Een monnik beklimt een berg waar hij nooit bovenop komt Abdijen in de Lage Landen, uitgegeven door Arbor in Baarn. ISBN 9051580266, 192 pagina's met meer dan 200 foto's in kleur van Robin Lutz. Prijs 49,90 gulden. Tientallen eeuwen hebben hemel en aarde al raakpunten in kloosters en abdijen. Weerbarstige bastions temidden van eindeloos doorgol- vende korenvelden of verborgen in nachtdonkere bossen, waar het rit me der dagen ook in 1989 bepaald wordt volgens de regels die hun stichters voor de goede orde heb ben gedicteerd. Hun namen zijn velen vertrouwd van de beelden der heiligen in kerken en kapel len. Benedictus, Franciscus, Augustinus schiepen de ruimten, waarin hun volge lingen sindsdien de uren met vaste ser moenen hebben ingebed. Toch staat de tijd waarachtig niet stil in deze bolwerken vol gebeden. Hij houdt wel zichtbaar de pas in, alsof hij aarzelt en zich afvraagt of de voleinding wel licht al bereikt is in de stille gangen en in kloostertuinen, waar ook de bloemen solidair zijn met de bewoners en onder striemende novemberregens contempla tief hun kelken nijgen op de stelen. Egmond, Oosterhout, Vaals, Afïligem, Brugge en Dendermonde, Achel en Te- gelen en 82 andere steden en dorpen in Nederland en België hebben binnen hun grenzen zo'n religieuze broedplaats, waar geluiden uit de samenleving zorgvuldig gefilterd als zachte meiregen doordrin gen. Daar lijkt de kans het grootst dat een mens er in slagen zal de geheimtaal der mysteriën te ontcijferen. Maar voor de oplossing van alle raadsels die de schepping opgeeft, is zelfs een kloosterle ven te kort. De schrijver-dichter-journalist Michel van der Plas, die eens als priesterstudent voor enkele jaren de schutkleuren had aangenomen van de katholieke clerus, is op zoek gegaan naar de bronnen waaruit Benedictijnen en Augustijnen, Cister ciënzers, Trappisten en Norbertijnen, ge schoeide en ongeschoeide Karmelieten, Birgitinessen, Monialen, Clarissen en franciscanen moed, volharding en inspi ratie putten voor een leven halfweg he mel en aarde. Zijn ontdekkingstocht langs meer dan veertig kloosters en ab dijen in Nederland en Vlaanderen - een reis naar binnen, naar het hart van de le vende Godzoeker - leverde als tastbare resultaten het boek 'Abdijen in de Lage Landen' op en een elfdelige televisiese rie, die de KRO en de BRT sinds kqrt om de vier weken, steeds op vrijdag, uit zenden. Uitgangspunt voor zijn privé pelgrimage was voor Van der Plas de ontmoeting met kernen van evangelisch samenleven in de marge van het spanningsveld waarin de katholieke geloofsgemeen schap gaandeweg is verzeild geraakt. Zijn kloppen op deuren van kloosters en abdijen werd gul gehonoreerd met getui genissen van mensen die nog steeds rots vast geloven in de roeping die zij eens aanvaard hebben. „Wij zijn een haven", legde de abt van de Sint Adelbertabdij in Egmond hem uit, „wij bieden de warmte van een gelo vig nest. Dat is de enige pretentie die wij hebben. Wij verbeelden ons niet dat wij nieuwe visioenen kunnen bieden. Wij bieden slechts onze ruimte aan, onze openheid, onze broederschap en onze ge bedssfeer". In de Sint Paulusabdij in Oosterhout werd Van der Plas vervolgens vertrouwd gemaakt met de onwrikbare cirkelgang van een kloosterleven. „Wij leiden een leven van grote regelmaat", hield de abt hem voor, „alle uren van de dag staan wat betreft hun invulling vast. Week in week uit, jaar in jaar uit. En daar treden nauwelijks veranderingen in op. Hoog stens rimpelingen. We voeden ons sober en volgens vaste patronen met weinig variatie. In de praktijk blijkt dat ook nog gezond te zijn. Spanningen kennen wij minder dan andere mensen. Wat niet be tekent, dat wij ons geen zorgen maken. Met name de zorgen van de kerk raken ons wel degelijk. Ook wij denken: hoe moet het over tien jaar? Hoe staat onze abdij er dan voor?". Kazerne Verder filosoferend geeft deze abt toe: „Het leven dat wij hier leiden is eento nig. Maar dat beschouw ik niet als iets negatiefs. Daardoor kun je je beter con centreren op God, om wie het ons toch gaat. Eentonigheid behoort nu eenmaal bij de regel waarvoor je hebt gekozen. En daarvan weet je tevoren dat het met zijn afzondering en zijn isolement lijkt op een woestijnsituatie. Benedictus heeft het zelf over discipline die lijkt op die van een kazerne". De eentonigheid in zijn bestaan heeft deze abt in elk geval een hoop geluk ge bracht: „Het is de vreugde, die je beleeft aan geconcentreerde aandacht, aan stu die, aan het stille leven. Het voetje voor voetje binnendringen in het grote myste rie van God. Daar moet je dan wel feel ing voor hebben. Er is bijvoorbeeld al ja ren een televisietoestel in huis. Maar ik ben er niet in geïnteresseerd. Ik ga liever biddend lezen. Of lezend bidden, zoals het uitkomt. Want neem van mij aan: het mysterie is onuitputtelijk". In het grensgebied van het paradijs vond de abt toen het moment gekomen voor een waarschuwing: „Wjj zijn geen enge len. Wij zijn en blijven mensen. En waar mensen samenwonen ontstaan vanzelf spanningen. We hebben elkaar niet ge kozen als huisgenoten. En toch zullen we met eikaars eigenaardigheden en hebbe lijkheden moeten leven. Soms moet ik wel mensen wegsturen, die zich bij onze abdij hebben aangemeld. Ik heb nu een maal de plicht de vraag te stellen: „Kun je hier gelukkig met ons worden?". Dan blijkt, dat het niet zo is. Toch gaat het ook ons uiteindelijk daarom: gelukkig worden". Over de altijd dreigende eentonigheid sprak Van der Plas ook met de abdis van de Onze Lieve Vrouweabdij in Oos- terh.out. Zijn uitdagende vraag was: kan de öod voor wie men achter de muren is gaan leven op den duur blijven boei en? „God is niet eentonig", was haar antwoord, „Hij niet. Hoe zou dat ook kunnen? God is de oneindig rijke. Maar met mij ligt het anders. Ik ben en blijf een mens. Als je tien jaar of een veel voud daarvan binnen deze muren ge woond hebt, kan er verveling ontstaan. Dat is een wezenlijke fase in je leven. Je denkt op een gegeven moment: de moge lijkheden binnen mijn eigen persoon zijn nu wel bekeken. Kan ik met mijn beperkingen nog verder doordringen in de geheimen van God? Nee, verveling is voor elke kloosterling een realiteit, waar je vroeg of laat mee geconfronteerd wordt". Goede adres In het hart van de Vlaamse stad Dender monde ontmoette Van der Plas de abt van de eeuwenoude Sint Pieter en Pau lusabdij, die hem om te beginnen wees op een bord in de hal met de tekst: „Wie zich hier als gast aandient moet ontvan gen worden alsof hij Christus zelf was". „U bent dus aan het goede adres", ver onderstelde hij blijmoedig, „wij zijn hier om te luisteren naar het verhaal van mensen in de maatschappij. Wij zijn er ke strozakken geslapen wordt. Na dit terzijde komt hij onmiddellijk ter zake: „Een monnik kan nooit zeggen: ik heb God gevonden. Een monnik zoekt zijn leven lang. Dat lijkt me trouwens een goede definitie van een monnik: een Godzoeker. Wij zijn geen rijke bezitters, maar arme zoekers". De abt geeft vervolgens een korte taak omschrijving: „Vroeger waren het de ar men en daklozen die bij ons aanklopten. Nu zijn het zoekende mensen die aan bellen. Die nieuwe reizigers, onzekeren en rustzoekers, vormen in zekere zin de armen en daklozen van vroeger. Het is een nieuwe vorm van apostolaat. Mon niken zijn therapeuten geworden. We hebben nooit reclame gemaakt. En toch zijn onze gastenkamers altijd bezet. Je zou bijna gaan denken, dat Gods zegen op ons werk rust". Trappistenvlees In de kloosterfamilie die hij leidt, leeft ook een van de broers uit de Fagel-dy- ZATERDAG 11 NOVEMBER 1989 Boven: In de Norbertinessenpriorij in Oosterhout zijn hemel en aarde duidelijk van elkaar gescheiden. Boven wordt de geest gevoed met gezangen en gebeden, in de kelders beneden liggen de hamstervoorraden, waarmee de maag aan zijn trekken komt. Links boven: Baksteen op baksteen vormen in het trappehuis van de Benedictijnse Sint Adelbertabdij in Egmond een sierlijk lijnenspel, dat een bruikbaar trait d'union is tussen hemel en aarde. Midden: Wie in de kleine, sobere Abdij Slangenburg onder de boog door de spreekkamer betreedt, weet dat hier zwijgen de waarde van goud heeft. nastie, die een reeks van toprestaurants in Nederland aan de kook houdt. Deze ingetogen telg voedt zich echter uitslui tend met wit of bruin brood, koffie, kruidenthee, kaas, honing en koek uit de kloosterbakkerij. Tijdens de middag maaltijd komt er nooit vlees op tafel, „maar toch mis ik de keuken van vader en moeder niet", houdt hij stug vol, „ik ruik hem niet. Ik zie hem niet. Daarbij komt dat onze groentesoep heel bijzon der is. Als mijn broers op bezoek zijn ra ken zij er niet over uitgepraat. Nee, die kunnen nog het een en ander leren van onze koks. Voor de avondmaaltijd ma ken ze bijvoorbeeld altijd een bonen schotel. Witte of bruine bonen. Eento nig, zegt U? Dat is dan Uw visie. Want mij verveelt het nooit. Ik vind bonen het lekkerste wat er is. Wij noemen ze ook niet voor niets trappistenvlees". Van der Plas heeft ook nog een rond gang gemaakt langs enkele Norbertijnen abdijen. In A verbode hoorde hij de abt zeggen: „Wat heeft degene, die vandaag de dag priester wil worden, eigenlijk nog als toekomstbeeld? Het is een bar een zaam bestaan in een lege, vaak veel te grote pastorie. En eenzaamheid is in onze wereld een levensgroot schrikbeeld. Onze Norbertijner samenleving biedt een modeloplossing voor dit probleem. Wij beleven ons celibaat en onze armoe de samen. Onze communiteit vergemak kelijkt zo die lang niet makkelijke opga ven. Ik denk dat het daarom zo licht is in onze abijen". De abt van de abdij in Grimbergen ten noorden van Brussel voegt daar aan toe: „Zijn wij uitverkoren? Ik houd niet van dat woord. Het is te plechtig, het heeft te veel pretenties. In het nieuwe kerkbeeld is de ambtsdrager van zijn voetstuk ge haald. De samenleving heeft het imago en het gezag van de priester danig aange tast. En dat is een zegen. Gelukkig is de zielzorger op zijn plaats gezet. En die plaats is midden tussen de mensen. Hij is niet langer automatisch een kop gro ter. Zijn verkondiging is een aanbod ge worden". Abt Baeten noemt zijn abdij in Berne het liefst een vrijplaats. Voegt daar aan toe: „Het is een plek waar de ziel vrij kan ademen. Vrijer dan in een strikt ju ridisch klimaat. Hier mag je zijn wie je bent. Met je mankementen en omgeven door aandacht, liefde, zorg en begrip. Hier kan een mens revalideren. Hier is altijd plaats voor gelovigen die in de knel zijn geraakt. Wij zijn nu eenmaal de vrijbuiters in de kerk. Wij houden er van te experimenteren. Wij wagen hét er op, nemen risico's, hebben de moed op zere plekken te wijzen. Wij waren ook de eersten, die de Mis celebreerden met ons gezicht naar de gelovigen". Uit de boot „Elk klooster is een experiment", ver trouwde ook de prior van de Essenburgh in Hierden op de Veluwe zijn gast toe, „een klooster vormt een leefgemeen schap waarin niemand uit de boot mag vallen. In een gewoon bedrijf worden ondergeschikten ontslagen, zwakken krijgen de bons. Maar een klooster houdt allen vast. Ook de zieken, de kreupelen en dementen. We hebben el kaar nu eenmaal niet uitgezocht. Als er een groep is gevormd wordt daarin niet geselecteerd". „Ik ben in het klooster omdat hët daar mogelijk is in een groep te bestaan met de aanvaarding van alles en allen. Van andermans ideeën, van lastigen en drij vers, van tragen en suffen. Je moet voortdurend opschuiven, opzij stappen. En dat omwille van het evangelie. Een mooiere opdracht kan een mens niet krijgen". LEO THURING foidóeSouAoni om hun zorgen te delen. En samen pro beren wij daar oplossingen voor te vin den. Dat is voor ons een heilig begin sel". Of dat altijd lukt, wilde Van der Plas daarop weten. De abt haalde zijn schou ders op en antwoordde: „Monniken zit ten hun leven lang op school. Monnik zijn houdt in dat je naar school gaat bij God. Je doorloopt stadia, die je met klassen zoudt kunnen vergelijken. Soms ga je naar een hogere klas. Soms blijf je ook zitten en moet je het nog eens over doen". De abt nam zijn gast vervolgens mee naar de abdijkerk, waar hij wees op de koorbanken, die in het leven van een kloosterling een centrale plaats innemen. Daar wordt hij immers meerdere malen per dag verwacht om Gods lof te zingen en te luisteren naar overwegingen en vermaningen. De ouder wordende monnik voor wie het staande zingen en bidden op den duur een te grote opgaaf is, vindt achter zich in de koorbank een ruggesteuntje waar hij onopvallend op kan leunen. Die piepkleine zitting wordt in alle kloosters aangeduid met de koosnaam 'misericor- dia', wat mededogen betekent. „Kijk eens goed naar onze misericordi- a's", stelde de abt voor, „heeft U al ont dekt, dat ze van de beeldhouwer de vorm hebben gekregen van duiveltjes? Een kleine pesterij. Zodra je achterover leunt prikt de misericordia venijnig in je rug. Er is dus geen sprake van mededo gen in Dendermonde". De abt herinnerde zich op dat moment een open dag voor middelbare scholie ren uit Dendermonde en omgeving. Na afloop van de rondleiding mochten er vragen gesteld worden aan de abt. „Nou, dat heb ik geweten. Een jongen van 16 riep: „Heeft U wel eens gemeenschap ge had met een vrouw?". Jazeker, op zo'n moment ervaar je dat als behoorlijk schokkend. Maar van de andere kant zeg ik: gelukkig ziet men ons nu als gewone mensen. Vroeger werden wij kloosterlin gen beschouwd als gelovigen van een ho gere categorie. Door de buitenwacht ui teraard. Want zelf hebben wij dat nooit zo gezien. Wij wisten wel beter". Probeersel De abt van de Sint Paulusabdij in Afïli gem is het daar roerend mee eens. „Elk klooster is een probeersel in een bepaal de tijd", is zijn vaste overtuiging, „en elk probeersel kan mislukken. Kloosters komen en gaan. Overal in Nederland en België liggen ruines en brokstukken van de geschiedenis der monniken. Maar ge lukkig heeft het ideaal een langere adem. Onze idealen hebben wel degelijk eeu wigheidswaarde. Vrij zijn voor God, alle tijd voor Hem hebben, je losmaken, open staan. Dat zijn boeiende uitdagin gen. Daar zit spanning in". „Broeders komen en gaan", geeft ook de abt van de Sint Pieterabdij in Steenbrug- ge toe, „maar God blijft gelukkig. God is de enige constante in een klooster. Hij is ook de enige die er echt woont. Want zelf blijf je toch maar een zoekende mens op doorreis. Monnik zijn, heb ik gaandeweg ontdekt, is het beklimmen van een berg, waar je nooit bovenop komt". „We kregen laatst een jongen binnen van 20. Het eerste wat ik dacht was: wat jong. Waar begint ie aan?. Ik was glad mijn eigen jeugd vergeten. Ik dacht al leen: je bent gek dat je het doet. Ik schrok terug voor zijn avontuur. Mis schien wat te pessimistisch. Ik betrap mezelf er trouwens vaker op, dat ik denk: misschien komt voor onze abdij het moment, dat de laatste priester het licht uit doet. Dat is dan spijtig, maar één ding weet ik nu al zeker: als wij er niet meer zijn, zal de arbeid doorgaan, dank zij de inzet van leken. Voor mij is dat een troostrijke gedachte". PuNTENDIEET Dat ook in de religieuze hiërarchie de strengheid kan vanéren ontdekte Van der Plas daarna bij de Orde van de Trappisten, die in de 17e eeuw is ge sticht door de asceet Armand Rancé. Deze abt van het klooster La Trappe in Normandiè noemde zich „de gevangene van God" en koesterde een groot wan trouwen tegen geleerdheid. Van zijn vol gelingen werd verteld, dat ze hun leven in volmaakt stilzwijgen volbrachten, zich 's avonds in hun eigen doodskist te ruste legden en de helft van het jaar on derworpen waren aan een meer dan Spartaans puntendieet. De abt van de trappistenabdij Maria Toevlucht in Zundert kan zijn gast tot diens geruststelling mededelen dat in zijn klooster tegenwoordig op ordentelij-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1989 | | pagina 36