finale Toon Herm heeft nog een hoop werk voor de boe V erbijsterd ZATERDAG 13 DECEMBER 1986 VOOREEN JARIGE Met het schepnet van zijn fantasie, vist hij gedachten uit zijn geest, dompelt ze in het goudbad van zijn humor, verpakt ze in theaterdromen, en doet er een strik van zonnestralen omheen. Een tovenaar, vermoedt men, maar zelf noemt hij zich liever een ambachtsman. LEO THURING Toon Hermans, die lang ziek geweest is, heeft zich heel voorzichtig voorgenomen volgend jaar terug te keren op het toneel. Het podium waarvan hij zegt: „Dat is voor mij de wei waarin ik mag spelen, de hemel op aarde". HILVERSUM - Na achtenzestig jaren, waarvan duizenden uren weldadig gevuld werden met ge schater, open doekjes, bravo-geroep en staande ovaties, volgde op het hoogtepunt van zijn carrière een by-pass-operatie die tot gevolg had dat sindsdien zijn bloed via een sterk gewijzigd rioleringssysteem door zijn binnenvoering circuleert. Het moest zo zijn. Twee jaar na deze ingreep, op de drempel van zijn zeventigste verjaardag die hij 17 december hoopt te vieren, kan Toon Hermans, - met een strip roomgele pillen uit voorzorg onder handbereik op de glazen salonta fel - nog steeds geen andere con clusie trekken dan die hij - zonder het zelf te beseffen - in het eerste kwartaal van de twintigste eeuw al heeft getrokken. Geen mens is in staat zijn leven in eigen handen te nemen, weet hij met zekerheid. „Elk ingrijpen heeft ook voor mij geen enkele zin, want daar ben ik net een paar maten te klein voor. De dingen ge beuren gewoon. En alles wat je over komt, of het nu vreugdevol of drama tisch is, heb je maar te accepteren. Een andere keus is er niet. Beslissingen moet je overlaten aan een macht die duidelijk groter is dan jezelf. Natuurlijk blijf ik proberen bij te sturen en te intervenië ren, maar het balletje rolt uiteindelijk toch in een richting die ik niet bepaald heb. Ik kon en kan alleen maar in ver wondering toekijken en denken: „Zo functioneert het blijkbaar". Dat is mijn karma". „Zo'n operatie bijvoorbeeld. Als je hem niet moet meemaken, maak je hem gega- randeerd ook niet mee. Voor mij was mijn leven blijkbaar niet compleet zon der die belevenis. Het was een proces dat hoorde bij de fase ervoor en de fase erna. Er was voor mij een tijd voorzien van ziek zijn en weer beter worden. Daar was geen kruit tegen gewassen. En dat ziek zijn heb ik niet anders beleefd dan mijn buurman, mijn broer of mijn secretaresse het zouden doen. Ik ben niks bijzonders en heb in zulke uren de zelfde emoties als zij. Ik was dus even bang, even ongeduldig en even hoopvol, want daarin verschilt de ene mens niet of nauwelijks van de andere. Ik heb mijh ziekte ook verwerkt als iedereen die om een hoekje van de eeuwigheid heeft gekeken". „Wat mij in die periode wél verbijsterd heeft is dat het in mijn directe omgeving bleek te wemelen van mensen die ook een by-pass-operatie hebben ondergaan. De één kwam opdraven met een opa, de ander met een broer of een zuster die hetzelfde hebben gehad als ik. „Je kent Annie toch wel?", zeiden ze, „nou, die heeft er drie. Drie by-passes. Loopt weer als een kievit en is volop in training voor de Elfstedentocht". Dat soort ver halen kreeg ik aan de lopende band te horen. Mijn vrouw kwam bij de visboer die al 'jaren een toonbeeld is van Hol lands welvaren. Maar ook hij blijkt kort geleden onder het mes te zijn geweest en staat ondertussen alweer fluitend achter zijn kar met een geheel vernieuwd bui zensysteem. „Alles werkt weer prima, mevrouwtje", deelde hij mee, „zeg dat maar tegen uw man. Het zal hem gerust stellen. Zal ik er nog wat extra uitjes bij doen?". „De cardioloog die mij heeft be geleid, zei zes maanden geleden al: „Toon, wat mij betreft kun je weer aan het werk". Ik heb hem maar eens aangekeken en gedacht: jij hebt makkelijk pra ten, vader. Maar mag een mens onder zulke om standigheden misschien zelf bepalen wat hij moet doen? En wanneer? Ook de knapste geleerde hoeft mij niet in te fluisteren dat ik genezen ben. Want dat kan ik beter aanvoelen dan hij. Hij mag vaststellen dat een operatie technisch gelukt is en dat het her stel hoopvol ver loopt. Maar voordat ik weer op mijn kop ga staan, moet er nog wel wat meer gebeuren. Een ziekteproces, heb ik gemerkt, is echt niet al leen een kwestie van materièle schade. Je gene zing hangt zeker voor tachtig pro cent af van je psyche. Hoe rea geert je geest? Is hij bereid te vechten? Of laat ie het in de lap hangen? En als je geest wil knokken, blijft het nog de vraag of je niet te hard van stapel loopt. Ren je niet te veel rondjes in de tuin en spring je niet te vaak op de hometrainer om toch vooral maar het bewijs te leve ren dat er niks meer aan de hand is? Als je zo aanmatigend te werk gaat, vergeet je namelijk dat het een herstellende zie ke past zich uiterst bescheiden op te stel len. Je mag in zo'n situatie je leven nooit gaan over-bieden". „Ondertussen heb ik me wel heel voor zichtig voorgenomen in de loop van 1987 terug te komen op het toneel. Een precieze datum durf ik niet te noemen, omdat zo'n terugkeer afhangt van facto ren die ik niet kan overzien. Vooruitkij ken is trouwens nooit mijn sterkste punt ,,Een beter publiek dan het Haagse kan men zich niet wensen Het liefst werk ik in grote thea ters. Ik moet ruimte om me heen hebben. En als het kan zoveel mogelijk mensen. In een volle bak met tweeduizend mensen voel ik me pas echt in mijn ele ment. Dan kunnen er dingen ge beuren, die ik ook niet voor mo gelijk had gehouden. In het Haagse Congresgebouw bijvoor beeld. Van alle kanten was ik er voor gewaarschuwd dat alleen grote gezelschappen daar over eind blijven. Maar uitgerekend in dat Congresgebouw heb ik, vlak vóór mijn operatie, de beste voorstellingen van mijn leven ge geven. Ik wist dat die mogelijk heid erin zat, want ik had er op een avond Yves Montand een grandioze voórstelling zien ge ven. Na afloop dacht ik: Verdik keme, het kan dus wel degelijk in je uppie. Toen ik er zelf stond met mijn one-manshow gebeurde er een wonder. Ik kwam de eer ste keer uit de coulissen en wist het gelijk: Dit is gesneden koek. Kat in het bakkie. Voor die unieke sfeer zorgde overigens niet alleen het theater, dat deden ook de mensen in de zaal. Een beter publiek dan het Haagse kan een entertainer zich in Ne derland niet wensen. Hagenaars weten namelijk hoe heidens moeilijk mijn vak is en calcule ren dat in geweest. Daar ben ik een te grote twijfe laar voor. Ik ben danig jaloers op men sen die van zichzelf overtuigd zijn. Dat is immers in deze tijd van de ego-trip een oergezonde karaktertrek. De positie ve kanten van het egoisme mogen onbe schaamd getoond worden. Je mag weer van de daken schreeuwen dat je jezelf steengoed vindt. Ik zou willen dat ik ook zo was. Maar helaas heb ik daar de grootste moeite mee en vind ik mezelf verre van uitzon derlijk. Ik kan en wil niet geloven dat het zo bij zonder is wat ik doe. Mijn oudste zoon Michel heeft laatst nog tegen me gezegd: „Weet je wat de makke met jou is? The fish doesn't know the water''. Als je dat voor je stuk gebruikt doe me dan een lol en zet er ook bij dat hij een hele goeie yogaleraar is in -Sint Michielge- stel. Een beetje reclame kan hij best gebruiken". „Hij is trouwens niet de enige die mij ernstig heeft toegesproken. Ook van psycho logen en psychia ters heb ik her haalde malen te horen gekregen: „Je hebt te wei nig zelfvertrou wen Toon. Je onderschat je zelf'. Het waren veronderstellin gen waar ik toch maar vraagte kens achter heb gezet. Want ik ben me er wel degelijk van be wust dat ik zo nu en dan dingen heb gedaan die interessant wa ren en misschien zelfs wel de moeite waard. Ik heb ook het ze kere gevoel dat ik in een vak ben gerold dat mij past als een maatpak. Maar om dat het steeds vanzelf is gegaan heb ik er nooit bij stilgestaan hoe het uitpakte. Ik heb te veel plezier in mijn stiel om ook nog eens na te willen denken over de vraag wat het eigenlijk voorstelt. De gein die ik er zelf aan beleef is mijn enige graadmeter. En de prestatie die wellicht door mij geleverd wordt, komt niet ter sprake. Die vind ik totaal onbelangrijk". „Akkoord. Ik ben niet doof en heb dus in die vijftig jaar ook de reacties van het publiek opgevangen. Met mijn zoon Maurice kijk ik nu al weken naar de op namen die sinds 1958 van mijn shows zijn gemaakt. Daar moet een compilatie uitkomen waarvan het eerste deel op 30 december door de AVRO-televisie zal worden uitgezonden. Daarna volgen in de loop van 1987 nog eens twee uitzen dingen van elk twee uur". Hele klus Het is een heidens vermoeiende klus om die honderden banden beeldje voor beeldje door te draaien en een keuze te maken. Dat vergt uren van dubben, nog maar weer eens terugspelen, aandachtig kijken en voortdurend wikken en wegen. En terwijl we daar mee bezig zijn is het gelach niet van de lucht. Er zitten tien tallen uren lach op die banden. En dat is, ik draai er niet omheen, voor mij een verrukkelijke ervaring. Tsjonge, tsjonge, wat is er in de loop der jaren om mijn grappen gelachen. Ik vind dat zalig, maar ik heb er geen ijdele gevoelens aan overgehouden. Ik beschouwde het als mijn plicht het zo en niet anders te doen. Dat is mijn leven. Punt uit". „Ik kan me trouwens niet voorstellen dat mannen als Manet en Monet niet ge daan zouden hebben wat ze gedaan heb ben. Ik ga me niet vergelijken met zulke geniale schilders. Maar ik wil er alleen maar mee zeggen dat zij van hun werk Ook nooit een punt hebben gemaakt. Dat moest gewoon gebeuren. Daar gaven ze zichzelf echt geen cijfer voor. En na af loop gingen ze weer over tot de orde van de dag. In dat opzicht lijk ik misschien toch wel op die twee. Ook ik put uitslui tend voldoening uit de uren waarin ik optreed. Het podium is de wei waarin k mag spelen, de hemel op aarde waar ik ademloos in rondloop. Maar vijf minu ten na de show wordt er door mij gega randeerd niet meer over gesproken en snijd ik bij voorkeur onderwerpen aan die met mijn vak niks te maken heb ben". B uitenbeentje „Net heb ik de scène bekeken met die stoel waarop mijn zuster heeft gezeten. Vijfentwintig jaar geleden heb ik hem gespeeld en daarna nooit meer terugge zien. Het was heel vreemd om er mee geconfronteerd te worden. Want ook toen stoeide ik blijkbaar al met een hoogst eigenaardige humor die niet paste bij de jaren vijftig. Zet het maar eens op een papiertje en lees na wat ik toen ge zegd heb. Ik verzeker je dat je geen spier zult vertrekken. Maar het is wel overdui delijk de humor van Toon Hermans. Het zijn grollen van een jongen uit Lim burg die altijd een buitenbeentje is ge weest en zich van zijn jeugd in Sittard dan ook met name de cafés herinnert waar hij de bezoekers probeerde te ver maken met zijn fratsen en verkleedpar tijen. Gek doen kleeft gewoon aan me. Dat heeft mijn leven bepaald. Ik had dus in feite niks te willen, want er was vanaf het begin al duidelijk sprake van een logische gang van zaken. Zo en niet anders moest ik me manifesteren. En zelfs in de diepste armoede, na de dood van mijn vader, wist ik dat ik me niet ongerust hoefde te maken over mijn toe komst. Het leven had me immers uitge rust met eigenschappen die ik cadeau had gekregen en waar ik hoegenaamd niets voor heb moeten doen of laten. Ta lent is een te groot woord. Het zit in het licht van je ogen, in de klank van je stem, in de kronkels van je hersenen. Daar ontleen je je betekenis aan. En de vraag daarbij is niet of je een grote of een kleine, een goede of een slechte ar tiest bent. De vraag is: staat op het podi um een theaterman? Is dat zijn plaats in het leven? Of had hij toch maar beter kleermaker kunnen worden of bij Van Gend Loos kunnen gaan werken?". Rode draad „De kolder loopt als een rode draad door mijn carrière. Alles wat ik tot nog toe gedaan heb en wellicht nog zal doen heeft ook raakpunten met carnaval. Het is de humor van het zuiden waar ik ge bruik van maak. Niet van het noorden, waar literaire en journalistieke bedenk sels hogere ogen gooien dan de zotheid van het moment. En dat is voorwaar een verschil van dag en nacht. Probeer een noorderling maar eens uit te leggen wat er nou zo leuk is aan carnaval. Dat lukt je niet omdat de vreugde die mensen er aan beleven zich niet laat vangen in spitsvondige omschrijvingen. Het is een gekte waar je je aan overgeeft. Het is schaamteloos van abstracte situaties die nergens op slaan". „Ik herinner me een avond die ik met mijn vriend, de tekenaar Eppo Doeve, doorbracht in een Maastrichts café. Ach terin de zaak, een onbeschrijflijk smalle pijpela die grondig door de wringer was gehaald, lag een rol papier van twee me ter breed en zeker een halve meter dik. Eppo trok op een gegeven moment een stuk van die rol, maakte er een gat in en zei tegen mij: „Meneer Hermans, u kunt beginnen". Ik aarzelde niet, stak mijn hoofd door het gat en begon te lopen. Eerst dat ellenlange café door. Als een bruid, een bisschop schreed ik langs de tafels, de rol achter me aantrekkend. Daarna de straat op. de hoek om in de richting van het Vrijthof. De baas 'van het café liep handenwringend met ons op en bleef maar roepen: „Dit gaat te ver. Dit gaat te ver". Hij kon kennelijk de kolder niet waarderen waar Eppo en ik met volle teugen van genoten. Ik heb hem geantwoord dat hij zich deerlijk vergiste en dat we echt niet te ver gin gen. Het was namelijk van meet af aan onze bedoeling geweest naar het Vrijthof te gaan. Zo'n belevenis, die spontaan uit hel ongerijmde is ontstaan, kun je moei lijk navertellen. Maar als het lukt, als je merkt dat een abstracte vondst werke lijkheid wordt,'is het een geweldige erva ring. Dan kan ik gaan snuiven van ge luk. Een mooiere vorm van humor is volgens mij niet denkbaar". Uitdaging „Dat soort zottigheden vormen de basis van mijn werk. Als ik na jaren op de band mezelf terugzie in Carré waar ik speel met de plooien van het toneelgor dijn, lach ik me kapot. Tegelijk denk ik: hoe heb je het ooit in je hersens gehaald om tweeduizend mensen tien minuten bezig te houden met een verhaal over.de plooien in een gordijn? Want het sloeg nergens op wat ik vertelde. Het was echt helemaal niks. Toch deed ik het. En waarom? Omdat ik houd van dat soort uitdagingen. Iets meedelen is altijd nog een stuk makkelijker dan niks meedelen. En iets laten zien gaat een mens makke lijker af dan niks laten zien. Voor mij was het een test die ik ter plekke verzon nen had. Ik wilde weten of het me zou lukken een zaal plat te krijgen met pure waanzin. En toen ik hoorde dat die tweeduizend mensen de zaal afbraken was ik als een kind zo blij. Voor mij is dat het opperste genot". „Daarom heeft het ook weinig zin mijn werk te vergelijken met dat van Neder landse cabaretiers. Ze hebben me inder tijd gemakshalve met Kan en Sonneveld in één hokje geduwd. Wat met permissie nergens op sloeg. Ik heb het grootste res pect voor Kan en Sonneveld, maar het entertainment dat zij brachten, verschilt op alle punten van mijn aanpak. Als ik probeer te omschrijven waar ik vijftig jaar mee bezig ben, zou ik het een kin derlijke, primitieve vorm van pretma- ken willen noemen. Het is een uitster vende theatervorm die geen enkele pre tentie heeft en geen enkele boodschap uitdraagt. Als je dus wilt horen hoe de wereld moet worden verbeterd, moet je niet bij mij zijn. En voor kritiek op onze samenleving geef ik ook niet thuis. Dat zijn onderwerpen waar ik me in het the ater nooit mee bezig heb gehouden. Waarom zou ik trouwens? Ik moet na melijk bekennen dat ik met zulke zaken geen enkele affiniteit heb. En als je die mist, moet je er afblijven. Ieder mens heeft zijn eigen antenne waarmee hij ge voelens en stemmingen opvangt. Mijn antenne blijkt alleen ontvankelijk te zijn voor dingen waar ook kinderen hun ge noegen aan kunnen beleven. Wat dat be treft zit het met mij nog steeds snor. Als zeventigjarige stel ik met voldoening vast dat het kind in mij nog steeds springlevend is. Het blijkt overduidelijk dat ik, om mij onbekende redenen, de kinderlijkheid niet heb" verloren na de periode die daarvoor staat". „Professor Van Praag, die mijn leven heeft geanalyseerd, is tot dezelfde con clusie gekomen: „Ik ken niemand die zijn kinderlijke verwondering zo lang heeft volgehouden als jij", liet hij mij weten. Ik beschouw dat nog steeds als een prachtig compliment. Wat is immers fijner dan een kind te zijn en te blijven? Op die manier maak je van je leven een feest dat voortdurend geprolongeerd wordt". „Het staal ook niet voor niets in de bij bel: Zo gij niet wordt als de kinderen zult gij enzovoorts, enzovoorts. Onder tussen is door mijn ziekte wel gebleken dat ik nog lang niet kinderlijk genoeg ben om het rijk der hemelen deelachtig te mogen worden. Dat is een duidelijke hint. Ik moet me kennelijk nog kinderlij ker opstellen. Me minder aanstellen. Zo min mogelijk naast mijn schoenen lopen en minder vaak boven mijn macht til len. Ik heb nog een hoop werk voor de boeg, zou ik zo zeggen". LEO THURING CcidócSouArnit'

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1986 | | pagina 19