Het werk van Rietkerk is nog lang niet af trijdbijl over middenschool kan worden begraven NNENLAND LAATSTE INTERVIEW WERD TESTAMENT VAN RASBESTUURDER %RR -ADVIES OVER BASISVORMING AL HALF REGERINGSBELEID Politiek Partij Parlement AKI 1< SaidócQowuitxt ZATERDAG 22 FEBRUARI 1986 PAGINA 5 ng euw- PEN HAAG Toegegeven, r zijn wellicht boeiender on derwerpen te bedenken dan ien gesprek over een vaag jegrip als „het besturen van feen gemeente" en het om de ivier jaar terugkerend ver schijnsel „gemeenteraadsver kiezingen". Toch zijn het on- Jerwerpen waar iedereen in jiet dagelijks leven mee te maken heeft. De gemeente- die aan het hoofd van •en gemeente staat, neemt sluiten over de lantaarnpa len in uw straat, over de aan leg van een fietspad, over het planten van bomen of het gouwen van een nieuwe wijk jen soms zelfs over de moge lijkheid de onroerend-goed- Ibelasting geheel of gedeelte lijk kwijt te schelden voor ie mand die zijn financiële ver plichtingen niet langer kan takomen. gemeenteraad beslist ook -el eens over dingen die ver pan ons bed verwijderd lij- en. Bijvoorbeeld over sa- lenwerking met andere ge- ieenten met het doel het imbulancevervoer in de re- jio te stroomlijnen of de poli tie slagvaardiger te laten op treden. Toch zijn ook dit za len die in het belang van de rgers zijn. De vraag is ech- r gerechtvaardigd of inge- tenen van een gemeente •ich nu wel zo betrokken roeien bij het bestuur van lun woonplaats. meesten slagen er nog net de naam van hun burge- leester te noemen, maar loeten er (tenzij men in een kleine gemeente woont) iet zwijgen toe doen als de tarnen van hun wethouders [evraagd worden, laat staan 'an hun raadsleden. De rela- ie tussen de burger en zijn [emeentebestuur is ver- ird, luidt allerwegen de konclusie. Weinigen zullen dat bestrijden. Minister Riet kerk vocht die stelling even- hun aan. ploeilijke toverwoorden als decentralisatie (het overhe velen van rijkstaken naar de gemeente), deregulering (overbodige regels schrap- MJE- Minister Koos Rietkerk van binnenlandse za ken is in het harnas gestorven. Donderdagmid dag stierf hij plotseling, in zijn werkkamer op het ministerie. Hij mocht zich met recht een ve teraan in de Nederlandse politiek noemen; soms in de frontlijn, soms in de schaduw, maar wel altijd aanwezig. Vooral tijdens zijn minis terschap bleek hij taaier en standvastiger dan menigeen dacht, zowel in de onderhandelingen met de ambtenarenbonden als in besprekingen over allerlei problemen die met het besturen van ons land te maken hebben. Onze parlemen taire redacteuren Dick van Rietschoten en Ed Figee hadden kort voor zijn dood een uitvoerig gesprek met hem over wat hij de afgelopen drieëneenhalf jaar tot stand heeft gebracht, over de verdere plannen die hij nog had en over alles wat in Nederland nodig is om de ver stoorde relatie tussen burger en bestuurder te verbeteren. Het werd het laatste officiële interview dat hij gaf en dat door de manier waarop hij over zijn werk sprak, tot een hommage is geworden. Een eerbetoon aan een rasbestuurder, een man die soms wat stug overkwam maar die, nadat het ijs gebroken was, altijd een gemakkelijk pra ter bleek en bereid was tal van zaken breed uit te meten. Samen met de minister boomden onze redacteu ren ruim twee uur over tal van onderwerpen. Natuurlijk over de komende raadsverkiezin gen van 19 maart en over de 350.000 buitenlan ders die daaraan mee mogen doen, maar ook over de taak van de gemeenten, de relatie tus sen de burgers en hun bestuur, de betutteling van het rijk, het verschijnsel „inspraak" en de vaak hoog oplaaiende emoties bij het samen voegen van gemeenten. liere bedrijven inscn voor het vervullen van over- 1 met beidstaken), maar ook opera- or 1 ties als gemeentelijke herin- /OOr delingen moeten daarin om uiteenlopende redenen ver andering brengen. Lukt dat? en fcïetutteling iacht.Övereenkomstig zijn aard zocht Rietkerk omzichtig een naar een antwoord. dere „Er is een tijd geweest dat men alle touwtjes in han- l"en» den had, zodat gemeenten en 'aar- provincies maar betrekkelijk weinig eigen beleid konden an voeren. Al jaren zijn we be- e|inp zig dat te veranderen. Er is o in de zeventiger jaren ge- ^Itenidacht aan een flinke uitbrei- ing van het aantal provin ces, waardoor je overzichte lijke regionale organen zou irijgen met een groot taken- akket. Maar die „doe-pro- incies", zoals ze in de wan deling werden genoemd, dreigden de gemeenten toch t- te veel te ontmantelen. Die /eek plannen haalden het niet. Hoofdlijn werd toen de vraag: wat kunnen we dan dg doen om de zelfstandigheid (van gemeenten te vergroten? iinr We hebben de Wet Gemeen- schappelijke Regelingen er door gekregen, waardoor ge- imeenten in onderlinge sa- menwerking meer konden ft doen. Maar we waren tegelij- kertijd enorm gehandicapt idoor het hoge overheidste- :ort, zodat het rijk fors moest «zuinigen en de gemeenten RUIS (eigenlijk weer moest afrem- HET men". alNG »'^oc^ zUn we niet stil blijven ■zitten. Er is een dikke nota irschenen over de mogelijk- Civic jheid meer taken naar ge- i «meenten over te hevelen. Dat 48. fis geen doel op zich, maar n middel om de relatie tus- d?sunr|kre8en de gemeentebesturen teer financiële vrijheid. En kele specifieke uitkeringen van het rijk, bedoeld voor al lerlei nauwkeurig aangege ven beleidsterreinen, zoals het welzijnswerk, zijn ver vallen. Inplaats daarvan krij gen de gemeenten nu meer geld uit het Gemeentefonds, een algemene pot waaruit alle steden, plaatsen en dor pen jaarlijks een bepaald be drag krijgen 'uitbetaald. De gemeenten kunnen zelf uit maken waar ze dat geld aan willen besteden". „De gemeenten kriigen ook meer vrijheid van handelen doordat het rijk hun minder strenge regels oplegt, bijvoor beeld op net gebied van de woningbouw. Er is in het verleden veelvuldig sprake geweest van betutteling, niet alleen door Den Haag, maar ook door de „filialen" die sommige ministeries in de provincies hebben staan. Er zijn bijvoorbeeld overal in het land afdelingen van Volkshuisvesting en Verkeer en Waterstaat, die het beleid van de gemeenten nauwgezet controleren. We zijn hard be zig die rijksbetutteling terug te dringen. Bij sommige mi nisteries stuiten we wel op weerstanden, want macht en invloed staat men nooit ge makkelijk af. We zijn er dan ook nog lang niet. Maar er gebeurt tenminste iets". Grenzen verschuiven Er zijn in de verhouding tus sen rijk en gemeenten na tuurlijk ook grenzen," stelde Rietkerk vast, maar legde vervolgens uit dat die gren zen hier en daar wel ver schuiven. Zo was het bevor deren van de werkgelegen heid ooit een beleidsterrein dat uitsluitend bij het rijk thuishoorde. Maar daarin is veel beweging gekomen. Tal van gemeenten voeren nu af zonderlijk of gezamenlijk een zeer actief beleid op dit punt en daarbij laten ze soms op merkelijke staaltjes van wer vingsactiviteiten zien. Bedrij ven zijn daar niet ongevoelig voor en vestigen zich in de meest ondernemersvriende- lijke gemeente. Er is in elk geval nog één stevige grenslinie tussen rijk en gemeenten die onaantast baar lijkt. Die lijn bakent het inkomensbeleid af, iets dat het rijk exclusief voor zich zelf wenst te houden. De ge meenten mogen voor de laagst betaalden binnen hun gebied géén eigen inkomens beleid voeren. „Een gemeente die bijvoor beeld een stookkostentoeslag wil geven aan alle „echte mi nima" zit dus in de fout. Al leen in heel ernstige indivi duele noodgevallen mag een gemeente proberen de finan ciële pijn wat te verzachten. Maar eigen uitkeringen ver strekken aan grote groepen mensen of bepaalde lasten collectief kwijtschelden, dat mag hiet. Daar kunnen we niet aan beginnen, want dan zou je in ons land een enor me rechtsongelijkheid krij gen. Stel je voor dat de inwo ners van plaats X allerlei fi nanciële voordeeltjes krijgen en de inwoners van de vlak bij gelegen plaats Y niet! Dat is niet eerlijk tegenover de burgers. En bovendien zijn de rijke gemeenten dan altijd in het voordeel, want die kunnen wel wat extra's voor hun burgers doen en trekken daardoor bovendien nog nieuwe bewoners aan. En de arme gemeenten die finan cieel maar net het hoofd bo ven water kunnen houden, staan met lege handen en zien ook nog eens mensen vertrekken". We hadden het net al over betutteling van rijkswege. Maar gemeentebesturen kun nen daar zelf ook wat van. Wie kent niet de vaak schrij nende staaltjes van bureau cratie en regelzucht, waar mee burgers worden gecon fronteerd die iets aan hun huis willen veranderen, een schuurtje willen bouwen of een dakkapel wensen aan te brengen? De genoemde voor beelden deden Rietkerk har telijk lachen. „Dat ziin inder daad bekende problemen", zei hij. „Maar die hebben voor een belangrijk deel te maken met de regels die het rijk aan de gemeenten stelt. In heel wat gemeenten is men trouwens al sinds enige tijd een stuk soepeler gewor den ten aanzien van bouw verordeningen en dergelij ke". „En wat het rijk betreft: een speciale commissie heeft een groot aantal aanbevelingen gedaan om overbodige regels af te schaffen. De zogeheten commissie-Geelhoed. Die ad viezen beginnen langzaam door te werken. Elk besluit van de ministerraad wordt aan de bevindingen van die commissie getoetst. Boven dien heeft het kabinet met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten afgesproken dat er een overzicht komt van al lerlei in de ogen van de VNG nutteloze geboden en verbo den. De circulaires van de ministeries waarin die regels zijn vastgelegd hebben een beperkte geldigheidsduur ge kregen, zodat na verloop van tijd steeds te bekijken is of ze nog moeten worden gehand haafd. Sommige gemeenten hanteerden nog circulaires van twintig, dertig jaar te rug". Herindelen Er is nog een andere ontwik keling gaande die het ge meentebestuur beter in staat moet stellen om, zoals de mi nister het noemde, „eigen tijds te kunnen besturen". Die ontwikkeling heet „ge meentelijke herindeling", an ders gezegd: het samenvoe gen van kleine gemeenten tot één grote. Veel kleine gemeenten zijn lang niet altijd bij machte het zwaarder wordende taken pakket naar behoren uit te voeren. En dat zal nog moei lijker worden als het op den duur lukt, de gemeenten in het kader van de decentrali satie meer taken toe te schui ven. Dat is de filosofie achter het streven om dorpen met minder dan 10.000 inwoners te laten fuseren tot een nieu we gemeente, vaak ook met een heel nieuwe naam. Een mooie gedachte, die echter wel de vraag opwerpt of die herindelingen de afstand tus sen de burger en zijn ge meentebestuur niet nog gro ter maken. Voorovergebogen, de ellebo gen op de knieën en bedacht zaam, bijna op dicteersnel- heid formulerend, bracht Rietkerk het probleem in kaart: „Een gemeente, groot of klein, die er niet in slaagt zijn taken goed uit te oefe nen, kan ook nooit een goede relatie met de burger onder houden. Dat is het punt. Een grote gemeente die goed werkt kan veel méér voor de burgers doen dan een kleine die niet tegen het vele werk opgewassen is. Herindelingen zijn dus in het algemeen gun stig voor de burgers, ook al merken we vaak dat er opeens een heleboel emoties loskomen als je voorstelt een gemeente op te heffen en sa men te voegen met één of meer andere". „Aan de andere kant hef je een kleinere gemeente die het takenpakket goed aan kan, niet zomaar op. Die grens van 10.000 inwoners ik heb dat al vaker gezegd is geen valbijl. Het is meer een ijkpunt. Vanaf 10.000 naar beneden moet van geval tot geval worden bekeken of zo'n gemeente sterk genoeg is om het alleen te kunnen blij ven rooien. Voorlopig zijn we nog lang niet met die herin delingen klaar. Let wel: van de ruim 710 gemeenten die we nu hebben, zijn er 350 met minder dan 10.000 inwo ners en zelfs 150 met minder dan 5000 inwoners!" Referendum Wat Rietkerk betrof is hier mee het arsenaal maatrege len om de verhouding tussen burgers en gemeentebesturen te verbeteren grotendeels op. Als het hierna tussen burger en gemeente nog niet vlotten wil, moet de gemeente de hand maar eens in eigen boe zem steken. Voor een volks raadpleging (referendum) op gemeentelijk niveau bleek de minister bitter weinig te voe len. Het kabinet moet over het rapport van de commis sie-Biesheuvel, die het refe rendum op zijn haalbaarheid bekeken heeft, weliswaar nog een standpunt bepalen, maar „het is nog maar de vraag of er nou werkelijk zo'n grote behoefte aan een referendum bestaat". „Een referendum over een bepaald probleem dat sterk in een gemeente leeft zou in derdaad een aanvulling kun nen zijn op de gemeentelijke democratie. Maar ie moet ook oppassen voor uitholling van die democratie. Want hoe moet je de burgers nou laten meebeslissen over een inge wikkeld en technisch maar vèrreikend voorstel? Hoe kun je nu zo'n probleem bij een referendum in een vraag gieten zonder ongenuanceerd te worden? Een raadplegend referendum is nog tot daar aan toe, maar een beslissend referendum, waarbij de bur gers echt het laatste woord hebben, nee....". „De gemeenten hebben toch nog zat andere mogelijkhe den om de mening van de burgerij over bepaalde vraag stukken te peilen? Er bestaan volop mogelijkheden om- in spraak te geven. En in de nieuwe Gemeentewet, die op stapel staat, worden die mo gelijkheden zelfs no£ ver groot. Als het dan nog niet lukt, dan moet de burger maar naar de politieke partij en stappen, die hem verte genwoordigen. Want uitein delijk moeten de gemeente raadsleden de spreekbuis zijn van iedereen". „Dat wordt in deze tijd zelfs nog extra benadrukt doordat* ook buitenlanders aan de raadsverkiezingen mogen meedoen. We hebben hier op het ministerie miljoenen gul dens uitgetrokken om onder de buitenlanders reclame te maken voor die verkiezingen en ze alle mogelijke informa tie te verschaffen over het werk van de gemeentebestu ren. De belangstelling is ont zettend groot. Er zijn al een half miljoen folders, duizen den affiches en honderden videobanden en geluidsban den de deur uit. Ik denk dat de raadsleden zich nu ook meer en meer ervan bewust worden dat ze echt voor de belangen van alle ingezete nen moeten opkomen". ED FIGEE DICK VAN RIETSCHOTEN FOTO TOM VAN DUKE "sïmp rs EN HAAG - De Weten- happelijke Raad voor Regeringsbeleid R) brengt advies uit ter het politiek heikele UJderwerp van de basis- inning in het voortgezet iderwijs. Onderwijsmi- :er Deetman en zijn staatssecretarissen injaar en Van Leijen- Drst kunnen hun enthou- tiasme over het rapport uwelijks temperen. De icties van zowel CDA, als PvdA in de weede Kamer reageren rwegend positief. De lerw ijsbonden sputte- weliswaar tegen, maar 'ht fundamenteel klinkt un kritiek niet door in en Haag. Wat is er in- ens aan de hand in een derland, waar de ver- •fceldheid op het terrein uï de structurele onder- ijsvernieuwing bijna een spreekwoordelijk gegeven Het advies „Basisvorming in het onderwijs", heeft blijkbaar een effect teweeg gebracht, dat in vele jaren van moeizame compromisvorming niet kon worden bereikt: het is zowel door links als door rechts, door voor- en tegenstanders van de middenschool zeer gunstig ontvangen. En dat mag wel haast een wonder heten, ge zien de veelal verbitterde dis cussies van de afgelopen jaren rond de middenschool, tegen woordig het voortgezet basis onderwijs geheten. Wat de een ophemelde als het schooltype met „gelijke kansen voor ie dereen", (PvdA) werd door de ander als „eenheidsworst" (VVD) afgekraakt. Het was dan ook om deze reden dat Deetman eind '83 de WRR (als onafhankelijk wetenschappe lijk orgaan) verzocht te advise ren over een zo delicate kwes tie als de „inhoud, duur en structuur van de basisvorming in het onderwijs". Omdat het de politiek (lees: de Tweede Kamér en de rege ring) maar niet lukte een be vredigende oplossing te vin den, werd met des te grotere spanning het WRR-advies af gewacht. Vooral minister Deetman wist welk belang daarvan afhing, want de door hem ingediende Ontwikke lingswet Voortgezet Basison derwijs was door de Kamer met zeer gemengde gevoelens ontvangen. De liberalen lieten al snel weten niets te voelen voor een ongebreidelde wild groei van middenschool-expe rimenten. Deetman realiseerde zich dat als het ook de WRR niet zou lukken met een bevredi gend advies te komen er nog maar één, de laatste weg zou openstaan: het instellen van een speciale Staatscom missie (net als bij de euthana- sie-kwestie) die een uitweg zou moeten bieden in de dan ge heel vastgelopen discussie rond de vernieuwing van het voortgezet onderwijs. Het lijkt erop dat die Staatscommissie niet nodig zal zijn, gezien de positieve reacties op het WRR-advies. Zoals het een on afhankelijk wetenschapsor gaan betaamt, heeft de WRR zich verre gehouden van het welles-nietes rond de midden school. Op grond van een dertigtal ge degen studies is het de raad gelukt met een voorstel voor de dag te komen, dat in alles de sfeer ademt van een man haftige poging de impasse over deze kwestie te doorbreken. De wijze waarop daarbij te werk is gegaan, is in wezen simpel: we laten de gewenste structuur van het voortgezet onderwijs even voor wat het is en we gaan eerst maar eens kijken wat de inhoud van de basisvorming (het minimum aan onderwijs voor iedereen) nu is en wat het moet worden. De algemene conclusie van het advies is veelzeggend: het on- derwijspeil moet in elk geval omhoog. Rond dat inhoudelij ke gegeven is het concrete plan van de WRR opgebouwd. In het kort luidt het voorstel: besteed de eerste drie jaar van het voortgezet onderwijs aan te basisvorming van de leer ling, van lbo tot vwo. Tachtig procent van het lesprogramma staat vast, twintig procent van de lestijd mogen de scholen naar believen invullen. Van groot belang is, dat alle scho len worden verplicht alle vak ken op twee niveaus aan te bieden: een niveau dat voor elke leerling haalbaar is (het algemeen streefniveau) en een hoger niveau. Dat de raad er niet voor terug schrikt forse eisen te stellen aan de inhoud van die basis vorming, moge blijken uit het rijtje van maar liefst veertien, overwegend theoretische vak ken. Bepaald geen malse por tie, zeker niet in vergelijking met het huidige mavo of lbo. Vooral de PvdA maakt bezwa ren tegen een dergelijk „wel erg jjwaar" pakket, waarin ook vakken als informatica en techniek prijken. Toch zijn ook de socialisten wel van me ning dat de kwaliteit van het voortgezet onderwijs wel enige verbetering behoeft. Het be zwaar van de PvdA tegen exa mens op een hoger niveau (Scholen zouden hun leerlin gen werven voor het hoogste niveau) lijkt nogal gezocht, daar immers alle scholen ver plicht worden examens op bei de niveaus aan te bieden. De argumenten, die de onder wijsbonden tegen het WRR-voorstel hebben inge bracht, zijn betwistbaar en soms zelfs weerlegbaar. Vooral de reactie van de ABOP geeft reden om de wenkbrauwen te fronsen. De WRR zou ver strikt zijn geraakt in dezelfde dilemma's van de politieke be sluiteloosheid... Wat nu? Het WRR-voorstel is juist uiterma te gedecideerd waar het de in richting van de eerste fase in het voortgezet onderwijs be treft. Over de breedte van het vakkenpakket (14 vakken) kan inderdaad verschillend worden gedacht, maar wellicht is het onderwijsveld sneller over deze koudwatervrees heen dan men nu denkt. Dat het WRR-advies politiek in zo'n goede aarde is gevallen, is heel wel verklaarbaar. Ten eerste heeft het rapport maar weinig gemeen met de vele ambtelijke nota's, die over het algemeen even lijvig als on leesbaar zijn. De euforie van staatssecretaris Ginjaar („het leest als een roman!") moge dan wat overdreven zijn, feit is dat de plannen in helder Nederlands uit de doeken ge daan worden. Maar de belang rijkste reden van het succes is de benadering die de WRR heeft gekozen. De inhoud van de basisvorming moet voorop staan, niet de vorm. En juist inhoudelijk heeft het WRR-plan veel weg van de middenschool: gelijke kansen en mogelijkheden voor ieder een, van lbo tot vwo. Ander zijds worden de mogelijkheden tot individuele ontplooiing ge boden door de twee examen- -niveaus. Belangrijk is voorts dat deze basisvorming zowel in de bestaande soorten voort gezet onderwijs kan worden ondergebracht, als in het (toe komstige) voortgezet basison derwijs. Die elementen maken dat zowel PvdA als VVD (als voor- en tegenstanders van het eenvormige onderwijs) zich in deze opzet kunnen vinden. O&i te voorkomen dat de voor gestelde basisvorming weer op los zand wordt gebouwd, stelt de WRR met nadruk dat de politiek een stevig fundament moet zetten met een nieuwe Wet op de basisvorming. Pa£ daarna kan worden begonnen; met de invoering over de ge hele linie van het voortgezet onderwijs. Niet van de ene op de andere dag, maar geleide lijk over een periode van tien- jaar. Ergens in het rapport laat dé WRR zich de term „back to basics" ontvallen: terug naar de basis is het devies. Het on derwijs staat weer met beidé benen op de grond. Formeel; moet het kabinet nog eert standpunt innemen, maar nu al is duidelijk dat het WRR- voorstel een goede kans maakt tot regeringsbeleid te worden omgesmeed. Het WRR-voor stel biedt immers een uitweg uit de al jaren voortslepende impasse rond de middenschool en zo'n kans zal Deetman zich niet laten ontgaan. FRANS WEhRTS

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1986 | | pagina 5