Het taaiwapen van het koloniale systeem Eens in de vier jaar een boek lijkt me een redelijk tempo Parlementaire 'wapens' moeten krachtiger worden gehanteei BOEKEN EN PLATEN CetdaeSowant „Songs front liquid day |j zo helder Glass DINSDAG 1S APRIL 1986 PA< r De Bajonetstraat, de Consciën tie-steeg, het Rifwater, de Schrijn werkerssteeg, namen van straten die klinken alsof ze te vinden zijn in het mid deleeuwse centrum van Ant werpen, Brussel of een andere oude stad in het zuiden. Het zijn de straatjes waarin het jonge leven van Jules de Palm zich afspeelt, in de volkswijk Otrabanda van het Curacaose Willemstad. In een vlot boekje vertelt De Palm over de tien vooroorlogse jaren dat hij on derwijs volgde op het St. Tho mascollege, de burcht van de Fraters van Tilburg, die als missionarissen op dat eiland een hoog aanzien genoten. „Kinderen van de fraters" is meer dan een reeks autobio grafische notities: in menig op zicht is het boekje van Jules de Palm een onthullend docu ment over de feilloze mecha nismen van het koloniale sy steem. De fraters, zo is de kinderen en hun ouders nadrukkelijk -ingeprent, komen uit het verre Tilburg om de zwarte kinde ren iets te leren. Het belang rijkste daarvan is de Neder landse taal. De eigen taal, het Papiamento, stelt immers niets vóór. Als je het Nederlands be heerst, leer je vanzelf en met het grootste gemak andere ta len, terwijl je dan ook van alle andere zaken, waar je kennis van moet nemen, spelender wijze op de hoogte raakt. De frater heeft dus voor in de klas een bord met plaatjes. Met een aanwijsstok gaat hij letters en plaatjes af: „aap-roos-zeef- muur.„Wij hadden wat moeite met „gijs". We zeiden „hijs" waarop de frater vlak voor mijn bank kwam staan en met open mond achter in zijn keel „ggg" voordeed Ik had ondertussen wel door dat dat gekke jongetje met zijn stomme pet „gggijs" heette en dat .jet" de naam was van het meisje met een grote strik in het haar; „does" was zeker het Hollandse woord voor een zwarte hond maar wat was nu een ,juk"? De frater die alleen Hollands sprak, durfde ik niets te vragen. Hij had het trou wens erg druk met ons het verschil te laten horen tussen „hok" en „bok". Wilhelmus Als de bisschop op schoolbe zoek komt zingt de klas uit volle borst ter verwelkoming: „Waar in 't bronsgroen eiken hout 't Nachtegaaltje zingt", met de prachtige slotregels: „Daar ligt mijn vaderland, Limburgs dierbaar oord". „Nachtegaaltje en leeuwerik hadden wé nog nooit gezien", mijmert De Palm, „we kenden trupialen, oranje-zwarte vo gels, die onvermoeibaar op de top van meterslange cactussen prachtig zaten te fluiten. Ik wist niet beter of het lied dat we met zoveel moeite hadden ingestudeerd, was een katho lieke versie van Het Wilhel mus". De fraters droegen een lange witte toog. Ze stonden in hoog aanzien. Op zeker moment ontdekt de kleine Jules dat in de keuken van de fraters een kleurling staat, in hetzelfde witte fratergewaad. De andere fraters verzekeren hem dat deze kloosterling ook in Til burg gestudeerd heeft om voor de klas te staan. Waarom hij dan in de keuken is opgebor gen? Omdat hij toevallig goed kan koken.Het is duidelijk dat het niet in de smaak zou zijn gevallen bij de ouders en bij de leerlingen, als deze kleurling voor de klas had ge staan. Dat blijkt uit de reactie van De Palm's grootmoeder, bij wie hij gedurende zijn schooljaren in huis is. wanneer hij een „leek" als onderwijzer krijgt. Het eerste wat zij wil weten van deze „plaatsvervan ger" van de frater, is of hij „kolo ku kabéi" heeft, of hij blank is met sluik haar. Blijkt dat het geval, dan is ze opge lucht: ze had natuurlijk liever een frater gehad, „maar er wa ren ergere dingen in de we reld". Minderwaardig Alles is doortrokken van een enorm minderwaardigheidsge voel bij de leerlingen en hun ouders. Als een van de fraters uit persoonlijke liefhebberij een les besteedt aan een plaat selijke plantje, hangen de leer lingen aan zijn lippen, maar krijgen ze thuis van hun ou ders de kritiek te horen, dat de frater het maar beter over tul pen en hyacinten moet heb ben. Zo bevordert het systeem zijn eigen macht. Het is name lijk ook nog een hele eer bij de fraters op school te zitten of gezeten te hebben. Op zeker moment beschrijft De Palm een kroegruzie, die beslecht wordt doordat een van de mannen tegen zijn tegenstan der uitroept: „Weet je wel te gen wie je 't hebt? Ik ben een leerling van frater Gustaaf ge weest". Waarop beiden met de armen om eikaars schouders, in gezang uitbarsten: „Het An gelus klept in de verte" en de regels die daarop volgen. Het laatste hoofdstukje van „Kin deren van de fraters" is gewijd aan een bijeenkomst van hoog geplaatste lieden op het eiland, die door hun gemeenschappe lijke jeugd een groot weder zijds begrip opbrengen, in een haat-liefde gevoel voor de fra ters. Het boekje van Jules de Palm is een mooie bijdrage tot het begrip voor onze verhouding met de Antilliaanse cultuur en de verantwoordelijkheid die wij daarvoor genomen hebben. „Reis naar de West" Een medewerker van het NRC-Handelsblad, H M. van den Brink, heeft in „Reis naar de West" een aantal dagbla dartikelen verzameld, waarin hij ook tracht een analyse te maken van de Antilliaanse cultuur en de stand van zaken daarin, vandaag de dag. Het blijft wat aan de buitenkant, ook al ontmoet Van den Brink figuren als Frank Martinus Arion, Boeli van Leeuwen en de merkwaardige zonderling Tip Marugg. De jeugdherinne ringen van De Palm laten van binnenuit zien hoe het culture le probleem van onze „rijksge noten" in elkaar zit. JAN VERSTAPPEN Jules de Palm: „Kinderen van de fraters". Uitgeverij naar de West". Uitgeverij Meulenhoff. Prijs ƒ24,50. THOMAS ROSENBOOM NA ROMANDEBUUT: De kamer van Thomas Rosen- boom heeft de „geur" van een broeinest van literatuur en oogt dienovereenkomstig. De belangrijkste plaats wordt in genomen door een behoorlijk ingewerkte, doorleefde tafel. De plaatsing van stoel ten op zichte van tafel is ongebruike lijk maar funktioneel. De stoel staat met de rugleuning naar het raam; de tafel meer kamerinwaarts. Op de tafel een schrijfmachine van een degelijk na-oorlogs model. Het praktische voordeel van de geschetste opstelling is dat het door de hoge ramen bin nenvallende licht vol op het papier in de schrijfmachine valt en als de zon schijnt mag de schrijver zich verheugen in een zalig warme rug. Op de grond ligt een rol be hang uitgestrekt, met de witte achterkant boven. Er zijn ge nummerde kolommen op ge tekend. met onder de num mers handgeschreven teksten. Op de houten lambrizering zijn memootjes met een zelf klevend strookje geplakt. Al dat materiaal staat in dienst van een toneelstuk in wording. Via zijn vriend Arie Kant, regisseur bij toneel groep Centrum, kreeg Tho mas Rosenboom de opdracht om Arthur van Schendels „Een Hollands Drama" om te werken tot toneelstuk. In juni moet het script gereed zijn. Is dat een karwei om tegen aan te hikken? Thomas Rosenboom het hoge hoofd iets schuin en weife lend lachend: „Er is een be paald soort hoogmoed voor nodig om zoiets aan te dur ven. Maar vooralsnog geeft de opdracht mij een prettig ge voel". De manier waarop hij het zegt heeft veel van de decadentie die ook zijn debuutroman „Vriend van Verdienste" kenmerkt. De eerste druk van dat boek is inmiddels vrijwel uitverkocht. „Vriend van Verdienste" is gebaseerd op de geruchtma kende Baarnse moordzaak in de jaren zestig, (Theo Mast wijk, zoon van een caféhou der, werd vermoord door zijn vrienden, kinderden van no tabelen uit de omgeving. De moord blijft lang onopgehel derd. Het lijk van Theo was onder een laag ongebluste kalk verborgen), maar veel meer dan het basisgegeven en enkele namen heeft de auteur niet gebruikt. Hij heeft geen dossiers geraadpleegd. Roos enboom: „Pas toen in de re censies, de relatie tussen het boek en de Baarnse moord werd opgerakeld, dacht ik: o ja, dat is waar ook, het gaat over de die zaak. Tijdens het schrijven speelde dat niet door m'n hoofd.". Zijn vriend Arie Kant maakte hem op het onderwerp attent. Kant gebruikte het gegeven zelf voor het toneelstuk „De zaak Albert K." waarmee to neelgroep Centrum twee sei zoenen geleden de theaters van ons land afreisde. Afwijkend taalgebruik Al meteen op de eerste pagina van Rosenbooms boek treft een afwijkend taalgebruik. Het valt des te meer op omdat „Vriend van Verdienste" over het algemeen in heel gewone zinnen is geschreven. Af en toe bedient Rosenboom zich van zinswendingen en woor den die niet alledaags en op z'n minst ongewoon zijn. Soms doet dat taalgebruik ge kunsteld aan. Maar tegelijker tijd bepaalt het de sfeer van het boek en legt het een twee de laag, die als een „geest" bo ven de trivialiteit van de ver haaltekst zweeft. Bovendien ontkomt de lezer niet aan de indruk dat de schrijver ondanks het drama tische gegeven, toch ook heel subtiel de spot drijft met een bepaald soort geëxalteerde jongensboekenromantiek. Het dunne sausje cynisme waar mee hij dat soort romantiek relativeert, heeft hem bij het schrijven bijzonder veel ple zier verschaft, vertelt hij gnif felend. Rosenboom: „Die de cadente sfeer ben ik in m'n studententijd in Nijmegen nog wel eens tegengekomen. Maar toch is het in het boek een verzonnen element". Thomas Rosenboom is in 1956 in Doetinchem geboren en op gegroeid in Arnhem. Thans woont hij sedert negen jaar in Amsterdam. In Nijmegen stu deerde hij drie jaar psycholo gie. Een studie die hij niet af maakte. In Amsterdam ging hij Nederlands studeren. En die studie rondde hij wel af. Thomas Rosenboom: „Het voordeel van die studie is dat je na afloop toch werkloos wordt. En dat is als je wilt schrijven een groot voordeel". Hij leeft voor een deel van een zogenaamde werkbeurs. Hij heeft geen haast om gere geld te publiceren. Eéns in de vier jaar een boek lijkt hem voor de eerste tijd een rede lijk tempo. „Als ik dan zestig ben, heb ik dan pakweg acht boeken geschreven. Dat is een mooi oeuvre. Het gaat toch al lemaal al zo snel. Eerst ben je werkloos en dan opeens ben je schrijver. Maar de status van schrijver ben je net zo snel kwijt als je hem ver werft, als je niet zorgt dat je debuut een vervolg krijgt". Het is volgens hem een vak waarvoor naast een artistiek temperament ook nog een soort middenstandsmentaliteit nodig is, om een inkomen binnen te halen. Een idee voor een nieuwe roman is er al wel, maar hij wil er nog niet over praten. „Dat is geen geheimzinnigheid uit com merciële overwegingen, maar een soort bijgeloof. Als ik er wel iets over zou vertellen, geeft me dat het gevoel dat ik krediet op de toekomst neem. En dat lijkt me niet goed". Wandelen Belangrijk voor het schrijven acht Rosenboom het wande len. „Ik prijs mij gelukkig dat ik in Amsterdam woon. Am sterdam is een uitstekende stad om te wandelen. Ik doe alles lopend af. Dat is goed voor de mijmerij. Alleen als je een idee voor een nieuw werk hebt, zijn je waarnemingen sterker en gerichter. Het komt er in de praktijk van het schrijven op neer dat ik drie tot vier „produktieve" uren per dag heb. De rest van de tijd gaat op aan mijmeren en wandelen. Maar ik kan niet zónder, wil ik tot schrij ven kunnen komen. Boven dien ontmoet ik op m'n toch ten door de stad collega's. Niet dat ik me erg in het schrij- versgewoel begeef. Maar er zijn enkele contacten die ik belangrijk vind. Telkens als er weer een nieuwe afleve ring van het literaire tijd schrift De Revisor wordt ge presenteerd is er een borrel. Daar ga ik bijvoorbeeld wel steeds heen. Er heerst daar een gemoedelijke sfeer, vrij van rivaliteit". Bij „Vriend van Verdienste" hanteerde Thomas Rosen boom een soortgelijke werk wijze als thans bij de bewer king van „Een Hollands Dra ma" tot toneelstuk: „Ik heb het eerst met de hand ge schreven. Het resultaat was een pak beschreven papier. Vervolgens heb ik een sche ma op een behangselrol uitge zet. Óp een volgende rol ont stond een verbeterd schema. Die werkwijze leidde tot een aantal herschrijvingen van het manuscript". Blij met de kritieken? Rosen boom: „Er zijn goede recensies over „Vriend van Verdienste" geschreven. Adriaan Morriën bijvoorbeeld was in Vrij Ne derland heel positief. Er wa ren ook wel negatieve reac ties, maar in elk geval geer Thomas Rosenboom: „Ik heb veel plezier beleefd aan het schrijven van „Vriend van Verdienste". onverschillige. De laatste soort kritieken is naar mijn gevoel dodelijk. Ik heb liever dat ze me bij wijze van spre ken de grond in schrijven, dan dat er lauw gereageerd wordt. Heftige reacties duiden er tenminste op dat het boek ze heeft beziggehouden. De toetsing die een publikatie in recensies ondergaat is belang rijk. Het is als het ware kri tiek op de kritiek die je zelf op je werk al hebt". De publiciteit naar aanleiding van het verschijnen van Vriend van Verdienste heeft Thomas Rosenboom enige vermaardheid gebracht. Hij zegt: „Opeens word ik ge vraagd in het 'reizende cir cuit'. Je bent van het ene op het andere moment reizend artiest geworden. Je pakt je tandenborsteltje in en je boe ken en je gaat op reis". GÉ TOL Thomas Rosenboom: „Vriend van Verdienste". Uitgeverij Querido. Prijs J34.50. 'P De Amerikaanse componist Philip Glass is niet voo ,le gat te vangen. Zijn muzikale carrière strekt zich ui^r filmmuziek tot opera en alle daar tussen liggende voi Zijn werk wordt veelal gekenmerkt door origina 'J Deze legt hij ook weer aan de dag in zijn laatste 'popi 0(1 werkstuk „Songs from liquid days". Het is (concept)mi die de zo belangrijke brug slaat tussen pop en klas muziek. De zes werkstukken krijgen veelal een drai,, sche uitvoering, prachtig georkestreerd en op heel wijze gezongen door grootheden zoals Bernard Fowler Roches en Linda Ronstadt. Wie gemakkelijk in het ge a liggende popdeuntjes verwacht, is bij Glass aan het keerde adres, hoewel het door Janice Pendarvis gezc „Lightning" een bijna disco-achtig ritme meekrijgt. 1 werk is weliswaar zo helder als glas, maar hij blijft 2 op zijn verleden leunen. Zijn minimal music-achterg R zijn studie harmonie en compositie zorgen ervoor dat I „Songs from liquid days" gedegen muziekstukken afl< n met een terugkerend muzikaal thema. De compositie goed onderbouwd, hebben een bijna klassieke invihe met violen, strijkers en blazers. >uj Meest opvallende element op deze plaat is zijn samenL king met grootheden uit de popmuziek. David Byrne t wie hij in het verleden al eerder componeerde, vrcx ;I als eerste een tekst te schrijven. Het is het titelnui re van de elpee geworden. De compositie valt in twee uiteen en wordt gekenmerkt door zijn gedragen Prachtige meerstemmige vocalen van The Roches w< in het eerste deel van het nummer ondergedompeld ii ei timentele heel dun georkestreerde fluit, contrabara vioolpartijen. - Wat het schrijven van de teksten betreft, lijkt zijn sa£, werking met Paul Simon de meest opmerkelijke, man, die in het verleden verantwoordelijk was voor merciele popdeuntjes, lijkt het meest van Glass verwij Dat ligt wat anders met duizendpoot Byrne, die overig in staat lijkt te zijn, terwijl Suzanne Vega en Laurie derson als minimal music-liefhebbers geheel op de liji,/, Philip liggen. j Glass koos de muzikanten en componisten vanwegee, eigen stijl en hij slaagt erin door het samensmedenL vaak opvallende combinaties, een indrukwekkende 1 af te leveren. Daarbij behoren de vocale prestaties l( Linda Ronstadt in „Freezing" en „Forgetting" mooiste van de elpee. HANS „Song* from liquid days", Philip Glass, CBS. lTn Vioolconcerten van Mozart met respect gespeeld Even lang als er grammo foonplaten worden geperst, zo lang verschijnen de vi oolconcerten van Mozart; te beginnen met het meestge- speelde concert, dat in G KV 216 - en eigenlijk niet ten onrechte - meestal aan gevuld met KV 218, soms met een ander. DGG zette de violist Gidon Kremer aan het werk, begeleid door de Wiener Phüharmoniker onder leiding van Nikolaus Harnoncourt. Kremer bleek de voorkeur te geven aan de concerten twee en drie, resp. KV 211 (in D) en KV 216 (in G). Wat verwacht werd, dat Kremer met name in de cadensen er een dolle boel van zou maken, werd niet bewaarheid. In tegendeel; Kremer kan heel vriendelijk, heel zangerig uitpakken als hij wil en kennelijk wilde hij dat, met Mozart. Behoren deze twee concer ten, geschreven in 1775, tot Mozarts jeugdwerk? Hij was toen negentien, een jongvol wassene, maar al in dienst van de bisschop van Salz burg en van tijd tot tijd zéér opstandig. Maar ook in de ban van eerste liefdes en in opstand tegen vader Leo pold. Dit alles is weldegelijk te beluisteren in zijn vii certen, vandaar de grote tegenstellingen respectieve delen, varti send tot intiem zaï soms heel jong, soms oud voor zijn leeftijd, salon-achtig welwillei genover zijn eigentij<" bliek, maar ook al ii lichte mate en nog hier en daar dissoneri Kremer en Harnoi zijn er eens rustig vooi zitten en hebben ziel gewaagd aan opv; hoogstandjes, Harnoi leidt zijn Wiener PI moniker in alle eenv< alleen in de tutti laat orkest tot enig volui men; de solo's krijgei rustige begeleiding di< gens opvalt. Kremer werkte sfeer mee; veel te si technisch opzicht overigens niet en Ki koos duidelijk voor schaafde aanpak. All< de langzame delen koi violist tot opvallende taties, wanneer hij ziel centreert op een heel milde toonvoi Dat doet weldadig a< als de totale jndrul deze opname aan de kant is, omdat nau< wordt aangetoond bij de bestaande opi nog een nieuwe moet den toegevoegd, dan Kremer zijn keuze heel goed waar. We k de indruk dat het r^ van Kremer en Ha* court voor Mozart detfi groot is, dat werd ge) voor een niet zo heel oi lende aanpak; eigenlijk goed, zo. FRITS BROMI W.A. Mozart: da vioolconcerten KV 211 en 216 reep. in O en G Gidon Kremer viool, begeleid „Ons parlement verandert snel. Niet door wezenlijke ver anderingen in ons staatsrech telijk stelsel, wel door verschij ningsvormen en door de wijze waarop traditionele instru menten worden gehanteerd". Het is Tweede- Kamervoorzit ter Dolman, die met deze uit spraak aangeeft dat ons parle ment in de loop der jaren an ders is gaan omspringen met de haar staatsrechtelijk toege meten reqhten en plichten. In de praktijk van alledag blijkt dat er nogal verschillend omgegaan wordt met de grondrechten, zoals die voor de Tweede Kamer gelden. Op de middelbare school moest je het rijtje parlementaire rech ten feilloos kunnen opdreu nen: het recht van initiatief, interpellatie, enquête, amende ment, het budgetrecht en het vragenrecht. Deze grondwettelijke rechten, plus het in de Kamer heersen de gebruik om moties in te dienen (een verschijnsel dat overigens in geen enkele wet is vastgelegd en dat dus een onofficieel „recht" is) vormen de ingrediënten van het boek „Parlement in actie", dat on der redactie van het voormalig PvdA-Kamerlid dr. H.M. Franssen is verschenen. Het boek, waaraan ook enkele an dere oud-politici en zelfs een zittend staatssecretaris (me vrouw Kappeyne van de Cop- Êello) hebben bijgedragen, eoogt de lezer inzicht te ver schaffen in de historische ont wikkeling en de actuele hante ring van de parlementaire rechten. Verslaving Eén van de meest gebruikte parlementaire middelen is de mogelijkheid tot het indienen van een motie. De bedoeling ervan is dat een meerderheid haar steun geeft aan zo'n uit spraak, waarin de regering om van alles en nog wat kan wor den verzocht. Er gaat in poli tiek Den Haag geen vergader- dag voorbij of er wordt een blik moties opengetrokken. Welk een enorme vlucht dit middel heeft genomen, moge blijken uit het feit dat het aan tal moties nu jaarlijks ver bo ven de duizend uitkomt; in het vergaderjaar 60-'61 waren het er nog slechts 24! Kamervoorzitter Dolman heeft in dit verband eens ge sproken van een „verslaving". Ook is het een publiek geheim dat Kamerleden hun krappe spreektijd trachten te rekken, door een deel van hun betoog in moties te stoppen, die ver volgens door de voorzitter moeten worden voorgelezen. Omdat de procedure zo simpel is -de steun van enkele Ka merleden is voldoende- wor den parlementariërs nauwe lijks in hun motie-drang ge remd. De keerzijde van de medaille is uiteraard dat aan regerings zijde de neiging toeneemt om moties naast zich neer te leg gen of zodanig te interpreteren dat deze „het beleid ondersteu nen" waardoor ze dus overbo dig zijn. In het boek wordt te recht geconcludeerd dat de Kamer de motie anno 1986 meer ziet als een „vluchtige opiniepeiling" dan als een reële wens van het parlement. Vrage Nog veelvuldiger dan met het indienen van moties houdt de Kamer zich bezig met de uit voering van het vragenrecht. Schriftelijk dan wel monde ling worden bewindslieden wekelijks bestookt met een reeks verzoeken om ophelde ring over kwesties van allerlei aard. De Kamerleden zelf heb ben paradoxaal genoeg slechts geringe waardering voor dit middel, ofschoon het in de praktijk van alledag hèt con- tróle-middel is voor iedere parlementariër. Auteur drs. G Visscher vindt het overigens lachwekkend dat Kamerleden'gemiddeld zes tot acht weken moeten wach ten op beantwoording van schriftelijke vragen, terwijl ze die antwoorden binnen een wéék kunnen krijgen als men aandringt op mondelinge be antwoording in de Kamer. Visscher doet daarom de sug gestie dat eenmaal per kwar taal alle schriftelijk gestelde vragen, waarop het antwoord al binnen had moeten zijn, op de Kameragenda worden ge plaatst zodat ze mondeling moeten worden beantwoord. Teleurstellend Interessant maar helaas niet volledig is de bijdrage die staatssecretaris Kappeyne van de Coppello heeft geleverd over het enquêterecht. De VVD'ster schreef het artikel toen ze nog deel uitmaakte van de liberale Tweede Ka merfractie. De RSV-affaire, waarbij vooral VVD-minister Van Aardenne het moest ont gelden, speelde pas later. Mevrouw Kappeyne stelt on der meer vast dat van het en quêterecht (het recht van de Kamer om zelfstandig een on derzoek te houden en perso nen onder ede te horen) te leurstellend weinig gebruik is gemaakt. Zij constateert dat door partijpolitieke oorzaken een enquête veelal gezien wordt als een bedreiging van de zittende coalitie. „Het is jammer dat het parlement uit politieke koudwatervrees zich telkens weer van een belang rijk recht berooft". Het initiatief-wetsontwerp van PvdA en CDA, dat beoogt de mogelijkheden tot het starten van een parlementaire enquê te te vergroten (juni '85 inge diend), sluit aan op haar wens tot een beter gebruik van het enquêterecht, maar blijft in dit artikel helaas onbesproken. Initiatief dit artikel, dr. Franssen, wijst erop dat sinds de drie kabinet ten-Van Agt het gebruik van het initiatiefrecht weer aan trekt en met name als opposi tie-instrument in zwang is. Twee actuele initiatiefwetsont werpen, die nog in behande ling zijn, zijn het ontwerp- Wessel-Tuinstra (euthanasie) en het eerder genoemde initia tief van PvdA en CDA om het enquêterecht grondwettelijk te verruimen. Gezien de felle politieke dis cussies die zich rond deze kwesties hebben afgespeeld en nog afspelen, smaakt de aan beveling van de auteur als mosterd na de maaltijd: „Toe neming van het aantal meer politiek getinte initiatieven tot wetgeving uit de Tweede Ka mer zou de levendigheid in het Nederlandse parlement kunnen vergroten". Minder spaarzaam gebruik wordt gemaakt van het recht Verouderd van individuele Kamerleden, om zelf het initiatief tot wetge ving te nemen. De auteur van Wie „Parlement in actie" heeft doorgelezen, moet helaas concluderen dat niet derwerpen „up to da behandeld. Daar komt dat binnenkort het verschijnt van de co Organisatie en Werkw Kamer (onder voorzitl van Dolman), waarin praktische aanbeveling len worden gedaan v beter functioneren parlement. Zo zal ondi gepoogd moeten wor jaarlijkse stroom motif tisch in te dammen. Da de Kamer niet alleen op, maar daardoor zal nomeen motie ook w< meer gewicht krijgen, pens", zoals Dolman d( mentaire rechten om blijven dezelfde, maar wel efficiënter en kr< te worden gehanteerd. FRANS W „Het parlement in acl der redactie van Dr Franssen. Uitgever! Gorcum. Prijs: 45,-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1986 | | pagina 12