Een landelijk steunpunt voor de rouwende mens Nu slag slaan in uitverkoop UIT THUIS Het heeft bewogen, het kondigt zich aan. Ida Gerhardt Een onbeschreven blad is het haast nog, het nieuwe jaar. Maar Ida Gerhardt heeft in haar zojuist verschenen dichtbundel „De Adelaarsvarens" geschreven: „Het onvoldragene dat leeft in de schoot van de moeder: het heeft al bewogen, het kondigt zich aan". Nog weten wij niet wat geboren zal worden uit dit jaar - het laatste van de tachtiger jaren. Niet wat het in zich bergt voor ons persoonlijk, voor degenen die met ons samen leven, onze dierbaren, ons volk, ons land. Maar dat onvoldragene is er al wel in aanleg, opzet, begin. Het heeft bewogen en kondigt zich aan. Begin start van nieuwe dingen. Belofte van wat komen gaat. Die gedachten hebben me sterk bezig gehouden, toen ik enkele weken geleden, nog net in het oude jaar, de diakenwijding van zes mannen in Bovendonk heb mogen meemaken. Dat was, om precies te zijn, op de éénentwintigste verjaardag van de bisschopswijding van Monseigneur Ernst en tegelijkertijd de sterfdag van Kardinaal Alfrink, 17 december. Voor deze zes mannen hun gemiddelde leeftijd is zo half de dertig is de diakenwijding een begin geweest. Zij zijn dus niet, zoals We dat tegenwoordig noemen, tot permanent diaken gewijd. Door deze plechtigheid hebben zij de laatste voorbereidende stap gezet naar hun priesterwijding in de loop van dit jaar. Mannen die vijf jaar in de weekends hun opleiding hebben gevolgd, terwijl ze voor het overige hun gewone werk in de maatschappij zijn blijven verrichten. Nu maken ze een laatste stagejaar in pastorale taken waarmee zij zich bekwamen voor hun aanstaande priesterlijk functioneren. Dat wordt een 'S duidelijke overgang naar eem andere wijze van staan-onderi de-mensen. Een begin was dat, die plechtigheid in Bovendonk. Waar in alle openheid de zes kandidaten werd gevraagd of- ze bereid waren het celibaat omwille van het rijk der hemelen te onderhouden in blijvende dienstbaarheid aan j God en de mensen, als teken van toewijding aan de Heer. In zijn toespraak formuleerde bisschop Ernst het treffend: „Het werk van je ambt maak je tot de stijl van je leven Het lijkt me goed een dergelijk geluid door te geven op het moment dat velen de vraag naar het clibaat opnieuw aan de orde stellen. Ik was in Bovendonk aanwezig bij een begin. Het begin van dat werkelijk vrij gekozen celibaat in praktijk brengen in onze tijd. Zoals ik het op de televisie in Langebents „5 voor 12" opnieuw kon zien, toen daar zuster Paula van de Augustinessen van Sint Monica, er getuigenis van aflegde bijna zou ik zeggen, er verantwoording voor aflegde dat zij onder gelofte had verklaard te kiezen voor de maagdelijke staat. Een levenshouding die ze midden in de rosse buurt van Amsterdam gestalte geeft. De woorden van monseigneur Ernst kwamen weer bij mij boven: Het werk van je ambt, maak je tot de stijl van je Waarom toch moeten we bij de woorden „maagdelijkheid" en celibaataltijd direct bedenken wat ze niet inhouden? Als ik het over het huwelijk heb of over samenwonen, gaat het me toch óók om wat die termen wél bedoelen. Een levenskeuze kan nu eenmaal nooit gemaakt worden op dat wat er niet is. Wie kiest, doet dat voor iets wat hem/haar aanspreekt; wat waarde voor hem /haar heeft. Voor iets, voor een ideaal, een levensstijl, een vorm van werken, waarvan de positieve kanten, de mogelijkheden worden gezien. Die moeten dan natuurlijk nog worden ontwikkeld. Maar zich erve inzetten wil degene die ervoor kiest. Celibaat en maagdelijkheid zijn dus allesbehalve in eerste instantie aanduiding van „geen sexuele relatie beleven Ze bedoelen een levensstaat waarvan het onverdeeld voo anderen zijn de basis vormt. Er is een nieuw begin gemaakt. Moge 1989 het voldragen leven ervan in veelvoud aanschouwen! Niet gezonder door vooruitgang In 1960 stopten we van elke gulden die we verdienden nog maar 2,5 cent in het medisch bedrijf. Dat is intussen bijna een dubbeltje gewor den, samen goed voor 35 miljard gulden per jaar. Hadden we in 1975 welgeteld 6.635 specialisten, nu zijn het er ruim 12.000 ofwel het dubbe le. Het aantal huisartsen nam vanaf 1975 met ruim duizend toe en het totaal aantal dokters steeg in die tijd met een derde tot op de kop af 32.193 in 1985. De vraag. Zoveel ex tra geld, zoveel meer dokters, wat hebben we eraan gehad, hoeveel gezonder zijn we. ervan geworden? De vraag is berucht moeilijk te be antwoorden. Op de eerste plaats omdat niemand weet wat „gezond" precies betekent. Al het medisch intellect, verzameld in de Wereld Gezondheids Organisatie (WHO), kwam niet verder dan de volgende definitie. Je treft hem tot vervelens toe in elk leerboek aan. „Gezondheid", aldus de WHO in onberispelijke „gogentaal", „is meer dan het ontbreken van ziekte. Het is een toestand van volledig welbevinden op lichamelijk, geeste lijk en maatschappelijk gebied". Dat klinkt heel aardig en mens vriendelijk, maar deze definitie be tekent natuurlijk helemaal niets. Op die manier is iedereen ziek, want wie verkeert er nu in een toe stand van volledig welbevinden, zowel lichamelijk, geestelijk als ook maatschappelijk? Vermijdbaar Beperk je je nu tot het louter licha melijke dan is er iets meer over te zeggen. De jaren '70 hebben vooral in het teken gestaan van het be strijden van wat men „vermijdbare sterfte" noemt. Nog niet zo heel lang geleden ging men dood aan huidkanker, ziekte van Hodgkin, tuberculose, maagbloeding, blinde darmontsteking bij zwangerschap, astma, baarmoederhalskanker, longontsteking en ontstoken gal blaas. Nu echter niet meer of stuk ken minder. Gevolg: tot op de dag van vandaag blijft de levensver wachting, die tien jaar geleden nog twee en een half jaar lager lag, ge staag stijgen. Die is nu 72,5 voor mannen en lang leve het echte sterke geslacht 79,5 jaar voor vrouwen en dat wordt elk jaar meer. Een vooruitgang dus. Maar vraag je het aan de burger of hij erop vooruit is gegaan, dan luidt het antwoord onveranderlijk „nee". Het is hem een paar keer achtereen gevraagd, door middel van een fik se steekproef in 1970, '80 en '84. Vraag: „Hoe is over het algemeen uw gezondheidstoestand?" „Heel goed", zei 28 procent, „goed", zei 50 procent, ongeveer 13 procent vond dat het wel ging en met 7 procent ging het niet zo best. Met 3 procent ging het „slecht". In de jaren dat de begroting van volksgezondheid met miljarden guldens per jaar toenam en het aantal dokters enorm steeg, voelde de Nederlandse burger zich niks beter worden. En dat valt dan nog mee. Een soortgelijk onderzoek in Amerika leverde nog somberder resultaten op. Voelde 61 procent van de Amerikanen zich in 1970 gezond, in 1985 was dat nog maar 50 procent. Het aantal keren dat men ziek thuis ligt, is nu 3 keer zo groot als in de jaren '50. En als men ziek is, dan is men ook langer ziek. Van benauwdheid, hartkloppingen en pijn heeft de moderne Ameri kaan meer last dan vroeger. Kort om, terwijl hij steeds langer leeft, voelt hij zich ellendiger dan ooit te voren. Naïef Natuurlijk is het naïef om te den ken dat medische vooruitgang mensen gezonder en gelukkiger doet voelen. Een sociologische the orie die van de „social compa- rency" geeft daar een aardige verklaring voor. Iedereen meet het succes in zijn leven af aan zijn on middellijke omgeving. Als je dus ongeveer net zo gezond bent als die gemiddelde omgeving, of net zo rijk, dan overkomt je eigenlijk niets bijzonders, dan ben je eigenlijk net zo als de rest. En dat blijft zo, ook als de gemiddelde gezondheid of rijkdom, zoals in deze eeuw, enorm toeneemt. We blijven ten opzichte van de buurman niets bijzonders. We zijn niet bar veel rijker, we zijn onge veer even gezond, en al met al (zie de enquêtes) lijken we er niet op vooruitgegaan. Zo gezien bestaat er eigenlijk niet zo iets als een medi sche vooruitgang. Elke sensationele stap vooruit is binnen de kortste keren al weer gewoon. Sterker nog. Elke stap vooruit lijkt de menselijke ellende alleen maar te vergroten. De „gezondheidspara dox" is dit verschijnsel wel ge noemd. Acute, levensbedreigende infectieziekten, zoals de longontste king die bomen van kerels in ne gen dagen naar het graf kon sle pen, hebben door een effectieve be strijding plaats gemaakt voor inva liderende en langdurige ziekten. Door een betere behandeling zijn die ziekten nog langduriger gewor den en zodoende nog zichtbaarder in de samenleving. Bovendien wor den meer mensen oud en ouder dom gaat, zoals bekend, met gebre ken. Dit alles leidt tot de „paradox van de geneeskunde" dat we dank zij een steeds betere geneeskunde een steeds langer deel van ons le ven in een slechte gezondheid zul len doorbrengen. Is dat vooruitgang? Dat hangt er van af. We zijn het er zo langza merhand over eens dat een lang le ven niet per se een gelukkig leven hoeft te zijn. Maar aan de andere kant is, zoals het Joodse spreek woord zegt, het slechtste leven be ter dan de beste dood. Het begon, niet onlo gisch, met de NVSH-be- geleiding van het vrijen, en dat was in de jaren zestig. Toen kwam de begeleiding van het ster ven, in de jaren zeventig. Thans zijn wij dus toe aan de begeleiding van het rouwen. Mei 1988 werd in Diemen geves tigd de Stichting Lande lijk Steunpunt Rouwbe geleiding, en de vraag is hoe blij we hiermee moeten zijn. Van de ene kant komen ze onmis kenbaar tegemoet aan een behoefte die in middels duizenden clubs die zich bezig houden met het therapeutisch ter zijde staan van de mede mens. Maar van de ande re kant: wat is er overge bleven van onze vermo gens om zelf, in eigen kring, een moeilijke situ atie het hoofd te bieden? Welke gebeurlijkheden des levens kunnen we ei genlijk nog verwerken zonder psychische onder steuning door een gespe cialiseerde lief-en-leed organisatie? Rouwbegeleiding! Per jaar overlijden er in Nederland zo'n 120.000 mensen. Als ie dere overledene gemiddeld vijf familieleden en vrienden achterlaat die over het ster ven verdrietig zijn, geeft dat een totaal van 600.000 rou wenden per jaar. Die hoeven ook volgens Marjo Delo, coördinatrice van het Lande lijk Steunpunt Rouwbegelei ding, niet alleméél begeleid te worden. Maar de behoefte aan steun is in de afgelopen jaren toch wel zo groot geble ken dat haar „Adreslijst Rouw" ruim 200 projectgroe pen omvat die zich op een of andere manier bezig houden met psychische hulpverle ning aan nabestaanden. Zelf begeleidt mevrouw Delo de begeleiders. Het voeren van hulpverlenende gesprekken is dus niet haar eerste taak. Maar ook zij krijgt veelvuldig rouwende mensen aan de te lefoon, die wanhopig op zoek zijn naar een luisterend oor. Onder wie ook nabestaanden van een huisdier, zoals van een lieve hond of een kat. Schrikken Drs. Marjo Delo, afgestu deerd in zowel pedagogiek als andragogiek: „We zijn in onze samenleving zo ver vreemd geraakt van het ver schijnsel rouw, dat velen schrikken van de uitingen daarvan. Mensen van wie de levenspartner een maand ge leden is overleden bellen op met de vraag: 'Ik huil nog elke dag. Is dat normaal?' Anderen, van wie de partner misschien drie jaar geleden is gestorven, maken zich zorgen dat ze de herinnering aan hun dierbare nog maar steeds niet uit het hoofd kunnen zetten. 'Word ik ooit weer de oude?', willen ze weten. En: 'hoe lang gaat dat verdriet van mij nog duren? Hoe kom ik er af?" Maar niet alleen de directe nabestaanden weten zich geen raad met een sterfgeval Ook de verder verwijderde familie, vrienden en werkge vers, raken veelvuldig in verlegenheid doordat zij op hun beurt niet weten hoe ze op het gedrag van de onmid dellijk getroffenen moeten reageren: „Vrienden van mij hebben hun dochtertje verloren. Moet ik ze wel of juist niet gaan opzoeken?" „Vader schenkt nog elke avond twee glaasjes in, ter wijl moeder al een half jaar geleden is overleden. Moet hij naar de psychiater?". Of een veel gestelde vraag door bedrijfsmaatschappelijk werkers: „Moeten we werk nemers die zijn getroffen door een sterfgeval met rust laten of is het beter dat ze weer zo snel mogelijk aan het werk gaan?" Eén van de functies van het Landelijk Steunpunt Rouw begeleiding is informatie te geven over rouwprojecten of rouwgroepen waar mensen die er maar niet in slagen in het reine te komen met hun verdriet, geholpen kunnen worden. De eerste van derge lijke organisaties werden in het leven geroepen aan het eind van de jaren zeventig, maar het is in de jaren tach tig dat ze een grote vlucht hebben genomen. Een kerk, een dienst voor maatschappe lijke hulpverlening of een in stituut voor geestelijke ge zondheidszorg treedt vaak op als initiatiefnemer. De pro jecten die zij entameren zijn, in hoofdzaak, van drieërlei aard. Teweten 'brieven schrijven' (tussen rouwenden onderling of tussen een rou wende en een vrijwilliger), 'individuele gesprekken met nabestaanden' en 'gespreks groepen'. In het laatste geval gaat het om bijeenkomsten van rouwenden die, door gaans onder leiding van een deskundige, elkaar hun erva ringen vertellen en door deze uitwisseling tot verwerking van hun verdriet proberen te komen. Rouw-circuits Voor wie als buitenstaande: tegen deze rouw-circuits aan kijkt is één van de eigenaar dige kanten ervan het onper soonlijke karakter. Onper soonlijk in die zin dat de gesprekspartners (psycho loog, vrijwilliger, lotgenoot) die ene heengegane mens om wie ik verdriet heb, nooit hebben gekend. Van haar te derheid, zijn schoonheid heb ben ze zelfs nooit een glimp opgevangen. Wat kunnen wij dan met elkaar delen, anders dan het verdriet op zichzelf los van zijn inhoud. Ter wijl het nu juist gaat om die inhoud. Maar Marjo Delo wijst erop dat het aantal in de directe omgeving wonende familie leden met wie een nabestaan de concrete herinneringen aan de overledene kan delen de afgelopen decennia sterk is afgenomen: „Vroeger woonde en werkte je vaak heel je leven in de zelfde stad of zelfs in dezelf de buurt. En niet alleen jij, maar ook je ouders, je broers, je zusters en je kinderen. Nu zijn families meestal over grote delen van het land ver spreid. Ze komen naar de uit vaart, één van de kinderen blijft misschien een weekje bij moeder logeren, maar in de maanden erna is moeder vaak helemaal op zichzelf aangewezen. Buren kunnen soms uitkomst bieden, maar in de grote steden is het con tact met hen vaak heel op pervlakkig. Dus als er een voudig geen mensen zijn die jouw dierbare hebben ge kend, ja, dan is praten met iemand anders die althans belangstelling voor je heeft toch een goed alternatief". Teloorgang van de traditio nele sociale verbanden is één verklaring voor de opkomst van de rouwprojecten. Een andere is de professionalise ring van veel activiteiten rond het stervensproces. „Verpleging en verzorging van de stervende plachten vroeger thuis te gebeuren, door de familie. Nu gebeurt dat voor een groot deel door beroepskrachten, en vaak in het ziekenhuis. Een zieken huis waar het om praktische redenen niet goed mogelijk is langer dan hooguit enkele uren per dag op bezoek te gaan. Een geleidelijke ge wenning aan het komende afscheid is daardoor in onze tijd veel moeilijker gewor- „Dan de dagen na het ster ven. Vroeger werd de overle dene door de familie afgelegd en thuis opgebaard. Nu gaat de gestorvene naar een mor tuarium, waar ook alweer be perkte bezoektijden zijn. En de kist wordt niet meer door buren of vrienden gedragen, maar door mensen van de uitvaartonderneming. Het gevolg van heel die professio nalisering is dat de nabe staande veel meer een toe schouwer is bij het sterven sproces dan een direct be trokkene. Bij een toeschou wer is de innerlijke verwer king van wat er gebeurt veel geringer. En dat maakt de noodzaak tot rouwen in de maanden en jaren na afloop van de begrafenis veel groter dan in het verleden het geval Ontkerkelijking Nog een factor die meespeelt is uiteraard de ontkerkelij king. Waardoor de absurdi teit van de dood aanzienlijk is toegenomen, maar waar door ook allerlei met het ge loof verbonden rituelen ver loren zijn gegaan. Vooral de katholieke kerk kent van oudsher een rijkdom aan plechtige gebruiken waarin de emoties die de dood op roept tot uitdrukking worden gebracht en aldus verwerkt. Voor tallozen zijn die ritue len zinledig geworden. Bij gebrek aan alternatieven blij ven zij met hun onverwerkte emoties vaak letterlijk in de maag zitten. En dan kunnen die 200 rouwprojecten in den lande wel degelijk uitkomst bieden. De Stichting Landelijk Steunpunt Rouwbegeleiding is vorig jaar op initiatief van de Vereniging voor Crematie AVVL in het leven geroepen om over die projecten infor matie te geven, om de des kundigheid van de profesio- nele maar vaak ook vrijwilli ge rouwbegeleiders te bevor deren, en om „knelpunten en leemtes in de opvang van rouwenden te signaleren en op te heffen". Wat dit laatste betreft zou Marjo Delo bijvoorbeeld graag zien dat er speciale rouwgroepen kwamen voor homofielen, voor nabestaan den van verkeersslachtoffers en voor nabestaanden van door moord of doodslag om het leven gekomen mensen. Armoe Waarom ook niet als er behoefte aan bestaat. Maar toch. Toch blijft heel dat „rouwbegeleidingsgebeuren" in de ogen van de buiten staander ook een teken van armoe. Als er geen kinderen meer zijn bij wie vader of moeder kunnen uithuilen, geen buren die het verdriet willen aanhoren, geen vrien den die meehelpen de dood bodemloos weg te drinken dan getuigt dat in elk geval niet van buitensporige gees telijke rijkdom. Maar enfin. Het is 1989 en economisch gaat het goed, zegt men. De Stichting Lan delijk Steunpunt Rouwbege leiding mikt voor haar finan ciële onderbouwing op de langere termijn dan ook niet op subsidie-gevers, maar op sponsors. Marjo Delo denkt aan zowel uitvaart-onderne- mers als uitvaart-verzeke- raars. WILLEM SCHEER Voor informatie over rouw projecten is het Landelijk Steunpunt bereikbaar onder nummer 020 99.74.81. Een „duur" jacket, gevonden in de uitverkoop, is goed voor r": seizoenen. Hier een wollen exemplaar in fijne wol, hoog gesloten door zes knopen. Het heeft twee zijzakjes. FOTO'S: PR Het is zaak nog even in de janua- ri-uitverkopen je slag te slaan voor dat ook de kleren duurder worden. Het nieuwe mo de seizoen is nog niet begonnen, dus lijkt het een goede investering wat afgeprijsde spullen binnen te halen die „tijd loos" zijn. Door de milde winter is er heel wat in de rekken blijven hangen. Maar re ken rustig op nog wat kou in de ko mende maanden. Niet inslapen op de len tetempera - tuur waarmee de winter inzette. Austin Reed en Maxmara hebben mooie jassen van camel en deugde lijke jacks neutra le stijl, die ieder een flatteren. Je kunt ze overal in de uitverkoop aantreffen. Aan de andere kant - voor ui tl open d op het voorjaar kan het geen kwaad verdwaal de bermuda's of city-shirts uit de „sales" te vissen. Die worden straks volop mode. Kansen om een (exclusieve) winkeldochter voor een klein prijsje binnen te halen, zijn er le gio. Vooral dure boutiques en dito winkels, waar men anders zo gauw niet bin nenloopt, zijn sterk aan het af prijzen van goede stukken. Soms hebben de kleine re shopjes met de „betere dingen geen ruimte om de overschotten een seizoen weg te bergen of zijn ze te modisch ge avanceerd om goede sier te ma ken met de din gen die zijn blij ven hangen. In de sportieve sector komen tweedelige sweat- of jerseypakken voor thuis- en tuinwerk in aan merking voor aanvulling van de kleerkast. Het is nooit weg de ba sisgarderobe uit te breiden. Een jersey tweedelig pak kan worden opgesplitst in twee delen: broek en top. Losse sportieve kleren kunnen net zo groot wor den gekocht als ze in de uitverkoop worden aangebo den. Met dit soort spullen hoef je niet „bodycons- cious" te zijn; pre cies passend, de lijnen volgend van het lichaam, is niet iets waarop je dan hoeft te Nog even een be scheiden tip. Een dóódsimpel sweatshirt krijgt opeens iets veel leukers met een opgeborduurd motiefje, bijvoor beeld langs de hals. Het is ty pisch dat in onze tijd, waarin inge wikkelde machi nerieën zowat al les doen wat men deze opdraagt via een toetsenbord, het ouderwetse naaldwerk dat onze overgrootou ders bij lamplicht zaten te doen, weer zo geliefd is. Je ziet weer ver sieringen van rose, groene en beige kruissteek- jes op sweaters en polo's, de steekjes1 van de merklap uit 1880. TINY FRANCIS

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1989 | | pagina 10