Een
Keukenhof van bloesems
HATSJIE
LAAG SOEREN - „Schrijf maar op dat
er het zijden hemdje in komt. Dat doet
het altijd goed bij de mensen. En de zi
geunerin. Dan hebben we het dus over
appels. De ossekop. ook een leuke. Ver
der wil ik bijvoorbeeld de ponspeer noe
men, een heel bijzondere vrucht waar
van er soms maar twee in een kilo gaan,
zo groot zijn ze. De bloedpeer, inder
daad bloedrood als je hem opensnijdt,
de sterappel onder de peren. Alles bij el
kaar heb ik op het ogenblik zo'n twaalf
honderd oude appelrassen verzameld,
zeshonderd pererassen, honderd vijftig
pruimerassen en honderd kerserassen.
Dat lijkt veel, maar is het niet als je be
denkt dat er ooit in Nederland alleen al
vierduizend verschillende soorten appel
bomen hebben gebloeid".
Een milde melancholie omfloerst de
stem van Theo van den Bosch bij het
noemen van dat laatste cijfer. De toon
zetting van het gesprek krijgt het herfsti
ge dat ook de kniebroek in Veluwse
schutkleur heeft die hij draagt. Er wordt
afwezig geplukt aan de rossige baard bij
het besef van zoveel vergankelijkheid.
Want al die rassen, ze zijn niet meer.
„Hoor je iemand bij de groenteboer nog
wel eens om een kruidenierspeer of een
lemoenappel vragen? Nee toch? Bij de
Algemene Keuringsdienst voor Boom
kwekerijgewassen kun je het uitgangsma
teriaal betrekken van hooguit honderd
appelvariëteiten, veertig pere-, vijfen
twintig pruime- en vijfentwintig kerseva-
rièteiten. En van die beschikbare soorten
kun je maar vijftien tot twintig procent
regelmatig in de winkel of op de markt
kopen. Een kolossale verschraling".
Bovendien is het landschap erdoor ver
schraald. Hoe het vroeger was, weet Van
den Bosch omdat hij er een diepgraven
de studie van heeft gemaakt. Hij schil
dert het zo: „In het rivierengebied en
Zuid-Limburg, bakermatten van de
fruitteelt sinds de Nederlanders met het
verstrijken van de Middeleeuwen meer
fruit gingen eten, maar ook in Zuid-Hol
land, in Friesland, in het oosten van het
land waren stroomruggen en beekdalen
getooid met in de bloesemtijd schitteren
de hoogstamboomgaarden. Of denk eens
aan de leibomencultuur die bloeide rond
kloosters en kastelen, rond de havezaten
in Drenthe en Overijssel, rond de Friese
stinsen en de Groningse straten. Wat een
weelde aan kunstig gesnoeide en tegen
muren gebonden vruchtbomen hadden
ze, die buitenplaatsen. Soms waren er
zelfs speciaal ontworpen slangemuren,
zoals het nog bestaande Huis te Manpad
in Heemstede of slot Zuylen bij Utrecht.
Pyramiden maakten ze met hun fruitbo
men, snoeren, palmetten, kandelabers.
En niet te vergeten de loofgangen. Bij
Hendrik Ido Ambacht heb je zo'n gewelf
van geleide vruchtbomen dat wel 950
meter lang is, geloof ik".
Uitgestorven
Voorbij. En uitgestorven het gilde van
de hoveniers die voor het onderhoud,
waren aangesteld. De meesters in hun
vak. beschikkend over een schat aan
specialistische kennis van raseigenschap
pen, van de snoei en verzorging van zo
wel boom als vrucht. Maar Theo van
den Bosch wil het allemaal terugbren
gen, zij het in museale vorm. Voor dat
doel heeft hij afgelopen jaar de Stichting
Fruitrassen opgericht die onder voorzit
terschap staat van de ecoloog drs. J.
Brand, werkzaam bij Staatsbosbeheer, en
waarvan hij zelf het secretariaat bemant.
Deze stichting vervolgens moet zorgen
dat er een fruitmuseum komt. In decem
ber wordt beslist waar dat zal verrijzen.
Er keuze uit een twaalftal plaatsen,
maar de voorkeur gaat uit naar de omge
ving van Laag Soeren in het oosten van
Gelderland, de woonplaats van de secre
taris, de streek tevens waar, her en der
verspreid, zijn fruitcollectie groeit en
bloeit. Eind volgend jaar zal het binnen-
gedeelte al open kunnen en in het najaar
van 1988 kan het publiek ook buiten te
recht. Om de orde van grootte aan te ge
ven: Van den Bosch denkt in de richting
van zes tot acht hectare, beplant met
7500 vruchtbomen. Zijn verwachting is
dat zo'n museum ten minste vijftigdui
zend bezoekers per jaar zal trekken. Hij
baseert zich daarbij op het verrassende
gegeven dat er onmiddellijk 15.000 be
langstellenden toestroomden toen drie
jaar geleden in België een expositie van
oude en niet-alledaagse fruitrassen werd
gehouden.
Hoe een mens op het idee komt? „Ik
ben begonnen als boomkweker, maar
vanaf 1971 ben ik me gaan toeleggen op
het verzamelen van oude fruitrassen.
Om die op te sporen, doorkruis ik heel
Nederland en België. Wel twintigdui
zend kilometer per jaar leg ik zo af en
overal - op een erf, in een vergeten bon
gerd, zomaar ergens langs een landweg
getje - vind ik wat ik zoek. Ik neem
stekken af en thuis in Laag Soeren
kweek ik die op tot nieuwe bomen. Een
kwestie van een nostalgische aanleg,
denk ik. Een ingeschapen verlangen om
het oude te behouden. Op zich niets bij
zonders. Je hebt in België en Nederland
hele clubs die zich bezighouden met het
terugfokken van oude kipperassen of
heideschapen. Maar oude fruitrassen te-
rugkweken, dat deed niemand. Wat je
zag als je om je heen keek, dat waren al
lemaal coniferen en heiplantjes in de tui
nen. Geen gezicht. Er kwam bij dat er
juist in die tijd op grote schaal hoog
stamboomgaarden gerooid werden. Met
ladders de boom in, telkens twintig, der
tig sporten klimmen, was te duur gewor
den. De kwekers moesten overstappen
op een meer rendabele bedrijfsvoering.
Dus werd het rooien zwaar gesubsi
dieerd. Het gevolg was wel dat het land
schap er ernstig onder leed. Ga maar kij
ken in Zuid-Limburg waar het aanschijn
van heuvels en dalen honderden jaren
lang bepaald is geweest door hoogstam
boomgaarden. Sinds het uitbreken van
de kaprage zijn daar dertienduizend hec
tare aan oude bongerds verdwenen. Der
tienduizend hectare, dat staat gelijk met
dertienduizend voetbalvelden. Daar
moet je je niet op verkijken. Zoiets bete
kent echt een dramatische ingreep".
In plaats daarvan kwamen de op moder
ne leest geschoeide fruitteeltbedrijven.
Hectare na hectare vol lage, iele boomp
jes. geplant in lange rijen, de zogenaam
de spillen, opdat ze zo veel mogelijk zon
vangen en zoveel mogelijk eenvoudig te
plukken vruchten voortbrengen. Wel
duizend of meer boompjes per hectare,
het tienvoudige van vroeger. Om de vijf
tien jaar gerooid en door jonge aanplant
vervangen. Moeder Natuur gedegradeerd
tot een sloof aan de lopende band.
Haastwerk
Haastwerk. Daar komen geen knoestige
appelgaarden van waar mossen en kors
tmossen gedijen, paradijsjes voor vogels
en insecten. Maar ook de mens zelf
moest lijden onder deze ontwikkeling.
Hoogstamboomgaarden hadden altijd
een belangrijke rol gespeeld bij de ruim
telijke indeling van het landschap. Ze
brachten kleinschaligheid aan. daar waar
de bebouwde omgeving raakte aan de
wijde natuur. Deze historische relatie
tussen boomgaard en bebouwing, zo be
koorlijk voor het oog, is'op veel plaatsen
sterk verstoord of helemaal verdwenen.
Niet dat het Van den Bosch aan begrip
ontbreekt voor de heersende laagstam
teelt. „Als ik mijn opbrengst per hectare
kan verviervoudigen, doe ik het ook. We
moeten allemaal leven. Maar toch blijft
het verdwijnen van de hoogstamboom
gaarden, die zeshonderd jaar lang ons
landschap bepaald hebben, me aan het
hart gaan. Waarbij dan nog het volgende
komt. Als je de bomen opruimt, raak je
ook de soort kwijt. Genetische erosie
heet dat met een geleerde term. Het weg
vloeien van erfelijk materiaal. Een zeer
ongewenst verschijnsel, al was het maar
omdat uit die oude fruitrassen materiaal
kan worden gehaald dat dienst doet als
uitgangspunt voor het kweken en selec
teren van nieuwe rassen. De fruittelers
zelf ervaren hun huidige assortiment als
te nauw. Welnu: dan moeten we vooral
niet het kind met het badwater weggooi
en. Of de Landbouwhogeschool Wage-
ningen geen oog had voor deze slechte
ontwikkeling? Het begint te komen,
maar tien jaar geleden zouden ze me
voor gek hebben verklaard. Wij doen
ons best de fruitteelt te moderniseren,
zouden ze hebben gezegd, en dan komt
hij aanzetten met die ouwe troep. Maar
zo'n vier jaar geleden merkte ik dat de
belangstelling voor de hoogstam opeens
weer begon toe te nemen. Particulieren
die eens iets anders wilden dan het eeu
wige conifeertje, kwamen bij me infor
meren of ze niet zo'n vruchtboom kon
den krijgen. En de overheid werd wak
ker. Rijkswaterstaat bleek kleine wegge
tjes te beheren waarlangs hoogstambp-
men stonden en wilde weten hoe ze die
precies moesten snoeien. Want dat is
nog zo'n ongunstig effect van de kaprage
geweest. De vakkennis dreigt te verdwij
nen. Op oude prenten zie je altijd hove
niers afgebeeld die druk doende zijn met
fruitbomen. Maar de hovenier van te
genwoordig? Die leert hoe hij een sering
of een heestertje moet snoeien. Tegen
over een fruitboom staat hij met de han
den in het haar".
V raagbaak
Toen zich begin jaren tachtig een schrij
nende behoefte deed voelen aan zowel
antieke fruitrassen als aan oude vakken
nis, heeft Van den Bosch daar alert op
ingespeeld. Hij ging lezingen houden,
cursussen organiseren. „Van alle kanten
werd me om informatie gesmeekt. Meer
dan honderd brieven per week kreeg ik
te beantwoorden. Ik begon me een soort
nationale vraagbaak te voelen. Dat heeft
me toen aan het denken gezet en zo is
het idee voor een fruitmuseum annex
voorlichtingscentrum geboren. Ik denk
dat de tijd er langzamerhand ook wel
rijp voor is. Je ziet dat bijvoorbeeld de
provinciale besturen van Zuid-Holland
en Utrecht subsidieregelingen ontworpen
hebben die mede gericht zijn op de in
standhouding van hoogstamboomgaar
den. Ze vinden dat kennelijk geen weg
gegooid geld. Dus verwacht ik uit die
hoek wel de financiële steun te zullen
krijgen die we gedurende de eerste vier
jaar nodig hebben voor de uitbouw van
ons museum. Vier jaar. langer niet.
Daarna bedruipen we onszelf'.
Meer dan tweeduizend verschillende ap
pel-, pere-, pruime- en kerserassen dus
in dat museum. Van elke soort een paar
bomen zodat het risico wordt gespreid.
Een feest voor het oog gaat dat straks
worden tussen half april wanneer de
vroege bloeiers aanvangen, en half mei
wanneer de late bloeiers ermee ophou
den. Een soort Keukenhof, maar dan
van bloesems. Later in het jaar vervol
gens, naarmate de vruchten rijpen, een
leest voor de tong. Want proeverijen wil
Van den Bosch in het museum aange
richt zien. De mensen zullen weer weten
hoe de juttepeer smaakt of de perzikrode
zomerappel. Meer algemeen: de mensen
zullen de smaak leren kennen van alle
eetbare vruchten die inheems zijn of
ooit inheems zijn geweest, want de col
lectie blijft niet tot pit-en steenvruchten
beperkt; er komt ook een uitgebreide af
deling kleinfruit. Een tiental soorten
druiven. Vijftig soorten aardbeien. Ze
ventig soorten rode bessen. Alles bij el
kaar een kleine tweeduizend verschillen
de rassen, schat Van den Bosch.
„Daarnaast zullen wc aandacht besteden
aan de teelt van bijzondere gewassen. De
moerbei, de kweepeer, de abrikoos, de
amandel. En er komt een speciaal ge
deelte voor wilde eetbare vruchten, want
daar blijken de mensen tegenwoordig
veel belangstelling voor te hebben. Wat
ze ook steeds meer doen, dat is het zelf
verwerken van fruit tot jam, gelei en
dergelijke. Het motto: dan weten we ten
minste wat erin zit. Wc zullen niet nala
ten erop in te spelen. Voorts krijgt het
museum een bescheiden kwekerij waar
uit op bestelling vruchtbomen kunnen
worden geleverd aan particulieren, ge
meenten en organisaties. Maar het inte
ressantst zal volgens mij toch wel het lei-
vormgedeelie van het museum zijn. Stel
je voor: alle historische vormen in le
vende lijve bij elkaar. Palmetten met
vier, vijf opstaande leggers, jazeker. Een
percloofgang waarvoor je nu nog naar de
buitenplaats Queekhoven bij Breukelen
moet. En heel dat museum een groot re
servoir van erfelijk materiaal. Plus, in
het binnenmuseum, een bibliotheek met
alles wat er ooit over dat materiaal ge
schreven is. Een gespecialiseerde fruitbi-
bliotheek. Want educatie, daar draait het
uiteindelijk om. We willen geen mu
seum zijn in de conserverende zin. geen
variant op een museum van scheeps
wrakken. We willen de mensen kennis
ter beschikking stellen en ze begeleiden
bij het ten nutte maken van die kennis".
PIET SNOEREN
De R in de maand. Als u volwassen bent blijft u
dit jaar 3,6 dagen thuis vanwege een verkoud
heid. Kinderen verzuimen om die reden 5,6
schooldagen per jaar. De verschijnselen kent u,
maar ik som ze maar voor de volledigheid op:
verstopte en lopende neus, niezen, zere keel en
een lichtelijk beroerd gevoel. Duur van de ellen
de: een dag of wat. Schadelijkheid: meestal nul.
Complicaties: in een enkel geval kan de ver
koudheid doorstoten naar neusbijholten, strot-
tehoofd, oren of longen.
Wat er tegen te doen? Van Sir Alexander
Fleming (1881-1955, ontdekker van pe
nicilline en Nobelprijswinnaar) is het
volgende recept: „Niet zeuren, een stevi
ge whisky en dan naar bed". Een simpel
recept dat je wel opkikkert maar niet
helpt. Sinds Fleming is een boel onder
zoek naar verkoudheid gedaan zodat het
wel eens aardig is om na te gaan wat de
verzamelde medische wetenschap de
verkouden medemens te bieden heeft.
Engeland pakte in 1946 het verkoud-
heidsonderzoek kordaat aan door een
speciaal onderzoekscentrum (het be
roemde Common Cold Research Unit)
op te richten. Prima klimaat daar, want
wat is nou winderiger, kouder en klam
mer dan Engeland in de herfst („no sun,
no green: november") en aan vrijwilli
gers aanvankelijk geen gebrek: in de
arme naoorlogse dagen brachten echtpa
ren in het centrum kosteloos de witte
broodsweken door! Dat hebben ze gewe
ten. De arme echtparen werden, na een
verplichte wandeling in de regen, in het
belang van de wetenschap op onver
warmde kamers gezet. Anderen werden
in nat badpak op tochtige gangen gezet.
Resultaat: wat de volksmond ook be
weert, al die ellende verhoogt de kans op
verkoudheid niet. En als je al verkouden
bent, dan word je door tocht, koude en-
zoverder niet extra verkouden.
Tot 1960 was het niet eens duidelijk
welk microbeest nu precies verkoudheid
veroorzaakt. Toen men betaalde vrijwil
ligers (die inmiddels de ongelukkige
echtparen hadden opgevolgd) besmette
vloeistoffen (zeg maar snot) van anderen
in hun neusgaten had gepipeteerd werd
duidelijk dat er een virus in het spel
was. Niet een, maar een handvol: het co
ronavirus, RS-virus, adenovirus, entero
virus, para-influenzavirus, mycoplasma
pneumonia en vooral het rhinovirus.
Van het rhinovirus, dat veertig procent
van alle verkoudheden voor zijn reke
ning neemt, zijn er inmiddels meer dan
honderd verschillende soorten bekend.
De kwaal heeft meer dan honderd ver
wekkers, dus je hoeft er niet op te reke
nen dat er een middel is dat verkoud
heid afdoende bestrijdt. Dat blijkt wel,
want tot op heden is de behandeling niet
meer dan „Kurieren am Symptom" of
wel pappen, poederen en nathouden.
Wat in elk geval niet helpt: alcohol, vita
minestoten met C dan wel D, alle extra's
in diverse pillen als bruis, citroensmaak
en dergelijke. Het nut van gorgeldranken
is omstreden; zuigtabletten zouden al
leen maar enjgszins helpen doordat door
het zuigen de bloedsomloop in de keel
holte wordt gestimuleerd en niet door
het spul dat er in zit. „Ook in 1986 zijn
deze verwekkers nog grotendeels onvat
baar voor medisch ingrijpen", aldus vi-
roloog dr. J.C. de Jong.
Dit zinnetje pluk ik uit zijn artikel in het
Nederlands Tijdschrift voor Geneeskun
de van twee weken geleden. Titel: „Valt
er wat geneeskrachtigs te doen tegen ver
koudheid?". Er is een sprankje hoop, wel
drie sprankjes. Verkoudheid wordt
meestal (veertig procent) veroorzaakt
door het rhinovirus. Dit virus krijg je al
leen maar binnen via direct hand-op-
handcontact. Men liet met dit virus
zwaarverkouden gemaakte vrijwilligers
kaarten met niet verkouden vrijwilligers.
Die laatsten waren gewapend met in
ontsmettingsvloeistof gedrenkte tissues.
Resultaat: niemand werd verkouden.
Van een andere groep die gewone zak
doeken gebruikte werd de helft verkou
den. De Jong twijfelt eraan of het pu
bliek op grote schaal deze tissues zou
willen gebruiken: „Het zal hooguit een
hulpmiddel kunnen zijn bij mensen die
een verhoogd risico lopen".
Sprankje twee: het fameuze interferon.
Het zijn vooral kinderen die aan ver
koudheid lijden en vervolgens het hele
gezin aantasten. Als de familieleden in
zo'n geval interferonspray gebruiken dan
daalt het aantal verkoudheden met veer
tig procent. Het werkt alleen tegen het
rhinovirus en bovendien zijn er bijwer
kingen zodat men zich afvraagt of de
sop de kool wel waard is. „Veelbelo
vend", zegt toch het Engelse vakblad de
„British Medical Journal", maar voorlo
pig is het meer de moeite waard om na
elk contact je handen te wassen.
Tenslotte: een vaccin tegen het rhinovi
rus. Als het virus de cel wil binnendrin
gen dan zoekt het met een bepaald deel
van zijn oppervlak contact met de cel.
Men heeft een vaccin die deze opper
vlaktestructuur blokkeert, maar helaas is
die structuur bij vele soorten rhinovirus
anders. Gelukkig is de „aanlegsteiger"
op de cellen vaak wel hetzelfde. Celcul
turen (in reageerbuisjes) konden met het
aanlegsteiger blokkerende vaccin tegen
het virus worden beschermd. In Ameri
ka, zo lees ik in de Philadelphia Enqui
rer (je leest wat af), heeft Merck Sharp
and Dohm het vaccin al bij een kleine
groep vrijwilligers getest met redelijk re
sultaat.
„Valt er wat geneeskrachtigs te doen te
gen verkoudheid?", vroeg De Jong. De
laatste zin van zijn artikel luidt: „Mis
schien - in de toekomst - iets". Ge
zondheid.
'£eidóe Soma/nt'
ZATERDAG 4 OKTOBER 1986
Er was eens een tijd dat
de stroomruggen en
beekdalen in heel
Nederland getooid
waren met
hoogstamboomgaarden,
sneeuwwit van de
bloesems of bloedrood
van het rijpe ooft. Zo
begint het sprookje dat
kweker Theo van den
Bosch te vertellen
heeft. Ervoor in de
plaats is de wTede
werkelijkheid gekomen
van het kind dat braaf
zijn appel snoept zonder
te weten waar de
appeltjes vandaan
komen. Maar dat gaat
veranderen. Binnen een
jaar zal de natie een
fruitmuseum rijk zijn
waar alles te leren valt
over palmetten,
kandelabers en
loofgangen. Meer dan
tweeduizend
verschillende
fruitrassen heeft Van
den Bosch al op
vergeten plekjes in
België en Nederland bij
elkaar gesprokkeld.
Een kolossaal reservoir
aan erfelijk materiaal.
Theo van den Bosch, die een fruitmuseum
gaat opzetten: Hoor je iemand bij de
groenteboer nog wel eens om een
kruidenierspeer of een lemoenappel
vragen? Nee toch?".