Herwaardering
voor een vroege
alleskunner
HAAGS GEMEENTEMUSEUM
EERT JAN TOOROP
Keizer
£eidóe6ou*a/nt'
Hij is bekend geworden door de
omslagen van de boeken van Louis
Couperus, en als de man achter de sla
oliestijl, de Jugendstil. Maar hij was
meer. Het Haags Gemeentemuseum
biedt tot en met 9 april een overzicht
van een van Nederlands meest
veelzijdige kunstenaars. Jan Toorop.
Een portret.
DEN HAAG - Zo enkele dagen
voor de tentoonstelling krijgt Jöhn
Sillevis, conservator van het Ge
meentemuseum, wel vier telefoon
tjes per dag van mensen die menen
een echte Toorop in huis te heb
ben. Lastig is het wel, maar je kunt
nooit weten. Dus vertelt Sillevis
ook zo'n vier keer per dag dat, ja
mevrouw, dat wel een echte Toor
op is, maar dan een perfecte repro-
duktie, bijna niet van echt te on
derscheiden.
Toorop, wiens werk vanaf vandaag tij
dens een grote overzichtstentoonstelling
valt te aanschouwen in het Haags Ge
meentemuseum, is in heel wat Holland
se huiskamers te vinden. Met name uit
zijn latere periode, na zijn bekering tot
het katholicisme, vonden veel van zijn
religieuze afbeeldingen gereproduceerd
een plaatsje naast het crucifix en het
Mariabeeld. Maar ook van zijn eerdere
symbolistische werk is er nog veel terug
te vinden: de affiche voor de Delftsche
•Saoli«fabriek bijvoorbeeld, een voor-
Beeld van Jugendstil, die door die affi
che in Nederland beter bekend zou wor
den als de „slaolie-stijl". Een prachtige
litho met twee vrouwen die met verhe
ven blik een fles olie over de sla uitgie
ten. Zelden daarna zullen kunst en com
mercie zo'n innige band zijn aangegaan.
Het Haags Gemeentemuseum heeft zelf
een omvangnjke collectie Toorops, met
name tekeningen. Een deel daarvan
keert met de tentoonstelling definitief te
rug binnen de poorten van het museum,
na een reeks exposities in Japan. Want
opmerkelijk genoeg hebben ze daar meer
belangstelling voor een van Nederlands
meest vooraanstaande kunstenaars dan
in eigen land, waar hij enigszins in de
vergetelheid lijkt te zijn geraakt.
Toorop, nu 61 jaar dood, is zeker in ei
gen land altijd een beetje ondergewaar
deerd geweest. Misschien omdat hij zo
veel „volkskunst" maakte, of (en dat
lijkt aannemelijker) omdat hij zoveel
verschillende stromingen in de schilder
kunst als geen ander beheerste.
„Toorop is wel eens het verwijt gemaakt
dat hij met alle winden meewaaide, ka
rakterloos was waar het zijn kunst be
trof. Volgens mij is het anders geweest.
Hij stond vooraan in de avant-garde van
de eind 19e, begin 20e eeuw. Alle ver
nieuwingen kreeg hij onder ogen. En hij
absorbeerde alles, zoog al die invloeden
als een spons in zich op. En dan zie je
dat hij zich van academieschilder ont
wikkelt tot een meester van het pointil-
lisme en van het symbolisme. En van de
laatste stroming was hij internationaal
gezien zelfs de meest oorspronkelijke
vertolker", meent John Sillevis, die sa
men met oud-museumdirectrice Victori-
ne Hefting de expositie in het Gemeen
temuseum samenstelde.
Afkomst
Jan Theodoor Toorop, geboren op Java
uit een Javaans-Chinese moeder en een
Hollandse vader, die er als griffier werk
zaam was, was elf jaar toen hij in 1869
naar Nederland kwam. Hij is er nooit
meer terug geweest, maar zijn Indische
afkomst zou in zijn werk een rol van be
tekenis blijven spelen. „De beschouwer
van mijn werk die dat niet aanvoelt, zal
er nooit iets van begrijpen, niet van mij
en niet van mijn werk", schreef hij ooit
aan een vriend.
In Nederland volgde hij de Academie
voor Beeldende Kunsten in Amsterdam.
Twee jaar slechts hield Toorop het er
uit, daarna vertrok hij met zijn vriend
Antoon Derkinderen naar Brussel, hét
middelpunt van de moderne kunst van
Europa, zowel op het gebied van de
schilderkunst als de literatuur en de mu
ziek. Sillevis: „Parijs was waar je de ge
vestigde kunstorde kon vinden, in Brus
sel verzamelde zich de avant-garde. Alle
invloeden uit die tijd kon je in Brussel
vinden. Toorop zat op de voorste rij,
maakte alles van nabij mee".
Toorop ontmoette er vooraanstaande
kunstenaars als Félicien Rops, James
Ensor, Theo van Rijsselberghe en Henry
van der Velde, verenigd in de Groupe
des Vingt, waarvan ook Toorop als enige
Hollander en niet-Belg deel uitmaakte.
Hij leerde er ook zijn latere Engelse
vrouw Annie Hall kennen. De bezoeken
die hij aan Engeland bracht zorgden
voor nieuwe invloeden.
Hij ontmoette er onder meer William
Rechts: De sfinx,
een van Toorops
bekendste
symbolistische
werken, te zien in
het Haags
Gemeente-
Morns, en diens invloed op zijn werk is
volgens Victorine Hefting in haar giste
ren verschenen „Jan Toorop, een ken
nismaking" nauwelijks te overschatten.
Via Morris kwam hij in aanraking met
de pre-Raphaelite Brotherhood, een kun
stenaarsgezelschap dat met de befaamde
Dante Gabriel Rossetti een van de be
langrijkste voorlopers zou worden van
de symbolisten. Hun kunst was decora
tief, romantisch, met krachtige lijnen, en
meestal met vrouwen als onderwerp.
Toorop zou zich in zijn latere kunst met
name de overdadige haardossen eigen
maken, een motief dat rechtstreeks terug
te voeren was tot de pre-Raphaëlieten.
Toorop hield zich tegelijkertijd met ver
schillende stijlen bezig. Het impressio
nisme gaf hij op zijn manier gestalte in
het schitterende Trio Fleuri (1885), een
schildering van drie dames in een bloe
mentuin, vol van kleur. Datzelfde jaar
maakte hij echter ook „Bloembollenvel
den bij Oegstgeest", volgens de stippelt
jestechniek van het pointillisme. Opmer
kelijk daaraan was dat de man die zo
ongeveer wordt gezien als de uitvinder
van het pointillisme, Seurat, zijn be
roemdste werk „Een zomerzondag bij de
Grande Jatte" pas twee jaar later zou
maken. Maar Toorop zat zoals gezegd
vooraan, en had vermoedelijk al eerder
gepointilleerde werken van Seurat en
ook Signac gezien.
Toorop was de eerste Nederlander die
het pointillisme in zijn werk toepaste,
maar bediende zich daarbij niet van de
wetenschappelijke analyses over de ef
fecten van samengestelde kleurcomposi-
ties op het oog, zoals Seurat en Signac.
Zo zie je temidden van zijn contourloze
composities soms wel de „getekende"
contouren van personen en straatmeubi-
lair, waarmee hij eigenlijk hevig botste
met de strikte opvattingen van het poin
tillisme.
Toorop exposeerde gedurende die jaren
elke winter in Brussel bij Les Vingt, de
groep die hij ook naar Nederland haalde
voor exposities in Amsterdam en Den
Haag. Op de exposities zelf hing zijn
werk tussen dat van Renoir, Monet, Cé-
zanne en Pissarro, kunstenaars die spe
ciaal werden uitgenodigd aan de exposi
ties van de twintig deel te nemen.
Symbolisme
Bij „Les Vingt" kwam Toorop ook in
contact met het symbolisme. In de Fran
se literatuur was een reactie ontstaan op
het naturalisme: de precieze bechrijving
van de grauwe werkelijkheid van alledag
en de onontkoombare wetmatigheden
van afkomst en milieu. De symbolisten
zochten het daarentegen in de fantasie,
in een werkelijkheid die geschapen werd
door de kunstenaar zelf, vervuld van
droombeelden en mysterieuze symbolen.
Sillevis: „Heel opmerkelijk aan het sym
bolisme was dat het zich baseerde op
De symbolistische werken van Toorop
blijven, wat de betekenis betreft, voor
velen een raadsel. De sfinx, hier afge
beeld, heeft alles in zich, zowel symbo
len uit de Egyptische oudheid, motieven
uit de christelijke kunst, Oosterse in
vloeden en zelfs een Boeddha-beeldje.
Toorop zelf schreef: „De sfinx met haar
zware lichaam wil dwingen een geest te
omvatten, strevende naar onthechting.
We zien voortstuwende en vragende
krachten, die zich van de klauwen heb
ben losgemaakt en onderaan reine vrou
wenzielen die voortzweven naar verhe
vener geestelijk leven". Veel wijzer word
je daar ook niet van.
Sillevis: „Toorop legde nog wel eens wat
uit, maar over het algemeen bleven de
symbolistische kunstenaars met opzet
vaag. En de ontvangst hier in Den Haag
van die werken was ook niet ajtijd even
gunstig: men schrok er van. Die combi
natie van verschillende symbolen kon
volgens hen helemaal niet".
Toorop speelde naast zijn leidende rol in
de internationale kunstwereld tevens een
belangrijke rol in de verspreiding van
die kunst. In 1891 stichtte hij samen
met Theophile de Bock de Haagse
Kunstkring, in feite een reactie op net
door de Haagse School beheerste Pul-
chri. Hij was de eerste die wat zag in het
werk van Van Gogh en 90k een exposi
tie van zijn werk organiseerde, op een
moment dat werken van Van Gogh
nooit werden verkocht en kritieken uit
bleven. „Het lijkt mij dat Van Gogh in
zijn belangrijkste werken veel heeft op
gezogen van anderen en al vind ik Gau
guin mooier, toch voel ik meer voor
Van Gogh dan voor bijvoorbeeld Jacob
Maris en de zijnen", schreef hij aan een
vriend.
Een nieuwe fase in Toorops werk diende
zich aan na zijn toetreding tot de katho
lieke kerk, in 1905. Privé ging het niet
geweldig. Er dreigde een scheiding met
Annie, zijn dochter Charley ging een ge
heel eigen weg en hij had in toenemende
mate last van pijn aan zijn been, het ge
volg van een venerische ziekte uit zijn
jonge jaren.
De overgang naar het katholicisme
kwam niet zo plotseling als het leek. Te
midden van het symbolisme, van alle
denkbeelden waarmee hij werd gecon
fronteerd, bleef hij in God geloven. In
een brief aan Annie schreef hij al in
1885: „Als God het maar goed vindt,
want je weet God moet ons dragen en
steunen en zonder de verzekering van
zijn bevinden kunnen we niet verder".
Annie was overigens al eerder katholiek
geworden. De scheiding werd niet door
gezet.
De overgang naar het katholicisme bete
kende ook een ommekeer in Toorops
werk. Van Den Haag verhuisde hij naar
het katholieke Nijmegen, waar hij inten
sieve contacten onderhield met het Sint
Canisiuscollege, waar jezuïeten werden
opgeleid. Aanvankelijk resulteerde dat
voornamelijk in vele portretten van
geestelijken, daarna volgden schitterende
tekeningen van de apostelen, die hem
opnieuw op een vooraanstaande plaats
in de kunstwereld brachten. Hij kreeg
opdrachten voor monumentale werken,
zoals een serie taferelen in de St. Bavo-
kerk in Haarlem, de St. Josephkerk in
Nijmegen en, later, een opdracht voor
een kruiswegstatie in de St. Bernulphus-
kerk in Oosterhout, volgens velen het
hoogtepunt in zijn religieuze kunst.
Toch zijn het juist de werken die hij
toen maakte die de algemene waardering
wat naar beneden haalde. Sillevis: „De
invloed van Toorop op latere generaties
heeft stellig te lijden gehad onder zijn la
tere werk. De boodschap was daarin be
langrijker dan de uitbeelding. Het grote
elan ontbreekt een beetje, het werk stond
in dienst van de religie. Het is wat min
der van kwaliteit. Wat blijft staan is na
tuurlijk dat monumentale werk wat hij
voor de kerken maakte. Aan de andere
kant is de waardering voor Toorops
werk steeds wisselend geweest. Mis
schien is nu de tijd gekomen voor een
herwaardering van het werk uit zijn laat
ste periode".
KOOS VAN WEES
door Piet Snoeren
De keizer is dood en volgende week
eindelijk ook begraven. Zand erover.
Maar zal hetzelfde gelden voor het
onverkwikkelijke geharrewar dat zich al
maandenlang in vele kolommen druks
voortsleept tussen de schrijvers Rudy
Kousbroek en Jeroen Brouwers? De
overeenkomst tussen beiden is dat ze
gedurende hun jeugd de Jappenkampen
van binnen hebben leren kennen. Het
geschil gaat hierover dat Brouwers deze
kampen qua verschrikking gelijk stelt
aan de concentratiekampen van de
moffen, terwijl Kousbroek ze, vergeleken
bij een Auschwitz, een Dachau, oorden
acht waar het redelijk toeven was. „Hou
op met dat gezeur; jullie matigen jezelf
ten onrechte een kampsyndroom aan
smaalt Kousbroek tegen ieder die in een
Jappenkamp heeft gezeten en zich
daarover beklaagt. Waarop Brouwers
tegen Kousbroek briest dat hij de
geschiedenis vervalst. Dat kan zo nog wel
een tijdje doorgaan.
Wie van beiden heeft het bij het rechte
eind? En was Hirohito dus een
oorlogsmisdadiger of niet? - de kern van
de discussie. Het onverkwikkelijke zit
hem hierin dat de vraag op deze basis
niet gesteld mag worden. Leed is, net als
geluk, het meest persoonlijke bezit van
een mens. Wie een innig genoegen
beleeft aan het hertje van Van Meegeren
op zijn bloemetjesbehang, wordt in zijn
diepste recht geraakt wanneer een
erudiete kunstkenner bij hem aan komt
kakken met het verwijt dat daar een
compositie met rood, geel en blauw van
Mondriaan had behoren te hangen.
Sommigen zijn zo ten dode bedroefd over
het verscheiden van hun lapjeskat dat ze
er een zerkie van Carrara-marmer voor
laten optrekken. Het eerste marmeren
zerkje voor de miljoenen in Afrika
gecrepeerde kinderen moet er nog
komen, maar maakt dit het leea van
poezenvrienden minder legitiem? Leed,
dat is ieders persoonlijke porseleinkast
waar bellettristen niet doorheen moeten
klossen om hun gelijk of gram te halen.
De Japanse legerarts majoor Shiro Ishii,
hoofd van detachement 731" was een
oorlogsmisdadiger, daarover kan
iedereen het eens zijn, al heeft geen
Nederlands slachtoffer met hem te
maken gehad, want hij opereerde in
Mongolië. Over hem zijn zelfs de
Japanners het eens. Zijn misdaden staan
beschreven in het zojuist verschenen boek
„Unit 731" van Peter Williams en David
Wallace, maar werden eerder
gedocumenteerd door de Japanse
geschiedschrijver Morimura Seiichi
onder de titel „Satans vraatzucht". Het
„geheimste geheim van het Japanse
leger", daar gaat het over. Biologische en
medische experimenten op geallieerde
krijgsgevangenen en Chinese burgers.
Meer dan drieduizend ongelukkigen
overleefden het niet dat hun eten en
drinken willekeurig vergiftigd werden
met de verwekkers van pest. cholera,
miltvuur, dysenterie, thyfus en een
menigte andere, vaak exotische ziekten.
Kousbroek acht dit aantal te
verwaarlozen, afgezet tegen „de
misschien wel miljoenen" die door de
Duitsers in al hun kampen systematisch
voor proefnemingen werden geselecteerd.
Jawel, maar meer dan genoeg waren er
dat voor het menselijke proejvee in kamp
Pingfan waar majoor Ishii ook nog
bevriezingsexperimenten deed met zijn
„maruta" (Japans voor „houtblokken";
zo noemden de beulen hun slachtoffers).
Hartje Mongoolse winter stelde majoor
Ishii deze maruta bloot aan
temperaturen van 30 graden onder nul of
meer. Om te zien of hun ledematen al
bevroren waren, werd er met knuppels op
geslagen en pas wanneer dit het geluid
van hout op hout gaf, was de bevriezing
voldoende gevorderd om met de
ontdooiingsproeven te beginnen.
Detachement 731 telde op het toppunt
van zijn wandaden drieduizend
manschappen en hun optreden was
bekrachtigd met het keizerlijk zegel.
Ja maar, excuseert Kousbroek de keizer,
hij wist er niets van; hij was
voornamelijk een kamergeleerde, een
zeebioloog naar wie nog een garnaal is
vernoemd. Hij diende als symbool, meer
niet. Ha. Koningin Wilhelmina, ook zo'n
symbool, was een fanatiek
zondagsschilderes. Stel dat zij de tijd van
haar ballingschap in Engeland zou
hebben gedood met het vastleggen van
pittoreske plekjes langs de boorden van
de Theems zonder zich te bemoeien met
de lotsbeschikking van haar volk. Beter
nog: het bankje waarop ze al schilderend
haar zorgen zat te vergeten, is naar haar
vernoemd. Het Wilheïminabankje.
Welke woorden zou dr. L. de Jong in
„Het Koninkrijk der Nederlanden in de
Tweede Wereldoorlog" hebben gebruikt
om zulk nalatig gedrag af te schilderen?
De onbetwiste oorlogsmisdadiger Ishii
- dit moet men volledigheidshalve ook
nog weten - werd vanwege het snel
verkillende klimaat tussen de Sovjetunie,
binnen wier jurisdictie de gruwelen
waren gepleegd, en Amerika, in welks
handen hij was gevallen - deze
„vraatzuchtige satan" Ishii werd nooit
veroordeeld. Van de weeromstuit
bekeerde hij zich tot het katholicisme en
heette de rest van zijn leven Joseph. Mea
maxima culpa. „Door mijn allergrootste
schuld".
Hoe Sint Petrus aan de hemelpoort over
hem geoordeeld heeft na zijn dood in
1959, zal eeuwig onbekend blijven. Van
Hirohito is bekend dat hij dit „mea
maxima culpanooit heeft uitgesproken.
Zo hij in de exegese van Kousbroek al
geen oorlogsmisdadiger mag heten, hij
bleef tot het einde wat hij was. Een
Judas.
PIET SNOEREN