De grootmoeder
van
de joodse pers
finale
Gul laat
op zich
wachten
ZATERDAG 9 NOVEMBER 1985
NIEUW ISRAELIETISCH WEEKBLAD
ZO OUD ALS MOZES
AMSTERDAM - De joodse pers:
waarom? Rond deze vraag draait
het internationaal symposium dat
premier Lubbers op donderdag 14
november in Amsterdam zal ope
nen. Hoofdredacteur Maurits Ko-
puit van het Nieuw Israelietisch
Weekblad echter wil op voorhand
en met een zekere hartstocht al
kwijt waarvoor een joodse pers
zich volgens hem in elk geval niet
leent. Niet voor het bestrijden van
antisemitisme en niet voor het be
vorderen van de joods-christelijke
dialoog. In dat laatste ziet hij
gewoon geen heil.
„Ik vind het enig, hoor, maar het blijft
Spielerei". En wat het antisemitisme be
treft: „Er zijn mensen die achter elke jo-
denmop de gaskamers van Auschwitz
zien, maar feitelijk bestaat er in Neder
land en in de westerse wereld nauwelijks
antisemitisme meer. Dus valt er niets te
bestrijden".
Twee tegendraadse opvattingen die me
nige wenkbrauw tot ver over het bril
montuur omhoog zullen jagen. Maar het
Nieuw Israelietisch Weekblad is nu een
maal een medium dat de tegendraads
heid mint. „We zijn een hard blad waar
in niets en niemand wordt ontzien".
Honderdtwintig jaar bestaat de dwarse
periodiek op 14 november. Naar gangba
re maatstaven die met veelvouden van
het getal 25 rekenen, geen mijlpaal om
jubilerend bij stil te staan. In de joodse
gedachtenwereld echter heeft de leeftijd
van honderdtwintig jaar een bijzondere
betekenis omdat Mozes die met de jood
se wetgeving op de berg Sinaï afdaalde,
deze ouderdom heeft bereikt. Vandaar
het symposium. Vandaar ook de ten
toonstelling „Wat stond er in de krant?",
die vanaf aanstaande woensdag tot
maart volgend jaar in het Joods Histo
risch Museum te Amsterdam geopend
blijft.
Een internationaal symposium. Amster
dam immers heeft in de joodse gemeen
schap over heel de wereld de eretitel
„Grootmoeder van de joodse pers".
Hier werd in 1674 de eerste joodse krant
uit de geschiedenis vervaardigd, de „Ga-
zeta de Amsterdam", die eigendom was
van de drukker David de Castro Tartas
en in het Spaans verscheen. Een uitgave
van joden, bestemd voor joden, gesteld
in een taal die de joden van toen, het
Nederlands nog niet machtig, verston
den. Het Nieuw Israelietisch Weekblad
op zijn beurt werd in 1865 gesticht en
was een reactie tegen „de geest van stel
selmatig afval die destijds een deel van
het Nederlandse jodendom beheerste".
Als oprichter staat „de onsterfelijke
Meyer Marcus Roest" te boek die in het
geweer wilde komen tegen „de heer
schappij van het holle woord, de uit
Duitsland overgewaaide begripsvervor-
mende richting, die toen in de joodse
journalistiek van Nederland de toon
aangaf'.
Noodzakelijk
Een joodse pers: waarom? Ook die the
matische vraag wil hoofdredacteur Ko-
puit op voorhand wel beantwoorden, al
thans voor zover het Nederland aangaat.
„De Nederlandse pers", zegt hij, nog na
hijgend van het honderdtwintig pagina's
dikke jubileumnummer dat hij zojuist
ter perse heeft gedragen, „besteedt vrij
wel geen aandacht meer aan wat zich
binnen de joodse gemeenschap afspeelt.
Waarom niet? Ach, het blijft toch een
beperkte kring waar je echt in moet zit
ten, wil je het nieuws ruiken. Het is het
zelfde als met de Molukkers. Aan wat er
binnen Molukse kringen leeft, wordt ook
nauwelijks aandacht besteed. Het ver
schil is dat wij een van de oudste bevol
kingsgroepen van Nederland vormen.
Maar wat zie je? Gisteren hebben we op-
perrabijn Berlinger begraven. Met hem
is een figuur van importantie heenge
gaan, een man die gewicht had in de Ne
derlandse religieuze verhoudingen, ook
buiten de joodse gemeenschap. Toch
heeft de Nederlandse pers aan zijn over
lijden geen aandacht geschonken".
Met verheffing van stem: „Daarom is
een joods blad in Nederland noodzake
lijk. Voor een heleboel joodse gezinnen
vormen wij de enige band die er bestaat.
Wees maar eens jood in Rouwerd, in
Onstwedde en in Overdinkel. En het
gaat verder. Ook in grote plaatsen als
Leeuwarden, Assen, Deventer is er geen
joods leven meer, al wonen er joodse
gezinnen. Daar fungeert het Nieuw Is
raelietisch Weekblad als de enige weke
lijkse schakel met heel de joodse wereld.
Ik maak mijn krant voor de joden van
Nederland, maar vooral voor die twee
joodse gezinnen in Ter Apel. In mijn
krant vinden ze een joodse stem die ze
nergens anders horen. Daarnaast heeft
het Nieuw Israelietisch Weekblad na
tuurlijk een functie als spreekbuis van
de joodse, in Nederland duidelijk mis
kende gemeenschap. Laat ik naar het
afgelopen jaar kijken. Als het Nieuw
Israelietisch Weekblad zijn mond gehou
den had, zou de ontmoeting van joodse
vertegenwoordigers met de paus zijn
doorgegaan en zou het ritueel slachten
voor de export verboden zijn gebleven.
Toch geen dingen zonder belang".
Fassbinder
De joods-christelijke dialoog. Nee, Mau
rits Kopuit, die veertien jaar geleden
Menten-jager Hans Knoop als hoofdre
dacteur opvolgde, wil eerst het antisemi
tisme bij de kop nemen, want dan kan
hij een bepaalde lijn zichtbaar maken.
Nogmaals zijn stelling dus, dat er in Ne
derland en in heel de westerse wereld
nauwelijks meer antisemitisme voor
komt, hetgeen bestrijding overbodig
maakt. Maar die rel in Frankfurt dan
rond het toneelstuk „Het vuilnis, de stad
en de dood" van Fassbinder? Een storm
die beter hoog over het glas water heen
had kunnen waaien? „Het spraakgebruik
van Fassbinder", krabbelt Kopuit enigs
zins terug, „is natuurlijk puur de taal
van de nazi's. Dat toon ik in mijn blad
van deze week ook aan. Wat hij die
prostituée in het stuk laat zeggen over de
sexualiteit van de joodse hoofdrolspeler,
over zijn uitzuigerspraktijken, dat had
Julius Streicher ook kunnen zeggen. Dat
is gezegd, op het grote nazi-congres van
1934 in Neurenberg. En nu kun je wel
tegenwerpen dat het juist een stuk tegen
het antisemitisme is - zoiets als inenten
met pokken om ervoor te zorgen dat de
mensen geen pokken krijgen - maar mij
lijkt het stuk eerder pest verwekkend. Op
die manier werkt de bestrijding van anti
semitisme niet".
Nog afgezien van het feit, dat antisemi
tisme niet te bestrijden valt. Kopuit al
thans: „Het antisemitisme duurt al twee
duizend jaar en komt voor in gebieden
waar helemaal geen joden wonen en in
landen waar de mensen al zeventig jaar
lang vrij van christelijke dogma's wor
den opgevoed. Elke maatschappij heeft
zijn antisemieten. Daar helpt geen be
strijding aan. Het is een bacil. Wat ik
met mijn stelling over de afwezigheid
van antisemitisme in Nederland wil zeg
gen, is: de bacil wordt niet gekweekt, hij
komt niet naar buiten. Zijn we dan plot
seling zo van de joden gaan houden?
Welnee. Maar je kunt met antisemitisme
niks meer. De nazi's en vervolgens wat
er met Israël is gebeurd, dat heeft stem
pels gezet. In de westerse maatschappij
bestaat er helemaal niets meer waartoe
een jood niet geroepen zou kunnen wor
den. Nou ja, koning van Nederland kan
een jood niet worden. Maar da's flauw.
Er zijn geen joodse Oranjes".
Koffertje
Het antisemitisme in Nederland staat op
zo'n laag pitje, dat niemand er last van
heeft, stelt Kopuit vast. Hoe noemt hij
het dan wanneer een kraker in de Am
sterdamse Staatsliedenbuurt burgemees
ter Van Thijn toevoegt: Wat doe je hier,
vuile fascistische rot jood? „Ach, zo'n
jongen probeert Van Thijn te kwetsen
waar het pijn doet. Zoals iemand die
scheel is, voor schele wordt uitgeschol
den. Ik houd vol: het antisemitisme van
nu staat in geen verhouding tot dat van
voor de oorlog, van vlak na de oorlog en
van die paar weken in de jaren zeventig
toen opeens in West-Europa synagogen
besmeurd werden. Maar het kan natuur
lijk terugkomen. Het kan er morgen
weer zijn. Juist daarom vind ik dat de
Stichting tot Bestrijding van Antisemi
tisme, de Stiba, zo gevaarlijk bezig is.
Wat bereik je ermee wanneer je dat do
mineesechtpaar Goeree vanwege hun
dubieuze opvattingen over joden voor
de rechter sleept en veroordeeld krijgt?
Je bent er die opvattingen niet mee
kwijt, ze gaan alleen ondergronds. En
stel dat je zo'n proces verliest? Want dat
kan ook gebeuren. Dan heb je die opvat
tingen gelegaliseerd".
Opnieuw verheffing van stem: „De Stiba
loopt dusdanig met potten zout achter
slakken aan en slaat zo als een gek om
zich heen, dat we het straks niet meer
zien wanneer er weer echt antisemitisme
de kop opsteekt. De Stiba roept zo hard
dat er antisemitisme is, dat de mensen
het straks niet meer merken wanneer het
klimaat werkelijk om zou slaan. Vindt
een jood dat er antisemitisme is? Nou,
dan moet een jood zich niet in slaap la
ten sussen met het idee dat het te bestrij
den valt, maar dan moet hij zijn koffer
tje pakken. Dat is nou juist een van de
redenen waarom de staat Israël is ge
sticht - omdat er aan antisemitisme
niets te doen valt. Er zijn boeken over
geschreven van hier tot New York en te
rug, maar de bacil blijft. Een jood die ge
confronteerd wordt met antisemitismeT
kan de benen nemen en verder niets.
Het bestrijden van antisemitisme is niet
iets dat bij de joodse gemeenschap
hoort. Ik zeg dat puur uit joods belang".
Dialoog
Zo min als de joods-christelijke dialoog
iets is dat bij de joodse gemeenschap
hoort. Tegendraadsheid nummer twee.
„De intensieve belangstelling die christe
nen tegenwoordig voor het jodendom
hebben, laat me koud", trekt Kopuit zijn
lijn door. „Wat daar achter zit, dat is
nog steeds de schrik van Auschwitz. Plus
het wonder van Israël. Het bestaan van
Israël heeft voor de kerken een geweldi
ge schok betekend. Eeuwenlang hebben
ze gepredikt: de kerk is het nieuwe Is
raël; de vervolging van de joden is een
straf omdat ze de figuur van Christus
niet hebben aanvaard. En opeens is er
een joodse staat waar joden metterdaad
heen trekken. Opeens moet de hele theo
logie worden omgegooid, want blijkbaar
heeft God zijn volk nooit verlaten.
Daaruit is die stroming voortgevloeid
om via de joods-christelijke dialoog naar
de wortels van het christendom te gaan
zoeken. Maar laat ons realistisch blijven.
Het hele bestaan gaat in golfbewegingen
en reken maar niet dat de mensen van
nu op den duur anders zullen denken
dan tweeduizend of vijfhonderd jaar ge
leden. Het ligt in de rede dat die dialoog
een tijdelijk verschijnsel is. En dat zie je
ook al. Wanneer Israël iets verkeerd
doet, hoor je meteen: dat had ik niet van
joden verwacht. Terwijl joden toch ook
heel gewone mensen zijn".
PIET SNOEREN
Dit visverhaal schrijf ik op 3 no
vember en mensen, wat schrijf ik
het met een bezwaard hart. Want
er is iets loos. Er is iets fout. Het
kan veranderen en misschien is het
al veranderd als u deze regelen on
der ogen krijgt en niemand zal het
fijner vinden dan ik als het dan al
veranderd is, maar tot op vandaag
is er reden om somber te wezen.
Waarom?
Omdat er zowat geen gul wordt ge
vangen.
Noch van de kant af, noch van henge-
laarsboten af. Noch bij dag, noch bij
nacht. Noch bij tij, noch bij ontij, zoge
zegd. De enigen die goed gul pakken zijn
sommige lieden met kleine boten die
wat wrakken bevissen. Maar de gewone,
reguliere gul die je vanaf begin oktober
met name des nachts van de stranden af
kunt belagen is zeldzaam. Zijn compag
non in ziltenatse levensgewoonten, de
wijting, is er wel. Niet zo gek veel als
met name vorig jaar, maar toen was het
dan ook een uitzonderlijk wijtingnajaar.
Maar gulho maar.
Is er een oorzaak? Een reden? Ja, allicht.
Maar niemand kent die met zekerheid.
Het is mogelijk dat de temperatuur van
het zeewater nog wat aan de hoge kant
is, hoewel ik dat zelf niet geloof. Ik heb
in andere jaren gul bij aanmerkelijk ho
gere temperaturen gevangen dan nu. Het
is mogelijk dat ze door de slechte zomer
later vertrekken naar onze kust. Het is
I ook mogelijk - en daar houd ik het
op - dat er van de zomer bij de Dog-
gersbank door de reguliere beroepsvisse
rij een veel te grote aanslag op het kabel
jauwbestand is gepleegd. Ik heb die wijs
heid niet van mezelf maar van een zeer
ervaren visserman die me zei: „We heb
ben de zaak te zeer leeggeschrobd, man,
daar plukken we nou de zure vruchten
van". Staatssecretaris A. Ploeg van het
ministerie van landbouw en visserij zit
niet voor niets de vissers achter de broek
vanwege de overschreden vangstquota
voor kabeljauw
Goed, het jaar is nog niet om, maar tot
nu toe zijn gebakken peren het beschei
den deel des gulvissers. En dat was te
schrijnender omdat oktober van dat
mooie weer bracht, heel fraaie windstille
avonden en nachten, ideaal om van
strand en zeedijken af de gul te belagen.
Maar nada, niente, nichts en nothing. Ja,
wijting, en vaak nog kleintjes ook
Een van mijn zonen bekeek onderlaatst
misprijzend de buit die ik meebracht en
zei: „Gut, pa, ben je in Madurodam we
zen vissen?"
Ik had alleen maar wijting, van net aan
de maat - en ik heb de lummel dan
maar niet verteld dat ik nog een dozijn
had teruggezet die kleiner waren.
Moet ik u „dus" aanraden maar niet op
de gul te gaan? Onzinnige opmerking.
In de eerste plaats laat u zich toch niet
door me raden. Elke visser heeft zijn ei
gen overtuigingen en opvattingen. In de
tweede plaats zijn weinig ondermaanse
zaken zo wisselvallig als de visserij:
morgen kan het beeld heel anders wezen.
En wie weet is dat nou net de dag die u
uitgekozen had om op de gul te gaan.
De dag? Liever: de avond. Tenminste als
NOU, DE ZEE HEEFT HAAR.
P'JKDOM Mer ME 6ED6ELD, MAAR
GUL KAN IK HET Nier
NOEMEN.
over de eb vissen, van de dijken af krek
andersom: over de vloed. Ik zou zeggen:
neem op de eerste avond niet meteen
echte grote gulhaken, neem haken die ei
genlijk gericht zijn op wijting en schol.
Er zit nu en dan leuk schol van goed for
maat onder de kust, al zijn ook die vrij
schaars. En mocht u er een gul aan van
gen (of missen natuurlijk) dan kunt u
nog altijd van haken wisselen. In cijfers
uitgedrukt: begin uw visserijtje met een
haak maximaal 1/0 en ga pas als u weet
dat er gul is over op 3/0.
Wanneer weet u dat er gul zit? Als u er
een vangt (dat is flauw). Maar ook als u
er een mist en daarom vermeld ik dat
nu juist. Je weet niet altijd, als je een vis
misslaat, welke soort dat was, maar wie
een gul éven aan de lijn heeft gehad en
dan verloor is altijd zeker van zijn zaak
want een gul „dompt" meteen. Hij geeft
zware, slome stompen op de lijn, heel
anders dan enige andere vis die ik ken.
Nog iets dat niet genoeg gezegd kan wor
den: aas royaal. Ja, ik weet óók dat zee-
pieren duur zijn, maar rijg toch een paar
dikke pieren op de haak, over de haak-
steel heen en een paar centimeter de on
derlijn op. Heus, het is visnamig. Bo
vendien is er, nu het water toch echt wel
wat kouder is geworden (al zou het voor
de gul best veel koeler mogen) niet te
gek veel krab meer.
Als u met twee hengels vist - en dat
doen verreweg de meeste strandhenge-
laars - gooi dan met de ene zo ver als u
kunt, met de andere een metertje of der
tig onder uw macht. Je weet nooit waar
ze zitten. Of zaten. Of nog zullen komen
zitten. Dat laatste zullen we dan maar
blijven hopen.
A.C. VAN DER VET
i£eicUe6ou4cmti