„Het is hier geen kermis finale 55 Wet dreigt historische schepen aan de wal te houden £eidóc0otvumt' ZATERDAG 6 SEPTEMBER 1986 «Ik ben niet zo'n bijzondere vent, hoor", waarschuwt Joop van Limbeek vantevoren. De stichting Gouden Handen denkt daar anders over. Die reikt hem volgende week zondag de onderscheiding uit, behorend bij de titel „spiritualist van het jaar". De gewezen schaapherder, paranormaal ge nezer en helderziende is er „helemaal ontroerd" van, zelfs „ontstellend gelukkig". Hij „wil graag een dienaar zijn en soms graag een apostel" en één ding wil hij wel verklappen: de wereld zal niet vergaan. Waarom niet? „Omdat ik het gezien heb! Ik weet dat er een tijd komt waarin we veel gelukkiger en blijer zullen zijn". APELDOORN - Wat waren de laatste woorden van Willem van Oranje? „Mijn God, mijn God heb medelijden met mij en mijn arme volk". Zo staat het in de geschiede nisboekjes. Maar dat is fout. In werkelijkheid riep Oranje: „Ik wist dat dit gebeuren zou. En nu is het geschied". De jongen in de klas wist het zeker. De meester vertelde wel dat de prins bovenaan de trap stond en Balthasar Gerards met het geweer in de aanslag beneden, maar zo was het helemaal niet. De jongen sprong op en riep door de klas: „Nee meester, zo is het niet gebeurd. De prins stond niet op de trap. Het gebeurde in een gang met allemaal nissen. In een daarvan stond de moordenaar en hij schoot toen de prins er langs liep!". De meester was niet gelukkig met deze historische correctie. Hij stopte zijn eigenwijze leerling in het turfhok, vertelde hem dat hij niet van die duivelskunsten gediend was en liet de jongen honderdvijftig maal op schrijven: „Willem van Oranje is in 1584 vermoord door Balthasar Gerards toen hij van de trap af kwam". Die jongen was Jpop van Limbeek. Hij was een jaar of tien (we schrijven om streeks 1938) en maakte het zichzelf niet gemakkelijk. Hij zag meer dan zijn leef tijdgenoten, hij voelde meer, hij wist meer. Bijvoorbeeld dat Willem van Oranje niet boven aan de trap stond. In 1981 werd dat bevestigd door historisch onderzoek, maar dat kon die onderwij zer niet weten. Ook de kapelaan, bij wie Joop zijn hart kwam luchten, kon de verhalen van de jongen niet waarderen. „Nu wil jij weten wat mijnheer kapelaan hiervan v indt, hè", zei hij tegen Joop. „Wel mijn jongen, de dingen die jij mij verteld hebt. die zijn van de duivel. Dat begrijp jij niet, en misschien kun je er ook niets aan doen. Ik zal voor je bid den en de dokter bellen. Je bent beze- Boom Joop van Limbeek leerde zijn mond te houden. En hij mocht dan niet altijd be grepen worden, toch heeft hij een „bul derende" jeugd gehad. Ze waren met z'n negenen thuis en de twee oudste en de twee jongste zoons waren paranormaal begaafd, al wisten ze niet dat het zo heette. „Hele fijne jongens", zegt Joop, Joop van Limbeek wil niet de hei op om gefotografeerd te worden met zijn schaapskudde die hij vanwege een hartinfarct aan een andere herder moest overdragen. Zo'n weerzien doet te veel pijn. Maar hij heeft er geen bezwaar tegen zich te laten vereeuwigen met een paar schapen in zijn tuin. JOOP VANLIMBEEK, PARAGNOST VAN HET JAAR: „schatten van broers". Herman, de oud ste, werd het slachtoffer van zijn bijzon dere vermogens. Volgens de Van-Lim- beekbiograaf Dick West (ooit secretaris van de beroemde paragnost Gerard Croiset) is Herman door leeftijdgenoten omgebracht. Ze stopten hem in een nau we betonnen put tot hij bewusteloos raakte. Hij kwam er weliswaar weef le vend uit. maar herstelde niet en over leed enkele weken later. Joop van Lim beek praat daar niet over. „M'n oudste broer is heel jong overleden", zegt hij en laat het daarbij. Eigenlijk is Van Limbeek altijd de schaapherder gebleven die hij tussen 1950 en 1975 was. Daar leerde hij zich zelf kennen. Daar was hij in zijn ele ment, één met de natuur en één met God, zoals hij dat noemt. „Ik weet dat ik een deel van God ben". Een bewijs? „Dat bleek duidelijk toen ik herder was. Dan zat ik buiten, de schapen waren rus tig, alles was stil, en ik keek om me heen en mijmerde. Ik zag de zon, de bomen, en ik was één met alles wat daar was. Ik was die boom en die boom was God en ik was God. Nee, God is geen persoon". In 1975 moest Van Limbeek zijn kudde achterlaten; een hartinfarct had hem erop gewezen dat hij te veel vroeg van zichzelf. Hij begon een praktijk als para normaal genezer, na de kunst bij een collega in Apeldoorn te hebben afgeke ken. Dat hij er de gaven voor had stond voor hem als een paal boven water. „Ik zweer je dat ik in het begin alles voor noppes deed. Men denkt wel dat een paragnost veel verdient, maar ik deed het allemaal voor niets. Ja, later ben ik geld gaan vragen. Maar als ik toch hoor dat er genezers zijn die honderd gulden en meer voor een consult durven vra gen! Ik ben eigenlijk anti-geld, maar ja, ik heb ook een vrouw en kind te onder houden. Ik vroeg dus maximaal het ho norarium dat de Nederlandse Federatie van Paranormale Genezers heeft vastge steld en meestal bleef ik daar onder. Nee, een vast tarief was er niet, het schommelde zo rond de zeventien gul den per consult". Verbaasde ogen Als Van Limbeek zich concentreert ziet hij om de mensen een kleurenbaan in de vorm van een ei, de „aura". „Een groot wonder vind ik dat, een groot vuurwerk. Ik zie die kleuren, dat is de uitstraling van de geest van de mens en daaruit kan ik zijn emoties, zijn karakter en zijn ziektebeeld aflezen. Ik kan ook dwars door het lichaam van iemand heenkij ken en gezwellen en dergelijke zien. Soms ruik ik een ziekte, elke ziekte heeft een eigen geur. Of ik krijg beelden die me vertellen wat er aan de hand is, of een stem vertelt me dat". Op dit moment. Van Limbeek is zijn praktijk geleidelijk aan het beëindigen omdat hij nog wat jaartjes mee wil, heeft hij een tienjarig meisje in behandeling dat aan reuma lijdt. „De artsen staan verbaasd over de vooruitgang. Ze is nu voor vijfentachtig procent genezen en ik verwacht dat het helemaal weer goed komt". Hoe doet Van Limbeek dat? Bij voorbeeld door met zijn handen („war me handen") over de zieke plekken in het lichaam te strijken. Daarmee brengt hij genezende energie over op de patiént. In 1979 werd een ander meisje, Inge, op die manier genezen. Inge, negentien jaar oud, was al twaalf keer zonder succes ge opereerd en kon nauwelijks lopen. Op twee krukken kwam ze bij Van Limbeek binnen, tien dagen later was ze er een kwijt en even later kon ze zonder. Niet altijd slaagde een behandeling zo goed. „Ik zie niet alles, ik voel niet alles, ik ruik niet alles. Het is beslist beperkt. Soms ben ik doodmoe en heel verdrie tig. Ik heb weieens iemand naar huis moeten sturen. Dan moest ik zeggen dat ik niet helpen kon. Ik zweer je dat Van Limbeek dat niet gauw zegt! Er is een keer een moeder met haar kind dat een spierziekte had bij me geweest. Dat Jcind kon niet lopen, maar tijdens de tweede behandeling boekte ik resultaat: ze wag gelde naar me toe. Ik zie nog de verbaas de ogen van die moeder. Maar daarna is hef nooit weer gebeurd. Ik heb haar niet kunnen helpen". Gedachten Waarom kan Van Limbeek niet alles? Waar ligt de grens van zijn vermogen en wie heeft die daar gelegd? Hoe komt het dat hij wel een migraine kan „wegstrij ken", maar geen gebroken bot kan „lij men"? Wat is het verschil tussen te ge nezen reuma en een ongeneeslijke hart kwaal? „Tja, er zijn gevallen geweest, en nog, dat ik na de behandeling stond te juichen van vreugde omdat een opgege ven zieke onder mijn handen was gene zen. Ik heb zelfs honden van kanker ge nezen. Maar waarom kan ik dat bij men sen niet?". Van Limbeek wijt het aan een te gering geloof van de patiënt. „Er moet een sterk geloof aanwezig zijn. Het gevoel van de paragnost en het geloof van de patiënt moeten in elkaar grijpen. Jezus zegt dat het geloof bergen kan ver zetten. Als iemand dat godsvertrouwen heeft, als hij via de paragnost zo in God gelooft, dan geneest hij. Dat geloof ik vast". Moet de patiënt dan in God geloven of in Joop van Limbeek? „Niet in Van Limbeek". In God dus, maar wie is God? „Ik kan niet iedereen mijn gods beeld voorhouden. Het is vaak niet meer dan een kracht of een macht. God woont niet boven in de wolken. God is in ons, wij moeten God waarmaken". Geen wonder dat Van Limbeek ons mensen „heel bijzonder" noemt. „We moeten trots zijn dat we mensen zijn". Hebben we er dan geen zooitje van ge maakt? Slepen we de wereld niet met ons mee in het nucleaire graf? „Nee. Er zullen in de komende tijden wel veel mensen sterven, maar de hele wereld vernietigd? Nee, dat gebeurt niet". Hoe weet Van Limbeek dat? „Omdat ik het gezien heb! Ik weet dat er een tijd komt waarin we veel gelukkiger en blijer zul len zijn. Maar we moeten dat zelf verwe zenlijken. Wij maken deel uit van de aarde, wij zijn er één mee. Onze gedach ten beïnvloeden de kwetsbare delen van de aarde. De bundeling van negatieve gedachten schaadt de aarde, dat veroor zaakt catastrofes en natuurrampen". Is dat aantoonbaar? Nee, dat moeten we geloven. Hei Dat Joop van Limbeek zijn praktijk gaat sluiten wordt hem niet door iedereen in dank afgenomen. „Sommige mensen voelen zich in de steek gelaten. Ik ver geef het ze van harte, ik kan het me ook wel indenken. Maar ik ben vijfenzestig en mijn vrouw wil haar man het liefst nog langdurig bij zich hebben. Ik heb keihard gewerkt, maar met liefde. Ik ben een gelukkig mens". In de komende ja ren wil Van Limbeek meer gaan genie ten van zijn vrouw, zijn kind, zijn tuin en zijn dieren. Zijn toekomst voorspel len doet hij niet. Die van anderen trou wens evenmin. „Het Is hier geen kermis, dus iemand de toekomst voorspellen doe ik niet". Juist omdat hij zo zorgvul dig met zijn gaven omspringt kan Van Limbeek niet begrijpen dat men hem verweten heeft „duivelswerk" te verrich ten. „Ik vraag me af hoe de duivel gene zen kan. hoe hij relaties herstelt, zieke kinderen laat lopen. Als dat van de dui vel is. dan is de duivel zo slecht nog niet". Een laatste vraag aan de spiritualist van het jaar. Zou hij voor een foto willen po seren op de heide waar hij jaren schaap herder is geweest? Joop van Limbeek schrikt. „Nee«jiee, nee. Dat kan ik niet aan, echt niet. Weet je dat ik er nooit meer geweest ben sinds ik het schaap herderschap er aan moest geven? En dan nu dan zou ik mijn oude kudde te genkomen, oh nee, dat kan niet4". STEVO AKKERMAN Het heeft geen zin naar aanleiding van dit interview contact op te ne men met Joop van Limbeek. Hij moet om gezondheidsredenen gelei delijk een eind maken aan zijn prak tijk en kan geen nieuwe patiënten meer aannemen. VOLENDAM - De oud-vissers in Volendam, Marken en andere plaatsen aan de Gouwzee en het IJsselmeer hebben de laatste jaren wat van hun scepsis moeten terug nemen. Tientallen jaren geleden lieten ze hun stokoude botters, aken en andere oude schepen van de bruine vloot verrotten in het water of in een vergeten hoekje op een werf, omdat er voor hen toch geen brood meer was te verdienen in de visvangst. Zeilliefhebbers die hun oude schepen voor een habbe- krats opkochten om ze weer in oude glorie te herstellen, werden door de vissers voor gek verklaard. Anno 1986, nu er weer tientallen historische bedrijfsschepen fraai ge restaureerd rondvaren, moeten de oude vissers het wel bekennen: Ne derland kan er trots op zijn dat er nog een stelletje gekken was dat oog had voor een stukje cultureel erfgoed. Op het IJsselmeer, de Waddenzee en de Zeeuwse wateren varen nu weer ruim schoots Wieringer aken, Volendammer kwakken, pluten, Staverse jollen, bla zers, hoogaarzen en schouwen. Maar net nu de vloot van plat- en rondbodems weer een beetje op sterkte begint te ko men, dreigt er een nieuw gevaar. Het voortbestaan van de oude historische schepen wordt bedreigd door onder' meer geldgebrek bij de particuliere ama teur-restaurateurs, regelgeving van de overheid en een Haags monumentenbe leid dat vergeet dat ook zeilschepen tot ons cultureel erfgoed behoren. Volgens de Stichting Federatie Oud-Nederlandse Vaartuigen (waarin dat eerder genoemde „stelletje gekken" zich heeft verenigd) dreigt een groot aantal historische sche pen misschien wel voorgoed aan de kant te moeten blijven. Ze nodigde dan ook een groot aantal parlementariërs, ambte naren van ministeries, provincies en ge meenten uit om op het IJsselmeer bij Volendam eens met eigen ogen te ko men bekijken welk een waarde deze schepen hebben. Vele tientallen gasten deden dat kortgeleden, hadden zo een fraaie zeildag en hoorden het verhaal van de schippers aan. Die hadden heel wat om aandacht voor te vragen. Het parlement heeft namelijk in 1981 een Binnenschepenwet aangeno men die het mogelijk maakt strenge technische eisen aan schepen te stellen en zeer specifieke vaarregels op te leggen aan de binnenscheepvaart. De invulling van deze raamwet is een kwestie van ja ren, een karwei waarmee ambtenaren nog steeds druk doende zijn. De liefheb bers van oude zeilschepen vrezen dat hun geliefkoosde vaartuigen „op één hoop worden gegooid" met de schepen van deze tijd. Aan dekant Secretaris Gert Jan Luijendijk van de Vereniging Botterbehoud: „Als men ons aan de veiligheids- en vaarregels houdt De Eben Haëzer, een Groninger Tjalk. die gelden voor de moderne schepen, moeten onze schepen voor tienduizen den guldens worden aangepast. Dat kun nen de meeste schippers niet betalen, dus zal een deel van die schepen aan de kant blijven liggen. Bovendien dreigen ze door de soms ingrijpende aanpassin gen hun echtheid te verliezen". Zo is het ook met de Groninger tjalk Eben Haëzer van Yvonne Zeegers uit Amsterdam. De voorzitster van de Lan delijke Vereniging tot het Behoud van het Zeilend Bed rij fs vaartuig kocht het uit 1905 stammende vervoersschip van turf en aardappelen in 1974 voor de prijs van zesduizend gulden. Zeegers, een idealiste van het zuiverste water, heeft de roef (woonverblijf) van het schip weer teruggebracht in de oorspron kelijke staat. De vorige eigenaar had er een doodgewone woonboot van ge maakt, maar Yvonne, in het dagelijks le ven leerkracht op een basisschool, vond dat geen gezicht. „Ik schat dat ik inmid dels met hulp van anderen voor meer dan een ton aan dit schip heb verbouwd. Er waren geen lieren, geen zwaarden, zelfs de mast ontbrak. Al die noodzake lijke dingen heb ik in de loop van de ja ren bij oude schippertjes verzameld. En er moet nog zoveel gebeuren. Wil het schip met deze lengte door de scheep vaartinspectie worden goedgekeurd, dan moet er ten minste nog voor twintigdui zend gulden aan verbouwd worden, vrees ik. De elektriciteit moet tot in de puntjes verzorgd zijn, er moeten meer brandblussers komen en op bepaalde plaatsen moet een ijzeren in plaats van een houten trapje komen. De originali teit van het schip wordt zo wel aange- Eigenaresse Yvonne Zeegers. tast. De kans is ook groot dat ik allerlei vaarpapieren moet hebben die voor mij vrijwel onbereikbaar zijn". Apart Bij de keuring voor de Binnenschepen- wet is het voor een schip als dat van Zeegers moeilijk vast te stellen of het voor de pleziervaart of voor de binnen scheepvaart is bestemd, of dat het als woonschip moet worden beschouwd. De Federatie Oud-Nederlandse Vaartuigen vindt dat geen van de drie vlaggen de la ding dekt. Men wil in de Binnensche penwet een aparte regelgeving voor his torische schepen, omdat het ondoenlijk zou zijn alle strenge eisen ook op deze schepen van toepassing te verklaren. Gert Jan Luijendijk van de Vereniging Botterbehoud vermoedt dat anders de redding van die schepen twintig jaar wordt teruggeworpen. De regels worden waarschijnlijk zo, dat een schipper van een historisch zeilend bedrijfsschip dat langer is dan twintig meter in het bezit moet zijn van een groot vaarbewijs. „Zo'n bewijs kan iemand alleen krijgen als hij ten minste vier jaar beroepsmatig met zo'n schip heeft gevaren. Aan zo'n eis kunnen we natuurlijk nooit voldoen. Als men dit doorzet, wordt een groot stuk uit de scheepvaartgeschiedenis weg gegooid", vindt Luijendijk. „Natuurlijk willen ook wij veilig zeilen en wonen", zegt Zeegers, „maar het zou vreselijk jammer zijn als het schip omwille van de. regeltjes helemaal gemoderniseerd zou moeten worden. In feite is het al doodzonde dat we op deze schepen de olielampen hebben moeten vervangen door elektrische". Het zijn problemen die de liefhebbers van de oude schepen geenszins zelf heb ben gezocht. Zij hebben al moeilijkhe den genoeg om van een troosteloos wrak weer een echt schip te maken. Plank voor plank en spant voor spant maken zij van een half vergaan vaartuig een schip waarvan de vorm en constructie historisch verantwoord zijn. Dat is vaak niet eenvoudig. Bij de botters is het bij voorbeeld zo dat er al tientallen jaren geen nieuwe schepen van dat type ge bouwd zijn. In die tijd is veel kennis over de botters verloren gegaan. Slechts enkele oude werfbazen beschikken nog over de kennis en kunde om met kans van slagen deze schepen te restaureren. Het vinden van het vereiste materiaal vormt voor de meeste eigenaren van botters nog het grootste probleem, want waar haal je authentieke masten, zeilen, blokken, touw en teer vandaan? Sinds het bestaan van onder meer de Vereniging Botterbehoud is het wat een voudiger geworden. Deze groep liefheb bers schaft tegenwoordig gezamenlijk uitrustingsstukken aan. Ook discussiëren de leden veel over de wijze van restaure ren. Het zijn immers geen van allen be roepsrestaurateurs en de hulp van men sen die met hetzelfde bijltje hebben ge hakt is goud waard. Voor de meeste lief hebbers geldt het aanbrengen van veran deringen in de vorm of constructie van de botter als een vorm van „heiligschen nis". Zo is men uiterst voorzichtig met het aanbrengen van kleine verbeteringen die het schip mooier, symmetrischer of sneller zouden maken. Daarmee veran dert immers al gauw de vorm, het „ech te" van het schip. Het zou een nieuw hoofdstuk aan de geschiedenis van de botter toevoegen, iets wat de Vereniging Botterbehoud juist wil voorkomen. Dat verklaart ook de grote ongerustheid in deze kringen over Haagse plannen voor wetgeving. Een echte liefhebber vindt zijn eigen ouwe schip het mooiste dat er is. Hij is meestal niet alleen eigenaar, maar ook schipper, bewoner en uitvoerder. Voor verreweg de meeste eigenaren is het fi nancieel onhaalbaar om én een schip te restaureren én er een huis op na te hou den. Immers: restauratiesubsidie wordt slechts gegeven aan beschermde monu menten en die zijn allemaal onroerend; schepen horen er niet bij. Erkenning Luijendijk en de zijnen streven erken ning van hun varende monumenten na en niet zozeer het binnenhalen van sub sidies. Dit overheidsgeld zou de betrok kenheid van de restaurateur bij zijn schip verkleinen en die liefde voor het schip is nu juist het hardste nodig. De overheid als geldgever zou wellicht de eis stellen dat het werk aan het schip wordt uitbesteed. Nee, het gaat alleen om wat men een „ideële erkenning" noemt, die een stimulans zou betekenen om door te gaan met de bescherming van varende monumenten. Als oude havensteden als Hoorn, Enk huizen en Medemblik in aanmerking ko men voor de status van „beschermd stadsgezicht", dan mag men de schepen die vroeger voor de rijkdom van dat stadsgezicht zorgden niet vergeten, vindt men in restaurateurskringen. „De over heid moet deze schepen als monument erkennen, zonder ze op de monumen tenlijst te zetten. In dat geval moet na melijk voor elke spijker die in het schip wordt geslagen toestemming vooraf wor den verkregen en dan kunnen we niet meer werken. We zijn serieus bezig en willen ook zo behandeld worden". ARJEN VAN DER SAR

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1986 | | pagina 22