[Aanpassen' motto
na Duitse overval
Het dreigende noodlot bleef zelfs voor joden verborgen
'finale
ZATERDAG 5 MEI 1990
Het overgrote deel van de verhalen uit de Tweede
Wereldoorlog gaat over de Duitse bezetter en zijn
slachtoffers, over rassenwaan en jodenvervolging, over
verzetsstrijders en landverraders, over honger en
uithongering. Het leven van de 'gewone mensen', die ver
in de meerderheid waren, valt daarbij in het niet. De
meeste machteloze burgers 'pasten zich aan', of werden lid
van wat spottend werd genoemd de 'E.K.W.W.': eerst
kijken wie wint. Tal van vooraanstaande vaderlanders
immers hadden al spoedig in het openbaar vastgesteld dat
tegen de Duitse bezetting toch geen kruid gewassen was.
Voor het overgrote deel ging het leven min of meer
gewoon door. Net als in 1940 werd er in 1941 en 1942 een
Elfstedentocht verreden. In 1942 en 1943 werd de Haagse
'NSB-ploeg' ADO voetbalkampioen van Nederland. In
1944 zorgde de Amsterdamse 'verzetsclub' De
Volewijckers, die ooit zelfs in het oranje was aangetreden,
voor een revanche.
Wat 'het verzet' zou gaan heten kwam, op een
uitzondering na zoals de Vlaardingse Geuzen, langzaam
op gang. De Februaristaking in 1941 was een moedig,
maar weinig effectief protest tegen de jodenvervolging, die
toen al op volle gang was gekomen. Na de aankondiging
in juni 1942 dat alle joden uit Nederland zouden worden
gedeporteerd duurde het nog slechts ruim een jaar totdat
zij volledig uit het straatbeeld verdwenen waren.
lEen van de eerste maatregelen die
Ide Duitse bezetter in 1940 nam
Iwas symbolisch voor het gedrag
jvan een groot deel van de Neder-
I landers gedurende een groot deel
Ivan de oorlog: de klokken werden
I gelijk gezet. De Nederlandse klok
Imoest op 16 mei met een uur en
140 minuten vooruit, want in Duits-
[land was het altijd al 40 minuten
I later en bovendien gold daar de zo-
Imertijd. Nederland hield tot dan
Itoe, rechtlijnig als wij waren, de
I 'echte' zonnetijd aan, gemeten op
I de meridiaan van Utrecht, waar-
I door 'onze' tijd uniek was in de
I wereld. Daarmee was het voorgoed
I afgelopen.
i De maatregel wekte minder weerstand
dan de elkaar snel opvolgende distribu-
I tiemaatregelen. Op 1 juni gingen koffie
en thee op de bon, twee weken later
bloem en boter, in juli margarine en vet
ten, in augustus zeep en textiel, in sep
tember vlees, in november eieren, koek
en gebak en in december werden gas en
elektriciteit aan rantsoenen gebonden.
De verduistering, afgekondigd tegen 'vij
andelijke luchtaanvallen', maakte dat
het 's nachts pikkedonker werd op
straat. Amsterdam met zijn grachten
werd levensgevaarlijk. In 1940 tekende
de politie er 450 maal aan dat mensen in
het water waren gevallen. Van hen ver
dronken er 55. Sommigen werden erin
geduwd; de daders konden, gedekt door
de duisternis, gemakkelijk ontsnappen.
Toen de oorlog afgelopen was merkten
jonge kinderen tot hun verbazing dat het
's avonds ook helder licht kon zijn.
Registratie
Gewillig onderwierpen de Nederlanders
zich aan steeds weer nieuwe maatrege
len, waarmee de Duitsers hun registratie
steeds verder verfijnden. De in oktober
verlangde Ariërverklaring werd zonder
problemen ingevuld. En de overijverige
rijksambtenaar J.J. Lentz leverde de
Duitsers ongevraagd een ontwerp voor
een haast onvervalsbaar persoonsbewijs,
van speciaal karton, met watermerk en
een moeilijk na te maken ondergrondpa
troon dat het ondergrondse verzet voor
een welhaast onmogelijke opgave plaat
ste en daardoor honderden mensen het
leven heeft gekost.
De schaarste veroorzaakte een opmerke
lijke bedrijvigheid. Er kwamen fabriek
jes voor het monteren van autopedwie-
len in fietsen, reparatie-inrichtingen
voor gedragen overhemden, bedrijfjes
die nieuwe haren inplantten in oude tan
denborstels, ketellapperijen die versleten
teilen en emmers van een nieuwe bodem
konden voorzien. Een 'queuist' kon er
gens tegen betaling in de rij gaan staan
voor het ophalen van de steeds weer
nieuwe paperassen die door de bureau
cratie als onmisbaar werden voorge
schreven. Peukjesrapers deden de siga
retten in de recycling. Kleermakers leg
den zich toe op het 'omkeren' van col
berts. Fabriekjes gingen surrogaten pro
duceren voor verdwenen produkten als
koffie, thee en jusblokjes.
De Duitsers hadden een grote behoefte
aan edele metalen en besloten die dom
weg te vorderen. In de zomer van 1940
moest het goud worden ingeleverd. Zo
mer 1941 koper, nikkel, tin en lood. In
de herfst van dat jaar werden nieuwe
zinken munten ingevoerd, maar van de
oude zilveren kwartjes, guldens en rijks
daalders werd meer dan negentig pro
cent niet ingeleverd. In de herfst van
1942 moesten de kerkklokken eraan ge
loven.
Steeds meer voedsel verdween naar
Duitsland. Bovendien werd al in 1943
een derde minder aan voedsel geprodu
ceerd dan voor de oorlog. Het rantsoen
van een normale inwoner per dag be
droeg toen ruim 250 gram brood, 10
gram bloem, 35 gram suiker, 15 gram
havermout, 4 gram vermicelli, 5 gram
peulvruchten, 18 gram jam, een kwart li
ter taptemelk, 10 gram boter of margari
ne, ruim 20 gram vet, ruim 15 gram
vlees en ruim een halve kilo aardappe
len. De Hongerwinter was toen nog ver
weg.
De prijzen op de zwarte markt gingen
navenant omhoog. Een kwart liter boter
kostte lente 1942 nog vier gulden, een
jaar later tien en lente 1944 twintig gul
den. Een pakje sigaretten ging voor res
pectievelijk 2,50, 5 en 25 gulden van de
hand. Een fiets met nieuwe banden kost
te 350, 800 en 1500 gulden.
De fiets was een onzeker bezit. Vanaf
1941 kreeg alleen wie ten minste vijf ki
lometer van zijn werk woonde nog een
bon voor een nieuwe band. Soms bood
een oude autoband uitkomst: een reep
werd rond de velg bevestigd en dat was
dan een 'massieve band'. Uiteindelijk
reed men op de velg; snel maar zeer
slecht wendbaar. In 1942 werden 50.000
fietsen in beslag genomen; in oktober
1944 werden alle resterende herenrijwie
len van de weg gehaald. De veelvuldige
hongertochten die juist in de volgende
winter noodzakelijk waren, werden veel
al gemaakt op wrakken.
Arbeitseinsatz
Op 6 mei 1943 werden alle Nederlandse
mannen tussen de 18 en 35 jaar vogel
vrij. Ze moesten zich melden bij de ar
beidsbureaus. Wie in Nederland geen
'onmisbaar' werk te doen had, zou in
aanmerking komen voor arbeidsinzet in
Duitsland.
De stroom van Nederlandse arbeiders
naar Duitsland was al in 1940 begonnen.
Na de Duitse inval waren er 250.000
werklozen en wie weigerde aangewezen
werk te doen kon worden uitgesloten
van steunverlening. Volgens dr. L. de
Jong zijn er tot eind 1943 ruim 500.000
vertrokken. Hun ervaringen daar ver
toonden grote overeenkomst met wat de
schrijver Günter Wallraff 45 jaar later
zou onthullen in zijn 'Ik Ali'. Naast
140.000 arbeiders die toestemming kre
gen naar huis terug te keren vluchtten er
130.000, met het grote risico als 'con
tractbreker' de gevangenis in te gaan.
Niet alleen de werkomstandigheden en
het feit dat de Duitsers ermee werden
geholpen bij de oorlogvoering, ook de
ontwikkelingen aan het front maakten
het werken in Duitsland niet aantrekke
lijk. In het laatste oorlogsjaar werden
veel arbeiders het slachtoffer van bom
bardementen. Maar wie zich niet meld
de zou problemen krijgen met de distri
butie. Uiteindelijk werden 90.000 man
nen vrijgesteld of afgekeurd en vertrok
ken er 48.660. Zeker 40.000 'verdwe
nen', wat, met de joden, het totaal aantal
onderduikers op rond 60.000 bracht.
De maatregel, fel veroordeeld door de
kerken, betekende een geweldige impuls
voor het verzet, dat steeds beter werd ge
organiseerd. Voor de broodnodige bon
kaarten werden overvallen gepleegd op
distributiekantoren. Persoonsbewijzen
en andere documenten werden op grote
schaal vervalst. Illegale krantjes werden
gedrukt en verspreid. Onderduikers
klopten zelden tevergeefs aan. De
scheidslijn tussen 'goed' en 'fout' werd
duidelijk getekend.
Vooral veel gereformeerden en commu
nisten, vanuit hun zeer verschillende op
tiek overtuigd van het feit dat 'déze
overheid' niet gediend mocht worden,
waagden hun leven in de strijd. Wat niet
wegnam dat de gereformeerden zelf in
1944 in een dogmatische strijd gewik
keld raakten over de doop en de inter
pretatie van artikel 31 van de Kerkorde.
Het leidde, tijdens de allermoeilijkste
episode van de bezetting, tot een scheu
ring en tot het ontstaan van de Gerefor
meerde Kerken Vrijgemaakt.
ANDRÉ HORLINGS
JOODSE RAAD WERD WILLIG WERKTUIG IN HANDEN VAN BEZETTER
„Wij hebben ons verbeten en wij
hebben de vuisten gebald, toen de
Joodsche burgers uit hun huizen
gesleept en mishandeld, toen ou
den van dagen in veewagens ge
stuwd en vervoerd werden, toen de'
huizen der Joden leeggeplunderd
en de meubelen in Rijnaken naar
Duitschland gesleept werden, waar
ze aan de door bombardementen
dakloos geworden Duitsche burgers
werden aangeboden als resultaat
van een 'spontane inzameling van
het Nederiandsche volk'.Een
citaat uit het boek 'Nacht over Ne
derland', dat in 1946 verscheen.
De vernedering van het joodse deel van
onze bevolking kon niemand ontgaan.
Zij kon ook geen verrassing zijn. De ras
senwetten van Neurenberg maakten de
joden in Duitsland immers al in 1935
officieel tot tweederangs burgers. De vele
slachtoffers van de roof-, plunder- en
moordpartij die op 9 november 1939 als
Kristallnacht de geschiedenis in zou
gaan lieten niets meer aan de verbeel
ding over. Het wegvoeren van vele tien
duizenden joden naar het Oosten was
onheilspellend. Maar dat de Duitsers in
concentratiekampen van moord een in
dustrieel proces zouden kunnen gaan
maken, bleef tot het allerlaatste einde
van de oorlog onvoorstelbaar. Van de
140.000 Nederlandse joden hebben er
ruim 100.000 de oorlog niet overleefd.
Het was een onopvallend berichtje in de
krant van 3 oktober 1940: binnenkort
zouden geen ambtenaren meer mogen
worden benoemd of bevorderd 'die ge
heel of gedeeltelijk van Joodsche af
komst zijn'. Twee dagen later moesten
alle ambtenaren een 'Ariër-verklaring'
invullen. Het luchtte de meesten van
hen ongetwijfeld op: zij hoefden zich
vooralsnog geen zorgen te maken.
Het was slechts het begin. Op 22 oktober
moesten alle joodse bedrijven en onder
nemingen waarin joden een aandeel had
den zich melden bij de Wirtschaftsprü-
fungsstelle. En nauwelijks een maand la
ter, op 21 november, kregen alle joodse
ambtenaren de mededeling dat zij 'uit
hun fuctie ontheven' waren, wat neer
kwam op ontslag. Onder hen ook de
joodse hoogleraren, wat voor de studen
ten in Delft en Leiden aanleiding was
voor een staking. De bezetter sloot toen
hun universiteiten.
Verwijdering
De eerste stap die zou leiden tot verwij
dering van de joden uit het openbare le
ven veroorzaakte nog nauwelijks arg
waan. Op 10 januari 1941 kwam de ver
ordening af dat 'alle personen van geheel
of gedeeltelijke joodsen bloede' zich
moesten laten registreren. Ruim 140.000
'Volljuden' en 14.500 half-joden gaven
daaraan gehoor. Van hun gegevens zou
den de Duitsers een dankbaar gebruik
maken.
De banden waarmee de joden met de
maatschappij verbonden waren, werden
door steeds weer nieuwe maatregelen
doorgehakt. Het begon, op 7 januari,
met het verbod voor joden om naar de
bioscoop te gaan. Vanaf februari werden
joden als bloeddonor geweigerd, moch
ten ze niet langer studeren en werd in de
bevolkingsregisters naast 'jood' ook de
aanduiding 'bastaard-jood' ingevoerd. In
maart kwam een verordening tot stand
'tot het verwijderen van joden uit het
bedrijfsleven' en in april moesten de jo
den als eersten hun radiotoestellen inle
veren. In mei werden de beurs, cafés,
restaurants, wachtkamers, hotels, par
ken, bad- en zweminrichtingen, boule
vards en kermissen officieel 'voor Joden
verboden' en moesten joodse musici en
toneelspelers 'gemengde' gezelschappen
verlaten.
Een door de NSB uitgelokt incident in
Amsterdam betekende het startsein voor
een nog krachtiger vervolging. Op zon
dag 9 februari vernielde de WA, de mili
taire tak van de partij van Mussert, de
ruiten van het veel door joden bezochte
etablissement Alcazar aan het Rem-
brandtsplein in Amsterdam. De politie
verscheen en knuppelde de daders weg.
De Duitse Grüne Polizei werd in het ge
weer geroepen en verwondde 23 agen
ten. Onder haar bescherming trapte de
WA vervolgens joden uit trams en knup
pelde in de jodenbuurt feestvierders bij
een bruiloft in elkaar.
Twee dagen later trokken groepen
WA'ers provocerend over het Waterloo-
plein en vernielden er stalletjes van
joodse kooplieden. Opnieuw kwam het
tot gevechten en daarbij kregen de joden
assistentie van niet-joodse stadsgenoten,
uit de Jordaan en Kattenburg. De
WA'ers dropen af, maar kwamen 's a-
vonds versterkt terug. Tijdens een gigan
tische vechtpartij raakten, aldus een
joodse betrokkene, „wij alles wat in
blauwe of zwarte uniformen was, daar
sloegen we op los. Toen op een gegeven
moment alles afgelopen was, bleef er één
man in uniform liggen. Later hoorden
we dat het de WA-man Koot was".
De strafmaatregelen waren al voorbe
reid: de volgende dag werd de 'Joden
hoek' in Amsterdam voorzien van bor
zich
moesten
laten
registreren.
Ruim een
jaar later
werd de
jodenster
ingevoerd.
In
september
1943
waren de
joden
volstrekt
uit het
straat
beeld
verdwenen.
den 'Joodsche Wijk'. Op 22 en 23 febru
ari volgden er de eerste razzia's. De Ord-
nungspolizei dreef honderden joodse
mannen bijeen op het Jonas Daniél
Meyerplein. Ze werden afgevoerd in
overvalwagens en kwamen in de concen
tratiekampen Buchenwald en Mauthau
sen terecht. Slechts één van hen over
leefde de oorlog.
Februaristaking
De razzia was de aanleiding voor de Fe
bruaristaking; de eerste en enige maal
dat in door Duitsland bezet gebied niet-
joden openlijk actie voerden tegen de
vernedering van, zoals later de commu
nist Piet Nak verklaarde, „onze vrien
den, waarmee we op school hebben geze
ten en op straat en in het portiek hebben
gespeeld". De razzia deed de emmer
overlopen die al behoorlijk was gevuld
met irritaties over de steeds omvangrij
ker distributie en het gerucht dat spoedig
arbeiders zouden worden gedwongen in
de Duitse oorlogsindustrie te gaan wer
ken.
Een pamflet van de illegale CPN,
'Staakt!!! Staakt!!! Staakt!!!', miste zijn
uitwerking niet. Op 25 februari gingen
de Amsterdamse reinigingsdienst en de
tram plat. De staking breidde zich als
een olievlek uit naar vrijwel alle kanto
ren, fabrieken en winkels en hij sloeg
over naar Het Gooi en de Zaanstreek.
Maar een oproep via de radio mislukte.
De Duitsers antwoordden met terreur,
arresteerden honderden personen, van
wie drie stakingsleiders werden gefusil
leerd, en straften de betrokken steden
door er NSB-burgemeesters aan te stel
len.
Het incident werd ook aangegrepen om
de jodenvervolging op sluwe wijze in
joodse handen te leggen. De Joodse
Raad werd opgericht, een soort 'regering'
van de joden in Amsterdam, die verant
woordelijk werd gesteld voor het hand
haven van orde en rust. De Raad zou
vervolgens worden belast met de aan
kondiging en uitvoering van steeds bar
baarser maatregelen, tot uiteindelijk de
deportaties naar de vernietigingskampen
toe. Ze werden gepubliceerd in Het
Joodsche Weekblad, dat door maar wei
nig niet-joden gelezen werd, waardoor
veel nieuwe vernederingen elders vrijwel
onbekend bleven.
Ongetwijfeld in de hoop te redden wat er
nog te redden was lieten de leiders van
de Raad, A. Asscher en prof. D. Cohen,
hun onheilsboodschappen consequent
vergezeld gaan van waarschuwingen
toch maar vooral aan de Duitse eisen ge
hoor te geven. Het had het fatale gevolg
dat veel joden niet eens overwogen ver
zet te plegen of onder te duiken.
Het was de Joodsche Raad die op 29
april 1942 aankondigde dat „door iede-
ren Jood.de z.g. 'Jodenster' moet worden
gedragen", en die kostte ook nog vier
cent en een textielpunt. Op 21 mei deel
de de raad mee dat alle joden hun kunst
voorwerpen en geldbedragen boven de
250 gulden moesten inleveren bij de
Lippmann-Rosenthal-bank, die ermee
nota bene de jodendeportaties zou be
kostigen. Op 24 juni kregen Asscher en
Cohen te horen dat de Duitsers alle jo
den uit Nederland wilden deporteren.
De Raad zegde zijn medewerking toe.
Deportaties
Op 4 juli gingen de eerste duizend op
roepen van de Zentralstelle für judische
Auswanderung de deur uit. De volgende
zondag spraken tien Nederlandse kerk
genootschappen daar vanaf de kansel
een scherp protest tegen uit. De oproep
werd door vele joden genegeerd. Daar
om volgde op 14 juli een grote razzia,
maar tegelijk stelden tientallen Neder
landers hun leven in de waagschaal door
gevluchte joden te helpen onderduiken.
Uiteindelijk zouden 20.000 joden hun
leven op die wijze redden.
De Joodsche Raad zag geen andere mo
gelijkheid mensen van deportatie te red
den dan het opstellen van lijsten met
personen 'die voor het gemeenschapsle
ven der Nederlandse joden onmisbaar
zijn'; een barbaarse bezigheid, omdat an
deren daardoor jüist en éérder op trans
port werden gesteld. Navrant in dit op
zicht is de 'extra editie' van het Week
blad, van 7 augustus 1942, waarin de
raad ervoor waarschuwt dat „wie niet
onverwijld gevolg geeft aan de oproep
voor de arbeidsverruiming in Duitsland
gevangen wordt genomen en naar het
concentratiekamp Mauthausen ge
bracht".
Nauwelijks een jaar later, op 29 septem
ber, volgde de laatste grote razzia. Ook
de joden die tot dan toe uitstel hadden
weten te verkrijgen werden opgepakt en
op transport naar Westerbork gesteld.
Asscher en Cohen ontkwamen evenmin
aan dat lot. Ze zouden weliswaar de oor
log overleven, maar werden daarna be
roofd van al hun functies binnen de
joodse gemeenschap.
Op 13 september 1944 vertrok de laatste
trein van Westerbork naar Theresién-
stadt. Voor zover het al die joden betrof
die zich niet aan de greep van de Duit
sers hadden weten te onttrekken was de
Endlösung wat betreft Nederland afge
rond.
CeidócGouAont