na ie Verstandshuwelijk tussen muze en droogstoppel fi ZATERDAG 6 SEPTEMBER 1986 Op 23 September wordt het eerste echte operagebouw uit de Nederlandse muziekgeschiedenis officieel in gebruik genomen. Wat Willem Mengelberg voor de oorlog tegen wist te houden omdat hij concurrentie vreesde voor zijn Concertgebouw staat er alsnog. Maar ver van het Concertgebouw. En er is een stadhuis tegenaan geplakt, hetgeen de architectonische compositie al een bijnaam als een laxeermiddel heeft bezorgd: de Stopera. Hoe blij moet de natie zijn met deze hybride tussen aria en stempelkussen? AMSTERDAM - Er is een drink bak voor de paarden die de trouw- koetsjes trekken en er is een aparte loge voor laatkomers zodat de zan geressen en zangers bij hun optre den niet worden gestoord. Aan al les hebben ze gedacht, dat zal men ze na moeten geven, de bouwmees ters Wilhelm Holzbauer en Cees Dam wier schepping zeer tegen hun zin door het leven zal gaan met een bijnaam als een laxeer middel: de Stopera. Maar voor de rest? Geen architectonische uiting is in de va derlandse geschiedenis zo verguisd ge weest als het Amsterdamse probeersel om een opera en een stadhuis samen te brengen onder één kap. De muze Terpsi chore en Droogstoppel in de echt ver bonden. Zo'n kil verstandshuwelijk, dat kon nooit goed gaan, hebben de critici lang voor de eerste van de 3075 palen luidkeels en erger verkondigd. Op dinsdag 23 september gaat hij offi cieel open, de Stopera. Althans: het ge deelte ervan dat Holzbauer en Dam. zo graag met muziektheater aangeduid ho ren. Het stadhuisgedeelte volgt pas ko mend jaar wanneer de bouwvakkers uit blazen aan de Costa del Sol. Akelige echo's zullen de genodigden, koningin Beatrix voorop, tussen de eerste maten van de ouverture door in de oren klin ken. Want er is door architecten, andere kunstenaars en recensenten wat afgege ven op de Stopera. Een gebouw dat op de verkeerde plaats staat, dat eruit ziet als een kunstgebit en dat van binnen voor een deel is gestructureerd volgens achterhaalde theaterprincipes. Het mon- sterlijkste gebouw, ooit in Amsterdam verrezen. Driestuiversarchitectuur. De uitgemoorde jodenbuurt had dit niet verdiend. Zulke echo's zullen ze horen, de genodigden, wanneer ze aan het diep betreurde Waterlooplein gezeten zijn binnen wat de essayist Gerrit Komrij met in salpeterzuur gedoopte pen heeft afgedaan als „een hybride tussen aria en stempelkussen, een lijkschouwingshuis annex repetitieruimte voor de fanfare". Het eerste werk dat in het nieuwe mu ziektheater wordt uitgevoerd, is een voortbrengsel van eigen bodem. De ope ra Ithaka, zojuist door Otto Ketting vol tooid. Hij heeft zich laten inspireren door het gelijknamige vers van de in 1933 overleden Griekse dichter Kavafis waarvan de beginregels luiden: „Als je op je tocot naar Ithaka vertrekt, smeek dat je weg heel lang mag zijn, vol avon turen, voF'ervaring". Symbolische woor den waarop aardig kan worden inge haakt nu Nederland eindelijk de opera heeft die bijna anderhalve eeuw lang als een hersenschim is nagejaagd. En dus gebeurt dat inhaken. „Het gaat om de reis, niet om het doel", filosofeert het seizoenboek 1986/87 van de Neder landse Opera die het woord Stichting kortheidshalve uit zijn naam heeft ge schrapt. Toeloop „Dat geldt voor het leven en dus ook voor elke artistieke onderneming". Jan van Vlijmen, de nieuwe opera-inten dant, pikt het thema als volgt op: „Met de bespeling van het Muziektheater gaan de Nederlandse Opera en het Nationale Ballet een nieuwe fase in hun ontwikke ling tegemoet. Voor beide gezelschappen betekent het dat de mogelijkheden zijn geschapen voor een fris en avontuurlijk beleid". Avontuurlijk. De dramaturgen Tim Co leman en Paul Körenhof van het gezel schap zeggen het zo: „Muziektheater is voortdurend in ontwikkeling, op zoek naar nieuwe mogelijkheden, stuit op steeds weer nieuwe invalshoeken en ge bruikt de klassieken uit het verleden als spiegels waarin het immer veranderlijke heden weerkaatst kan worden. Muziek theater ontleent zijn bestaansrecht aan de mate waarin het voor een eigentijds publiek relevant is". Maar zal dat eigen tijdse publiek ook de weg naar het Wa terlooplein willen inslaan, zo ver van de vertrouwde Stadsschouwburg en het ge waardeerde Concertgebouw vandaan? Een echt bange vraag blijkt het voorals nog niet te zijn. „We hebben voor het komende seizoen al twintig procent meer abonnementen verkocht dan vorig jaar", meldt directeur Van Schendel van het Amsterdamse Uit Bureau. „Dé stij ging komt geheel voor rekening van het nieuwe Muziektheater en is niet ten kos te gegaan van andere kunstactiviteiten. Voor geen enkele uitvoering zijn minder dan vijfhonderd van de zestienhonderd plaatsen in de Stopera verkocht en som mige voorstellingen zijn al uitverkocht". Nochsblijft de toeloop tot Amsterdam mers beperkt. Veel kaarten worden be steld via de honderdvijfentwintig VVV- theatorbespreekbureaus in den lande. Teneinde bezoekers van buiten de hoofdstad extra tegemoet te komen, is bovendien de mogelijkheid geschapen om telefonisch bij het Muziektheater te reserveren, desnoods al een maand tevo ren. Daartoe zijn de vier kassa's van de Stopera aangesloten op de volledig geau tomatiseerde Kassadienst Nederland BV. En slechthorenden hoeven zich niet te laten afschrikken. Speciaal voor hen is er een ringleiding aangelegd. Alles, kortom, wordt gedaan om de be zoekers van „dit gebouw als een kunst gebit" te gerieven. Een echt avondje uit moet er te beleven vallen, vindt inten dant Van Vlijmen. Er zijn mogelijkhe den geschapen om een hapje te eten al vorens het doek opgaat, en men kan al vast een fles wijn voor in de pauze klaar laten zetten. Na afloop van de voorstel ling blijft er een bar in een van de foyers open zodat er nagepraat kan worden en genoten van het verbluffende uitzicht over de Amstel dat de glazen gevel biedt. Voorts is er natuurlijk de zaal zelf, de eerste echte operazaal uit de Neder landse muziekhistorie. Een gezellig ou derwetse, arena vorm ige theaterzaal die uitgevoerd is in rood, met witte balkons en gouden lijsten, beschenen door een sterrenhemel van 550 lampjes. Hoe hij klinkt? Een beetje droog en wat dof, vindt de ene fijnproever. De klank is ruim en open, oordeelt de andere. Een meer objectief gegeven levert een verge lijking met het Concertgebouw op. De grote zaal daarvan, wereldvermaard om zijn akoestiek, de dagdroom van menige dirigent, kent een nagalm van 1,8 secon de. Die levert het veel bezongen effect op van een „zich in het geluid bevinden; de luxe van een geluidsbad". Welnu, de zaal van de Stopera heeft in het middel hoge toongebied een nagalm van 1,65 se conde. Het zicht op het toneel, bij een opera niet de minst belangrijke factor. De to neelopening is met zijn 22 meter verre weg de grootste van Nederland. Het ach terliggende podium kan gebruikt worden als lijsttoneel, door de orkestbak geschei den van het publiek, maar het laat zich ook uitbouwen over de eerste drie rijen stoelen heen, hetgeen een toneelruimte geeft, gedeeltelijk tussen het publiek in, met een breedte van 25 meter en een diepte van 50 meter. De zichtlijnen zijn voor het overgrote deel uitstekend, want nergens langer dan 21 meter. Alleen op de achterste rijen van de zijbalkons zul len de nekken uitgestoken moeten wor den. Eindindruk: wat het interieur be treft heeft Amsterdam - nee, Neder land - zich verrijkt met een opera in de vervlogen trant van vorstelijke hoven en pronkgrage salonjonkers. Een opera waar men komt om te zien en gezien te worden. Een culturele baltsplaats waar het onder de geraffineerde belichting, tussen de pastelkleuren, de gevlamde, speciaal door Venetiaanse ambachtslie den aangebrachte stuclaag op de wanden en het wulpse rood van de zaalstoelen, feestelijk uitgaan is. Slechts een kniesoor zal opmerken dat er een systeem voor boventiteling ontbreekt. Lege kas In Amerika, zal hij knorren, heb je die projectie van vertaalde operateksten bo ven het toneel al lang. Dat klopt, maar op dat punt aangekomen bleek in Am sterdam de kas leeg. Toen waren de be grote 306 miljoen gulden (Rijksbijdrage 230 miljoen) voor de Stopera uitgegeven - en misschien nog wel een miljoentje of dertig meer, zoals blijken zal wanneer de eindrekening wordt opgemaakt. Aan de binnenkant goed besteed, luidt de zaal- brede conclusie, al zal men er een voor aanstaand hedendaags componist als Pe ter Schat zelden aantreffen omdat deze Garibaldi van de acties Tomaat en No tenkraker uit de grensverleggende jaren zestig het klassieke sfeertje maar niks vindt. Nee, de harde noten die gekraakt worden, gelden de buitenkant van de Stopera, de plaats waar hij is neergepoot, zijn stempel op het stadsbeeld („Een dikke kont", heeft architect Aldo van Eyck geschamperd) en natuurlijk de te gennatuurlijke verbintenis tussen mu zentempel en bureaucratenbunker. Wil helm Holzbauer, de geestelijke vader van het tweeslachtige complex, verweert zich als volgt: „Amsterdam kon best een paar nieuwe, grote elementen gebruiken. Al dat kleine gedoe van de stadsvernieu wing maakte het beeld wat peuterig. Zo'n schitterende bocht in de Amstel, daar bij het Waterlooplein, vraagt om forse accenten. Amsterdam is een stad aan het water. Een van zijn belangrijkste gebouwen hoort dus aan het water te staan. Wacht maar, straks als alle lichten stralen. Dat zal van een monumentale schoonheid zijn". Een aktievoerder ech ter, één diergenen die niet schroomden de brand in de bouwketen te steken, ziet het een tikkeltje anders. „Ongelooflijk schitterend, ja, dat uitzicht. Maar wij hebben geen uitzicht meer. Wij moeten de rest van onze dagen tegen die klomp aankijken". Beschamend Hoe kon het zover komen? Dat zou een lang, beschamend verhaal worden, ooit door de Haagse Post als volgt samenge vat: „Steeds nieuwe en modderig voort zeulende bedrijven van een hoofdstede lijk drama waarin verschillende regerin gen en burgemeesters, hoge ambtenaren en politici zouden figureren naast anta gonisten uit alle windrichtingen: aktie- groèpen, buurtbewoners, marktkooplie den, gemeenteraadsffacties, scribenten, verfsmijters en vooral naijverige collega architecten". Het geharrewar van een ratjetoe, daar wordt geen mens meer uit wijs. In het kort echter komt het hier op neer. In het kader van de na-oorlogse wederopbouw - ook cultureel - droom de Amsterdam zich een opera. De ver maarde theaterbouwers Bijvoet en Holt kregen begin jaren vijftig dan ook de op dracht zo'n gebouw te ontwerpen. Het zou moeten komen te staan in de Pijp, op het terrein van de oude, houten RAI waar nu het Japanse Okura-hotel oprijst. In 1973 waren de plannen bestekklaar, maar uitgerekend toen bleek het begro tingstekort van de hoofdstad opeens met 70 miljoen gestegen te zijn tot 225 mil joen en besloot men de franje van een opera af te snijden. In de naaimand er mee. Met een nieuw stadhuis van hetzelfde la ken een pak, zij het dat deze historie ei genlijk al begon toen koning Lodewijk Napoleon in 1808 het schitterende raad huis van Jacob van Campen op de Dam vorderde teneinde er hof te gaan hou den. En eens paleis, altijd paleis, want de nieuwe grondwet van na de Napoleonti sche tijd schreef voor dat de Oranjevor sten in de hoofdstad Amsterdam inge huldigd dienden te worden en dus moes ten ze er een paleis tot hun beschikking hebben. Prijsvraag na prijsvraag voor een passend stadhuisontwerp zijn er in de loop der verstrijkende jaren uitge schreven en aan de meest uiteenlopende lokaties werd gedacht. Genoemd zij hier slechts het IJsclubterrein waar uiteinde lijk het Olympisch Stadion zou komen. De laatste prijsvraag uit de soms komi sche reeks leverde maar liefst 803 inzen dingen op. Als verrassende winnaar kwam Wilhelm Holzbauer uit de bus, amper bekend door de universiteit die hij voor zijn woonplaats Salzburg had gebouwd. Over de lokatie bestond in middels eenstemmigheid. Bij wijze van eerherstel aan de oude jodenhoek diende het stadsbestuur aan het Waterlooplein te gaan zetelen, of de standwerkers van de daar tot ontwikkeling gekomen vlooi enmarkt het nu leuk vonden of niet. Rampjaar Elf jaar tekende Holzbauer aan zijn ont werp. Toen, in het rampjaar 1973, trof hem het lot dat ook Bijvoet en Holt met hun opera beschoren was geweest. Geen geld, geen stadhuis. In 1975 haalde Am sterdam de Oostenrijker echter terug uit Wenen waar hij metrostations bouwde, omdat het in het kader van de werkloos heidsbestrijding alsnog zinnig leek met het stadhuis door te gaan. En toen kwairi 1979. Premier Dries van Agt hoogstper soonlijk verbood de bouw. Zijn motief: het complex zou te veel energie gaan. verslinden. Wat volgde, beschrijft Holz bauer aldus: „Ik liep langs de Amstel, van de Blauwbrug naar mijn kantoor. In een heel sombere stemming was ik. Alle werk voor niets. En opeens dacht ik: dat; is het; een stadhuis en een opera samen. Ik had de geschiedenis van de opera ge volgd en die plek daar in de Pijp had ik altijd al idioot gevonden. Toen ik 's a vonds naar Wenen terugvloog, heb ik de operaplannen ook meegenomen en thuis ben ik gaan zitten rekenen om te zien of het mogelijk was. En jawel, het kon. Een besparing op beide gebouwen van 150 miljoen. Ik schreef een brief naar burge meester Wim Polak en het antwoord kwam per kerende post. Twee weken la ter zaten we in Den Haag en was de zaak in principe beklonken". Voor de architecten Bijvoet en Holt van de opera betekende het ei van Columbus van Holzbauer een regelrechte overval, maar ze legden, hoogbejaard allebei in middels, het moede hoofd in de schoot en lieten zich al snel vervangen door hun jonge vennoot Cees Dam, de schoonzoon van Holt. Echt lekker is de verhouding sindsdien nooit komen te liggen, getuige de volgende uitspraak van Holzbauer: „Ik verwijt Dam dat hij naar buiten toe doet alsof hij de grote man achter de Stopera is. Maar het ding is van mij. De essentie. Het hele idee. Ik ben er de vader van". Mede de tweespalt tussen beide bouwmeesters is verant woordelijk voor de vertraging van an derhalf jaar die de bouw heeft opgelo pen, en voor eventuele kostenoverschrij- dingen. Maar zoveel valse noten hebben er in de tragi-komedie van de Stopera al meegeklonken dat deze er nog wel bij kunnen. En het slotakkoord mag er we zen, als Holzbauer geloofd kan worden. „Op het Waterlooplein is aan het water een stedebouwkundig geheel verrezen dat echt leeft, ook 's avonds en in de weekends". Of hij gelijk heeft, zal echter- pas volgend jaar zomer blijken wanneer ook het stadhuisgedeelte van de Stopera in gebruik is genomen en de eerste trouwkoetsjes komen voorrijden. Veel leefbaarheid zal afhangen van de over gangsgebieden tussen bestuurlijk cen trum en muziektheater die Holzbauer en Dam met een ruim gevoel voor impro visatie hebben geschapen, de binnenstra ten, de gemeenschappelijke ruimten, de winkeltjes, de cafés, de kindercrèche en niet te vergeten de kramen van de op zijn oorspronkelijke plaats teruggekeerde vlooienmarkt die als een gezellige octo pus het geheel met zijn tentakels gaat omvamen. Zal de voorspelling van com ponist Peter Schat uitkomen die de Sto pera „het Concorde-project van Neder land" heeft genoemd, een peperdure, doodgeboren reageerbuisbaby? Of zal gastregisseur Harry Kupfer nagesproken kunnen worden die dit seizoen in de Stopera een Boris Godoenov komt doen en die bij voorbaat heeft laten weten: „Ik vind dat er sprake is van zeer ge slaagde nieuwbouw. Ik ben heel positief. Het complex staat op een prachtige plaats. Ik moet zeggen dat ik er nu al FOTO: TJERK HERINGA Het Amsterdamse muziektheater-stadhuis, dat al een bijnaam heeft als een laxeermiddel: de Stopera.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1986 | | pagina 21