Het taaiwapen van het koloniale systeem
Eens in de vier jaar
een boek lijkt me
een redelijk tempo
Parlementaire 'wapens' moeten krachtiger worden gehanteei
BOEKEN EN PLATEN
CetdaeSowant
„Songs front
liquid day |j
zo helder
Glass
DINSDAG 1S APRIL 1986 PA< r
De Bajonetstraat, de Consciën
tie-steeg, het Rifwater, de
Schrijn werkerssteeg, namen
van straten die klinken alsof
ze te vinden zijn in het mid
deleeuwse centrum van Ant
werpen, Brussel of een andere
oude stad in het zuiden. Het
zijn de straatjes waarin het
jonge leven van Jules de Palm
zich afspeelt, in de volkswijk
Otrabanda van het Curacaose
Willemstad. In een vlot boekje
vertelt De Palm over de tien
vooroorlogse jaren dat hij on
derwijs volgde op het St. Tho
mascollege, de burcht van de
Fraters van Tilburg, die als
missionarissen op dat eiland
een hoog aanzien genoten.
„Kinderen van de fraters" is
meer dan een reeks autobio
grafische notities: in menig op
zicht is het boekje van Jules de
Palm een onthullend docu
ment over de feilloze mecha
nismen van het koloniale sy
steem.
De fraters, zo is de kinderen
en hun ouders nadrukkelijk
-ingeprent, komen uit het verre
Tilburg om de zwarte kinde
ren iets te leren. Het belang
rijkste daarvan is de Neder
landse taal. De eigen taal, het
Papiamento, stelt immers niets
vóór. Als je het Nederlands be
heerst, leer je vanzelf en met
het grootste gemak andere ta
len, terwijl je dan ook van alle
andere zaken, waar je kennis
van moet nemen, spelender
wijze op de hoogte raakt.
De frater heeft dus voor in de
klas een bord met plaatjes. Met
een aanwijsstok gaat hij letters
en plaatjes af: „aap-roos-zeef-
muur.„Wij hadden wat
moeite met „gijs". We zeiden
„hijs" waarop de frater vlak
voor mijn bank kwam staan
en met open mond achter in
zijn keel „ggg" voordeed
Ik had ondertussen wel door
dat dat gekke jongetje met zijn
stomme pet „gggijs" heette en
dat .jet" de naam was van het
meisje met een grote strik in
het haar; „does" was zeker het
Hollandse woord voor een
zwarte hond maar wat was nu
een ,juk"? De frater die alleen
Hollands sprak, durfde ik niets
te vragen. Hij had het trou
wens erg druk met ons het
verschil te laten horen tussen
„hok" en „bok".
Wilhelmus
Als de bisschop op schoolbe
zoek komt zingt de klas uit
volle borst ter verwelkoming:
„Waar in 't bronsgroen eiken
hout 't Nachtegaaltje zingt",
met de prachtige slotregels:
„Daar ligt mijn vaderland,
Limburgs dierbaar oord".
„Nachtegaaltje en leeuwerik
hadden wé nog nooit gezien",
mijmert De Palm, „we kenden
trupialen, oranje-zwarte vo
gels, die onvermoeibaar op de
top van meterslange cactussen
prachtig zaten te fluiten. Ik
wist niet beter of het lied dat
we met zoveel moeite hadden
ingestudeerd, was een katho
lieke versie van Het Wilhel
mus".
De fraters droegen een lange
witte toog. Ze stonden in hoog
aanzien. Op zeker moment
ontdekt de kleine Jules dat in
de keuken van de fraters een
kleurling staat, in hetzelfde
witte fratergewaad. De andere
fraters verzekeren hem dat
deze kloosterling ook in Til
burg gestudeerd heeft om voor
de klas te staan. Waarom hij
dan in de keuken is opgebor
gen? Omdat hij toevallig goed
kan koken.Het is duidelijk
dat het niet in de smaak zou
zijn gevallen bij de ouders en
bij de leerlingen, als deze
kleurling voor de klas had ge
staan. Dat blijkt uit de reactie
van De Palm's grootmoeder,
bij wie hij gedurende zijn
schooljaren in huis is. wanneer
hij een „leek" als onderwijzer
krijgt. Het eerste wat zij wil
weten van deze „plaatsvervan
ger" van de frater, is of hij
„kolo ku kabéi" heeft, of hij
blank is met sluik haar. Blijkt
dat het geval, dan is ze opge
lucht: ze had natuurlijk liever
een frater gehad, „maar er wa
ren ergere dingen in de we
reld".
Minderwaardig
Alles is doortrokken van een
enorm minderwaardigheidsge
voel bij de leerlingen en hun
ouders. Als een van de fraters
uit persoonlijke liefhebberij
een les besteedt aan een plaat
selijke plantje, hangen de leer
lingen aan zijn lippen, maar
krijgen ze thuis van hun ou
ders de kritiek te horen, dat de
frater het maar beter over tul
pen en hyacinten moet heb
ben. Zo bevordert het systeem
zijn eigen macht. Het is name
lijk ook nog een hele eer bij de
fraters op school te zitten of
gezeten te hebben. Op zeker
moment beschrijft De Palm
een kroegruzie, die beslecht
wordt doordat een van de
mannen tegen zijn tegenstan
der uitroept: „Weet je wel te
gen wie je 't hebt? Ik ben een
leerling van frater Gustaaf ge
weest". Waarop beiden met de
armen om eikaars schouders,
in gezang uitbarsten: „Het An
gelus klept in de verte" en de
regels die daarop volgen. Het
laatste hoofdstukje van „Kin
deren van de fraters" is gewijd
aan een bijeenkomst van hoog
geplaatste lieden op het eiland,
die door hun gemeenschappe
lijke jeugd een groot weder
zijds begrip opbrengen, in een
haat-liefde gevoel voor de fra
ters.
Het boekje van Jules de Palm
is een mooie bijdrage tot het
begrip voor onze verhouding
met de Antilliaanse cultuur en
de verantwoordelijkheid die
wij daarvoor genomen hebben.
„Reis naar de West"
Een medewerker van het
NRC-Handelsblad, H M. van
den Brink, heeft in „Reis naar
de West" een aantal dagbla
dartikelen verzameld, waarin
hij ook tracht een analyse te
maken van de Antilliaanse
cultuur en de stand van zaken
daarin, vandaag de dag. Het
blijft wat aan de buitenkant,
ook al ontmoet Van den Brink
figuren als Frank Martinus
Arion, Boeli van Leeuwen en
de merkwaardige zonderling
Tip Marugg. De jeugdherinne
ringen van De Palm laten van
binnenuit zien hoe het culture
le probleem van onze „rijksge
noten" in elkaar zit.
JAN VERSTAPPEN
Jules de Palm: „Kinderen
van de fraters". Uitgeverij
naar de West". Uitgeverij
Meulenhoff. Prijs ƒ24,50.
THOMAS ROSENBOOM NA ROMANDEBUUT:
De kamer van Thomas Rosen-
boom heeft de „geur" van een
broeinest van literatuur en
oogt dienovereenkomstig. De
belangrijkste plaats wordt in
genomen door een behoorlijk
ingewerkte, doorleefde tafel.
De plaatsing van stoel ten op
zichte van tafel is ongebruike
lijk maar funktioneel. De
stoel staat met de rugleuning
naar het raam; de tafel meer
kamerinwaarts. Op de tafel
een schrijfmachine van een
degelijk na-oorlogs model.
Het praktische voordeel van
de geschetste opstelling is dat
het door de hoge ramen bin
nenvallende licht vol op het
papier in de schrijfmachine
valt en als de zon schijnt mag
de schrijver zich verheugen
in een zalig warme rug.
Op de grond ligt een rol be
hang uitgestrekt, met de witte
achterkant boven. Er zijn ge
nummerde kolommen op ge
tekend. met onder de num
mers handgeschreven teksten.
Op de houten lambrizering
zijn memootjes met een zelf
klevend strookje geplakt.
Al dat materiaal staat in
dienst van een toneelstuk in
wording. Via zijn vriend Arie
Kant, regisseur bij toneel
groep Centrum, kreeg Tho
mas Rosenboom de opdracht
om Arthur van Schendels
„Een Hollands Drama" om te
werken tot toneelstuk. In juni
moet het script gereed zijn.
Is dat een karwei om tegen
aan te hikken?
Thomas Rosenboom het hoge
hoofd iets schuin en weife
lend lachend: „Er is een be
paald soort hoogmoed voor
nodig om zoiets aan te dur
ven. Maar vooralsnog geeft de
opdracht mij een prettig ge
voel".
De manier waarop hij het zegt
heeft veel van de decadentie
die ook zijn debuutroman
„Vriend van Verdienste"
kenmerkt. De eerste druk van
dat boek is inmiddels vrijwel
uitverkocht.
„Vriend van Verdienste" is
gebaseerd op de geruchtma
kende Baarnse moordzaak in
de jaren zestig, (Theo Mast
wijk, zoon van een caféhou
der, werd vermoord door zijn
vrienden, kinderden van no
tabelen uit de omgeving. De
moord blijft lang onopgehel
derd. Het lijk van Theo was
onder een laag ongebluste
kalk verborgen), maar veel
meer dan het basisgegeven en
enkele namen heeft de auteur
niet gebruikt. Hij heeft geen
dossiers geraadpleegd. Roos
enboom: „Pas toen in de re
censies, de relatie tussen het
boek en de Baarnse moord
werd opgerakeld, dacht ik: o
ja, dat is waar ook, het gaat
over de die zaak. Tijdens het
schrijven speelde dat niet
door m'n hoofd.".
Zijn vriend Arie Kant maakte
hem op het onderwerp attent.
Kant gebruikte het gegeven
zelf voor het toneelstuk „De
zaak Albert K." waarmee to
neelgroep Centrum twee sei
zoenen geleden de theaters
van ons land afreisde.
Afwijkend
taalgebruik
Al meteen op de eerste pagina
van Rosenbooms boek treft
een afwijkend taalgebruik.
Het valt des te meer op omdat
„Vriend van Verdienste" over
het algemeen in heel gewone
zinnen is geschreven. Af en
toe bedient Rosenboom zich
van zinswendingen en woor
den die niet alledaags en op
z'n minst ongewoon zijn.
Soms doet dat taalgebruik ge
kunsteld aan. Maar tegelijker
tijd bepaalt het de sfeer van
het boek en legt het een twee
de laag, die als een „geest" bo
ven de trivialiteit van de ver
haaltekst zweeft.
Bovendien ontkomt de lezer
niet aan de indruk dat de
schrijver ondanks het drama
tische gegeven, toch ook heel
subtiel de spot drijft met een
bepaald soort geëxalteerde
jongensboekenromantiek. Het
dunne sausje cynisme waar
mee hij dat soort romantiek
relativeert, heeft hem bij het
schrijven bijzonder veel ple
zier verschaft, vertelt hij gnif
felend. Rosenboom: „Die de
cadente sfeer ben ik in m'n
studententijd in Nijmegen nog
wel eens tegengekomen. Maar
toch is het in het boek een
verzonnen element".
Thomas Rosenboom is in 1956
in Doetinchem geboren en op
gegroeid in Arnhem. Thans
woont hij sedert negen jaar in
Amsterdam. In Nijmegen stu
deerde hij drie jaar psycholo
gie. Een studie die hij niet af
maakte. In Amsterdam ging
hij Nederlands studeren. En
die studie rondde hij wel af.
Thomas Rosenboom: „Het
voordeel van die studie is dat
je na afloop toch werkloos
wordt. En dat is als je wilt
schrijven een groot voordeel".
Hij leeft voor een deel van
een zogenaamde werkbeurs.
Hij heeft geen haast om gere
geld te publiceren. Eéns in de
vier jaar een boek lijkt hem
voor de eerste tijd een rede
lijk tempo. „Als ik dan zestig
ben, heb ik dan pakweg acht
boeken geschreven. Dat is een
mooi oeuvre. Het gaat toch al
lemaal al zo snel. Eerst ben je
werkloos en dan opeens ben
je schrijver. Maar de status
van schrijver ben je net zo
snel kwijt als je hem ver
werft, als je niet zorgt dat je
debuut een vervolg krijgt".
Het is volgens hem een vak
waarvoor naast een artistiek
temperament ook nog een
soort middenstandsmentaliteit
nodig is, om een inkomen
binnen te halen. Een idee
voor een nieuwe roman is er
al wel, maar hij wil er nog
niet over praten. „Dat is geen
geheimzinnigheid uit com
merciële overwegingen, maar
een soort bijgeloof. Als ik er
wel iets over zou vertellen,
geeft me dat het gevoel dat ik
krediet op de toekomst neem.
En dat lijkt me niet goed".
Wandelen
Belangrijk voor het schrijven
acht Rosenboom het wande
len. „Ik prijs mij gelukkig dat
ik in Amsterdam woon. Am
sterdam is een uitstekende
stad om te wandelen. Ik doe
alles lopend af. Dat is goed
voor de mijmerij. Alleen als je
een idee voor een nieuw werk
hebt, zijn je waarnemingen
sterker en gerichter. Het
komt er in de praktijk van
het schrijven op neer dat ik
drie tot vier „produktieve"
uren per dag heb. De rest van
de tijd gaat op aan mijmeren
en wandelen. Maar ik kan
niet zónder, wil ik tot schrij
ven kunnen komen. Boven
dien ontmoet ik op m'n toch
ten door de stad collega's. Niet
dat ik me erg in het schrij-
versgewoel begeef. Maar er
zijn enkele contacten die ik
belangrijk vind. Telkens als
er weer een nieuwe afleve
ring van het literaire tijd
schrift De Revisor wordt ge
presenteerd is er een borrel.
Daar ga ik bijvoorbeeld wel
steeds heen. Er heerst daar
een gemoedelijke sfeer, vrij
van rivaliteit".
Bij „Vriend van Verdienste"
hanteerde Thomas Rosen
boom een soortgelijke werk
wijze als thans bij de bewer
king van „Een Hollands Dra
ma" tot toneelstuk: „Ik heb
het eerst met de hand ge
schreven. Het resultaat was
een pak beschreven papier.
Vervolgens heb ik een sche
ma op een behangselrol uitge
zet. Óp een volgende rol ont
stond een verbeterd schema.
Die werkwijze leidde tot een
aantal herschrijvingen van
het manuscript".
Blij met de kritieken? Rosen
boom: „Er zijn goede recensies
over „Vriend van Verdienste"
geschreven. Adriaan Morriën
bijvoorbeeld was in Vrij Ne
derland heel positief. Er wa
ren ook wel negatieve reac
ties, maar in elk geval geer
Thomas
Rosenboom:
„Ik heb veel
plezier
beleefd aan
het schrijven
van „Vriend
van
Verdienste".
onverschillige. De laatste
soort kritieken is naar mijn
gevoel dodelijk. Ik heb liever
dat ze me bij wijze van spre
ken de grond in schrijven,
dan dat er lauw gereageerd
wordt. Heftige reacties duiden
er tenminste op dat het boek
ze heeft beziggehouden. De
toetsing die een publikatie in
recensies ondergaat is belang
rijk. Het is als het ware kri
tiek op de kritiek die je zelf
op je werk al hebt".
De publiciteit naar aanleiding
van het verschijnen van
Vriend van Verdienste heeft
Thomas Rosenboom enige
vermaardheid gebracht. Hij
zegt: „Opeens word ik ge
vraagd in het 'reizende cir
cuit'. Je bent van het ene op
het andere moment reizend
artiest geworden. Je pakt je
tandenborsteltje in en je boe
ken en je gaat op reis".
GÉ TOL
Thomas Rosenboom:
„Vriend van Verdienste".
Uitgeverij Querido. Prijs
J34.50.
'P
De Amerikaanse componist Philip Glass is niet voo ,le
gat te vangen. Zijn muzikale carrière strekt zich ui^r
filmmuziek tot opera en alle daar tussen liggende voi
Zijn werk wordt veelal gekenmerkt door origina 'J
Deze legt hij ook weer aan de dag in zijn laatste 'popi 0(1
werkstuk „Songs from liquid days". Het is (concept)mi
die de zo belangrijke brug slaat tussen pop en klas
muziek. De zes werkstukken krijgen veelal een drai,,
sche uitvoering, prachtig georkestreerd en op heel
wijze gezongen door grootheden zoals Bernard Fowler
Roches en Linda Ronstadt. Wie gemakkelijk in het ge a
liggende popdeuntjes verwacht, is bij Glass aan het
keerde adres, hoewel het door Janice Pendarvis gezc
„Lightning" een bijna disco-achtig ritme meekrijgt. 1
werk is weliswaar zo helder als glas, maar hij blijft 2
op zijn verleden leunen. Zijn minimal music-achterg R
zijn studie harmonie en compositie zorgen ervoor dat I
„Songs from liquid days" gedegen muziekstukken afl< n
met een terugkerend muzikaal thema. De compositie
goed onderbouwd, hebben een bijna klassieke invihe
met violen, strijkers en blazers. >uj
Meest opvallende element op deze plaat is zijn samenL
king met grootheden uit de popmuziek. David Byrne t
wie hij in het verleden al eerder componeerde, vrcx ;I
als eerste een tekst te schrijven. Het is het titelnui re
van de elpee geworden. De compositie valt in twee
uiteen en wordt gekenmerkt door zijn gedragen
Prachtige meerstemmige vocalen van The Roches w<
in het eerste deel van het nummer ondergedompeld ii ei
timentele heel dun georkestreerde fluit, contrabara
vioolpartijen. -
Wat het schrijven van de teksten betreft, lijkt zijn sa£,
werking met Paul Simon de meest opmerkelijke,
man, die in het verleden verantwoordelijk was voor
merciele popdeuntjes, lijkt het meest van Glass verwij
Dat ligt wat anders met duizendpoot Byrne, die overig
in staat lijkt te zijn, terwijl Suzanne Vega en Laurie
derson als minimal music-liefhebbers geheel op de liji,/,
Philip liggen. j
Glass koos de muzikanten en componisten vanwegee,
eigen stijl en hij slaagt erin door het samensmedenL
vaak opvallende combinaties, een indrukwekkende 1
af te leveren. Daarbij behoren de vocale prestaties l(
Linda Ronstadt in „Freezing" en „Forgetting"
mooiste van de elpee.
HANS
„Song* from liquid days", Philip Glass, CBS.
lTn
Vioolconcerten van Mozart
met respect gespeeld
Even lang als er grammo
foonplaten worden geperst,
zo lang verschijnen de vi
oolconcerten van Mozart; te
beginnen met het meestge-
speelde concert, dat in G
KV 216 - en eigenlijk niet
ten onrechte - meestal aan
gevuld met KV 218, soms
met een ander. DGG zette
de violist Gidon Kremer
aan het werk, begeleid door
de Wiener Phüharmoniker
onder leiding van Nikolaus
Harnoncourt. Kremer bleek
de voorkeur te geven aan
de concerten twee en drie,
resp. KV 211 (in D) en KV
216 (in G). Wat verwacht
werd, dat Kremer met
name in de cadensen er een
dolle boel van zou maken,
werd niet bewaarheid. In
tegendeel; Kremer kan heel
vriendelijk, heel zangerig
uitpakken als hij wil en
kennelijk wilde hij dat, met
Mozart.
Behoren deze twee concer
ten, geschreven in 1775, tot
Mozarts jeugdwerk? Hij was
toen negentien, een jongvol
wassene, maar al in dienst
van de bisschop van Salz
burg en van tijd tot tijd zéér
opstandig. Maar ook in de
ban van eerste liefdes en in
opstand tegen vader Leo
pold.
Dit alles is weldegelijk te
beluisteren in zijn vii
certen, vandaar de
grote tegenstellingen
respectieve delen, varti
send tot intiem zaï
soms heel jong, soms
oud voor zijn leeftijd,
salon-achtig welwillei
genover zijn eigentij<"
bliek, maar ook al ii
lichte mate en nog
hier en daar dissoneri
Kremer en Harnoi
zijn er eens rustig vooi
zitten en hebben ziel
gewaagd aan opv;
hoogstandjes, Harnoi
leidt zijn Wiener PI
moniker in alle eenv<
alleen in de tutti laat
orkest tot enig volui
men; de solo's krijgei
rustige begeleiding di<
gens opvalt.
Kremer werkte
sfeer mee; veel te si
technisch opzicht
overigens niet en Ki
koos duidelijk voor
schaafde aanpak. All<
de langzame delen koi
violist tot opvallende
taties, wanneer hij ziel
centreert op een
heel milde toonvoi
Dat doet weldadig a<
als de totale jndrul
deze opname aan de
kant is, omdat nau<
wordt aangetoond
bij de bestaande opi
nog een nieuwe moet
den toegevoegd, dan
Kremer zijn keuze
heel goed waar. We k
de indruk dat het r^
van Kremer en Ha*
court voor Mozart detfi
groot is, dat werd ge)
voor een niet zo heel oi
lende aanpak; eigenlijk
goed, zo.
FRITS BROMI
W.A. Mozart: da vioolconcerten
KV 211 en 216 reep. in O en G
Gidon Kremer viool, begeleid
„Ons parlement verandert
snel. Niet door wezenlijke ver
anderingen in ons staatsrech
telijk stelsel, wel door verschij
ningsvormen en door de wijze
waarop traditionele instru
menten worden gehanteerd".
Het is Tweede- Kamervoorzit
ter Dolman, die met deze uit
spraak aangeeft dat ons parle
ment in de loop der jaren an
ders is gaan omspringen met
de haar staatsrechtelijk toege
meten reqhten en plichten.
In de praktijk van alledag
blijkt dat er nogal verschillend
omgegaan wordt met de
grondrechten, zoals die voor
de Tweede Kamer gelden. Op
de middelbare school moest je
het rijtje parlementaire rech
ten feilloos kunnen opdreu
nen: het recht van initiatief,
interpellatie, enquête, amende
ment, het budgetrecht en het
vragenrecht.
Deze grondwettelijke rechten,
plus het in de Kamer heersen
de gebruik om moties in te
dienen (een verschijnsel dat
overigens in geen enkele wet
is vastgelegd en dat dus een
onofficieel „recht" is) vormen
de ingrediënten van het boek
„Parlement in actie", dat on
der redactie van het voormalig
PvdA-Kamerlid dr. H.M.
Franssen is verschenen. Het
boek, waaraan ook enkele an
dere oud-politici en zelfs een
zittend staatssecretaris (me
vrouw Kappeyne van de Cop-
Êello) hebben bijgedragen,
eoogt de lezer inzicht te ver
schaffen in de historische ont
wikkeling en de actuele hante
ring van de parlementaire
rechten.
Verslaving
Eén van de meest gebruikte
parlementaire middelen is de
mogelijkheid tot het indienen
van een motie. De bedoeling
ervan is dat een meerderheid
haar steun geeft aan zo'n uit
spraak, waarin de regering om
van alles en nog wat kan wor
den verzocht. Er gaat in poli
tiek Den Haag geen vergader-
dag voorbij of er wordt een
blik moties opengetrokken.
Welk een enorme vlucht dit
middel heeft genomen, moge
blijken uit het feit dat het aan
tal moties nu jaarlijks ver bo
ven de duizend uitkomt; in het
vergaderjaar 60-'61 waren het
er nog slechts 24!
Kamervoorzitter Dolman
heeft in dit verband eens ge
sproken van een „verslaving".
Ook is het een publiek geheim
dat Kamerleden hun krappe
spreektijd trachten te rekken,
door een deel van hun betoog
in moties te stoppen, die ver
volgens door de voorzitter
moeten worden voorgelezen.
Omdat de procedure zo simpel
is -de steun van enkele Ka
merleden is voldoende- wor
den parlementariërs nauwe
lijks in hun motie-drang ge
remd.
De keerzijde van de medaille
is uiteraard dat aan regerings
zijde de neiging toeneemt om
moties naast zich neer te leg
gen of zodanig te interpreteren
dat deze „het beleid ondersteu
nen" waardoor ze dus overbo
dig zijn. In het boek wordt te
recht geconcludeerd dat de
Kamer de motie anno 1986
meer ziet als een „vluchtige
opiniepeiling" dan als een
reële wens van het parlement.
Vrage
Nog veelvuldiger dan met het
indienen van moties houdt de
Kamer zich bezig met de uit
voering van het vragenrecht.
Schriftelijk dan wel monde
ling worden bewindslieden
wekelijks bestookt met een
reeks verzoeken om ophelde
ring over kwesties van allerlei
aard. De Kamerleden zelf heb
ben paradoxaal genoeg slechts
geringe waardering voor dit
middel, ofschoon het in de
praktijk van alledag hèt con-
tróle-middel is voor iedere
parlementariër.
Auteur drs. G Visscher vindt
het overigens lachwekkend
dat Kamerleden'gemiddeld zes
tot acht weken moeten wach
ten op beantwoording van
schriftelijke vragen, terwijl ze
die antwoorden binnen een
wéék kunnen krijgen als men
aandringt op mondelinge be
antwoording in de Kamer.
Visscher doet daarom de sug
gestie dat eenmaal per kwar
taal alle schriftelijk gestelde
vragen, waarop het antwoord
al binnen had moeten zijn, op
de Kameragenda worden ge
plaatst zodat ze mondeling
moeten worden beantwoord.
Teleurstellend
Interessant maar helaas niet
volledig is de bijdrage die
staatssecretaris Kappeyne van
de Coppello heeft geleverd
over het enquêterecht. De
VVD'ster schreef het artikel
toen ze nog deel uitmaakte
van de liberale Tweede Ka
merfractie. De RSV-affaire,
waarbij vooral VVD-minister
Van Aardenne het moest ont
gelden, speelde pas later.
Mevrouw Kappeyne stelt on
der meer vast dat van het en
quêterecht (het recht van de
Kamer om zelfstandig een on
derzoek te houden en perso
nen onder ede te horen) te
leurstellend weinig gebruik is
gemaakt. Zij constateert dat
door partijpolitieke oorzaken
een enquête veelal gezien
wordt als een bedreiging van
de zittende coalitie. „Het is
jammer dat het parlement uit
politieke koudwatervrees zich
telkens weer van een belang
rijk recht berooft".
Het initiatief-wetsontwerp van
PvdA en CDA, dat beoogt de
mogelijkheden tot het starten
van een parlementaire enquê
te te vergroten (juni '85 inge
diend), sluit aan op haar wens
tot een beter gebruik van het
enquêterecht, maar blijft in dit
artikel helaas onbesproken.
Initiatief
dit artikel, dr. Franssen, wijst
erop dat sinds de drie kabinet
ten-Van Agt het gebruik van
het initiatiefrecht weer aan
trekt en met name als opposi
tie-instrument in zwang is.
Twee actuele initiatiefwetsont
werpen, die nog in behande
ling zijn, zijn het ontwerp-
Wessel-Tuinstra (euthanasie)
en het eerder genoemde initia
tief van PvdA en CDA om het
enquêterecht grondwettelijk te
verruimen.
Gezien de felle politieke dis
cussies die zich rond deze
kwesties hebben afgespeeld en
nog afspelen, smaakt de aan
beveling van de auteur als
mosterd na de maaltijd: „Toe
neming van het aantal meer
politiek getinte initiatieven tot
wetgeving uit de Tweede Ka
mer zou de levendigheid in
het Nederlandse parlement
kunnen vergroten".
Minder spaarzaam gebruik
wordt gemaakt van het recht Verouderd
van individuele Kamerleden,
om zelf het initiatief tot wetge
ving te nemen. De auteur van
Wie „Parlement in actie"
heeft doorgelezen, moet helaas
concluderen dat niet
derwerpen „up to da
behandeld. Daar komt
dat binnenkort het
verschijnt van de co
Organisatie en Werkw
Kamer (onder voorzitl
van Dolman), waarin
praktische aanbeveling
len worden gedaan v
beter functioneren
parlement. Zo zal ondi
gepoogd moeten wor
jaarlijkse stroom motif
tisch in te dammen. Da
de Kamer niet alleen
op, maar daardoor zal
nomeen motie ook w<
meer gewicht krijgen,
pens", zoals Dolman d(
mentaire rechten om
blijven dezelfde, maar
wel efficiënter en kr<
te worden gehanteerd.
FRANS W
„Het parlement in acl
der redactie van Dr
Franssen. Uitgever!
Gorcum. Prijs: 45,-