de vondst alleen in kaart
gebracht. Want er zijn nog zoveel andere
gebieden die aandacht nodig hebben.
Zoals de Voordelta, waar de aanvoerrou-
tes naar Rotterdam op steeds grotere
diepte worden gehouden, waar zand
wordt gewonnen, waar slibdepots wor
den aangelegd of spaarbekkens voor het
opwekken van elektriciteit. Een heel
druk en moeilijk gebied, weet Maarle
veld, maar alleen dat wat voorgoed
dreigt te worden opgeruimd komt in
aanmerking voor een opgraving.
De Waddenzee is, ondanks de concur
rentie van andere gebieden, het belang
rijkste voor de onderwaterarcheologen
en krijgt voorrang. Niet omdat het na
tuurgebied zozeer door de mens wordt
bedreigd. „Hoogstens loopt er af en toe
een gasleiding door een scheepswrak
heen", merkt Maarleveld cynisch op.
Het is de natuur zelf die de archeologen
maant tot spoed. „De natuurlijke dyna
miek in de Waddenzee is ontzettend
groot. De geulen verschuiven voortdu
rend. Scheepswrakken spoelen gemakke
lijk vrij en dreigen met grote snelheid
vernietigd te worden. Daarom moest dat
gebied zo snel mogelijk in kaart worden
gebracht".
Het is niet zo dat de afdeling met een
rubberbootje alle plassen, rivieren, zeeèn
en grindgaten onderzoekt. Dat kost al
leen maar veel tijd en geld. Het zijn de
sportduikers die de laatste jaren vaak ar
cheologische vondsten op hun naam zet
ten. En onderschat de vissers niet. Niet
alleen halen ze archeologische vondsten
op in hun netten, ze letten ook op de
kleur van het water, de stroomricheltjes
en de vorm van 'de golven. De getij-
stroom is een uitstekende verklikker, die
het geoefend oog een duidelijk inzicht
geeft in het verloop van de bodem. Een
obstakel zoals een scheepswrak brengt
bijvoorbeeld kleine wervelingen in de
stroom te weeg die aan het oppervlak
van het troebele water goed te zien zijn.
Vissers spreken in dat geval van een
'heft'. De plaats van de wrakken, het
vrij spoelen en het verzanden ervan zijn
bij de vissers precies bekend. Zo is een
grote kennis opgebouwd, die vaak wordt
doorgegeven van vader op zoon. Voer
voor archeologen dus.
Hopeloze situatie
Nederlanders zijn zich niet bewust van
de geweldige rijkdom die onder water
ligt, weet Maarleveld. Schepen vergingen
binnen een paar uur met hun complete
inventaris, bewapening, lading en be
manning. Als zij niet direct uiteen wer
den geslagen, maar wegzonken in de
zachte Nederlandse bodem, is het geheel
uitstekend geconserveerd bijeen geble
ven tot het moment van onderzoek of
tot op het moment dat het kapot wordt
gegraven. In de westelijke Waddenzee
zijn de afgelopen tien jaar tachtig histo
rische scheepswrakken gemeld, die alle
maal de moeite waard zijn om te ver
kennen. „Als in de Voordelta op een ge
biedje van zevenhonderd hectare gebag
gerd wordt, vinden we zes schepen. De
baggermolens die bij het Oostvoornse
meer hebben gewerkt, hebben twaalf
schepen uit de zeventiende en achttiende
eeuw gevonden; let wel, alleen langs het
randje. De Engelsen met hun harde rots
bodem zijn maar wat jaloers. Ze hebben
een mooie uitdrukking voor onze situa
tie; 'embarrassment of richness' noemen
ze dat. Er is zoveel, dat je heel selectief
te werk moet gaan".
Met de Waddenzee is de dienst nog tot
in lengte van jaren bezig. „Dat is zo'n
rijk gebied, dat moet je gewoon doen.
Eigenlijk zouden we dat ook in Zeeland
moeten doen. Ach, en de Noordzee
wordt ook steeds belangrijker, de inten
siteit van het verkeer neemt daar alleen
maar toe. Vissers hebben het gebied nu
al ingedeeld in straten met een midden
berm. Die middenberm wordt niet ge
bruikt door mammoettankers, dus daar
kan gevist worden". Het is duidelijk: de
afdeling komt om in het werk. Maarle
veld noemt een verdubbeling van het
budget, nu zo'n vijfhonderdduizend gul
den, geen overdreven luxe. Maar zelfs
een verviervoudiging van de activiteiten
van de dienst staat nog niet in verhou
ding tot wat er in werkelijkheid is en wat
er verloren gaat. Een hopeloze situatie,
merkt de onderwaterarcheoloog op.
Daarom luidt het motto voorlopig maar:
„Wat we kunnen doen, willen we ook op
de beste manier doen".