finals Flarden uit de jeugd van Michel van der Plas Sufferds £&idóc6outtvnt> DEN HAAG - De literaire omnivoor Ben Brinkel, die veilig verscholen achter zijn pseudoniem Michel van der Plas inmiddels tientallen boeken, gedichtenbundels en honderden liedjes en cabaretteksten heeft geschreven, is ten slotte toch teruggekeerd naar Den Haag, de stad van zijn jeugd en zijn hart. In „Onderdak Zonderdak" brengt hij minutieus verslag uit van de eerste achttien jaren van zijn zwerftocht op aarde. Zijn beitelscherpe herinneringen, bijgeslepen en ingekleurd door vragen die hij zich achterafin opperste verwondering heeft gesteld, waren de wegwijzers en blikvangers die hem op het spoor hebben gezet van een periode waarin hij zich gulzig heeft gelaafd aan de bronnen van het Rijke Roomse Leven. ..Hoe komt het eigenlijk", vraagt hij zich hardop af. „dat ik plotseling aan het her denken ben geslagen? Ik veronderstel dat ik er behoefte aan heb om de kas op te maken. De zoon van een Haagse koop man is teruggegaan naar vaders winkel om te kijken wat er nu feitelijk te koop was. De zaak gaat dicht, maar nog is het niet te laat. Het kan nog. Ik heb trou wens ontdekt dat ik de laatste tijd vaker opzij en achterom kijk dan vooruit. Dat hindert me, maar ik kan het toch niet la ten. Ik ben mij er van bewust, dat ik in mijn obsessie voor het verleden een uit zondering vorm. Onze samenleving is nu eenmaal te dynamisch om oog te hebben voor dingen die achter ons lig gen. Je hoort het in gesprekken. Het is altijd: „Ik ga dit" of „ik zal dat". De geest en de blik zijn voortdurend gericht op morgen, op de toekomst. En zo wordt het heden consequent overschat en wat gisteren gebeurd is verontachtzaamd. Mij daarentegen intrigeert de vraag, waar we vandaan komen. Dat vind ik belangrijk". Flarden In „Onderdak Zonderdak", waaraan als ondertitel werd toegevoegd „Flarden uit mijn jeugd", uitgegeven door Agathon (24,50 gulden) heeft Michel van der Plas de wijk genomen naar het labyrint van grauwe straten rondom de Agnes, eer tijds zijn parochiekerk aan de Haagse Beeklaan. „De meeste kinderen van middenstanders in onze buurt zullen een duidelijker beeld van hun vader als za kenman gehad hebben dan ik", veron derstelt hij, „want de winkel maakte min of meer deel uit van hun ouderlijk huis. Voor ons was „de zaak" echter afge scheiden van thuis. Hij bestond trou wens uit een conglomeraat van vijf over de stad verspreide winkels in manufac turen. een pakhuis en een kantoor. De zaak bleef daarom lang een onbekend, ver ding, waarheen mijn vader vroeg in de morgen, nog voordat wij naar school gingen, vertrok en waarvan hij om een uur of zes terugkeerde, maar alleen om met ons aan tafel te zitten want daarna vertrok hij opnieuw. Vader was een zon- dagsvader. .Alleen op die dag verkeerde hij in ons midden en deelde hij onze kleine levens. Die afwezigheid bracht met zich mee dat hij op de door-de- weekse avonden tussen zes en zeven werd opgezadeld met de „gevallen" waarvan mijn moeder vond dat zijn au toriteit erover oordelen moest. Onze on derlinge ruzies en kleine vergrijpen wer den dan aan hem voorgelegd. En zo kwam het dat hij, aan het hoofd van de tafel gezeten, bijna dagelijks recht sprak en straffen uitdeelde. Het heeft mijn va derbeeld danig beïnvloed, ja min of meer verpest". Wierookgeuren Zijn eerste heilige communie, hoogte punt in zijn roomse jeugd, wordt door Van der Plas uiteraard in passende wie rookgeuren en wit-gele pauselijke kleu ren uit de doeken gedaan. „Angst was een belangrijke factor op die dag. Angst om toch maar niet 's morgens een drup pel water binnen te krijgen en daardoor uitgesloten te worden van het ontvangen van de hostie. Angst of mijn zieltje nu wel werkelijk blank en schoon en rein genoeg was voor het duizelingwekkende bezoek. En de laatste grote angst: hoe hield ik de nu nog verdergaande dag mijn zieltje, bewoond door God zelf volkomen vlekkeloos? Dat drukte op me als een gigantische op gave. Ik moest engel achtig zijn". „Dat ik het niet bleef, ja zelfs voor de eerste keer van mijn leven welbewust een zonde deed, uitgerekend op die heilige dag, kwam voort uit goede wil. Ik wist dat mijn vader en moeder gediscussieerd hadden over de vraag in wat voor pakje ik gestoken moest wor den; de keuze was ten slotte op een matro zenpakje gevallen, een beslissing die de over grote meerderheid der ouders genomen had. Toen we thuis aan het ontbijt zaten, mijn boterhammen op het gloednieuwe bordje met „Ter herinnering aan Uw Eerste Heilige Communie", met bij behorend theekopje ernaast, zei ik: „Toen de zuster ons zag aan komen, riep ze: „Daar komen de Jantjes". Dit nu was een wel overwogen leugen. De zuster was wel wijzer geweest. Trouwens, ze zou de woorden van Het grote ouderlijk hoekhuis in de Haagse Weimarstraat herbergt op de benedenvérdieping niet langer een manufacturenzaak van Brinkel, maar een zaak in sportartikelen. gair lied nooit geuit hebben. Als ze die al kende. Maar mijn vader lachte. En dat was de bedoeling: ik wilde hem een genoegen bereiden. Intus sen plofte uit de oneindigheid een mod dervlek op mijn blanke ziel. En zo bleef ik een kleine zondaar, terwijl de uren in nevelen gehuld werden van sigarerook en bezoekers' geroezemoes". Dronken Gemengd zijn al evenzeer de herinnerin gen aan kerstvieringen die geteisterd werden door het onmogelijke uur waar op de nachtmis gehouden werd. Vier uur het ene jaar, half vijf het volgende. „Wat betekende dat je als kind ruim een uur tevoren wakker werd gemaakt en je je bibberend van de kou en nog dronken van de slaap moest aankleden. Wilde je een plaatsje krijgen in de kerk dan moest je toch zeker een half uur tevoren ter plaatse zijn. En dan werd het steevast veel lelijk geduw, voetengetrap en ge worstel. En op het laatst zat iedereen on gelukkig. Kerstmis werd het eigenlijk pas thuis: aan het ontbijt. Moe thuisgeko men, eindelijk ontworsteld aan de opeengepakte massa, vond je in de inti miteit van de huiskamer, bij een zicht baar stalletje, de innigheid waar je be wust naar verlangde". „Dan kwam je voor de keus: nog een paar uur naar bed of verder maar opblij ven? Ik geloof dat bij ons thuis met bei de mogelijkheden geëxperimenteerd is. Wat weinig verschil uitmaakte voor wat de overheersende stemming werd naar mate de dag vorderde. En dat was hu meurigheid. Heel de dag bleef je vechten tegen de slaap, was je hangerig en plak kerig. Gedurig lag ruzie op de drempel van de kamer te dreigen. Om elf uur. half twaalf zat je je groot te houden in een stoel voor het raam. Je zag de men sen naar de mis van half twaalf gaan. Nou, dat kon niet veel zaaks zijn: op Eerste Kerstdag zo laat nog eventjes je plichten vervullen „Om twaalf uur was er een korte ople ving. Dan kwam op de radio de verbin ding met Rome tot stand en met kraken de stem en in golven van harder en zachter (want Rome was toen nog heel ver) gaf de paus zijn zegen „Urbi et orbi". Alleen in het Italiaans en het La tijn. Nog niets van de groeten in het Frans en Engels, Grieks, Russisch, Chi nees en Spaans. Een spelletje daarna. En als dat uit de hand dreigde te lopen, maar gauw weer liedjes bij het stalletje. Dan aan tafel. Soep met extra veel balle tjes. kip, een grote pudding met iets roods eit>p. En dan weer naar de kerk. Lof. Plechtig Lof. Met drie Heren. En een feestpredikatie. Later zou je pas be grijpen waarom de heren bedienaren opeens die blos op hun wangen hadden. En gelijk hadden ze. Ook voor hen was het Kerstmis". „Op weg terug naar huis zocht je de hand van je vader en, in het laatste stuk je straat, zijn stem. Daarna zat je nog even te suffen, totdat je moeder zei: „Zouden jullie niet eens naar bed gaan?". Een chocoladekransje uit de kerstboom nog en dan protesteerde je niet meer. Je was zelfs blij dat je naar boven mocht. En slapen. Slapen". Herkenning Met dezelfde milde verwondering wroet Van der Plas verder in zijn rooms verle den. Het is geen omzien in wrok, maar eerder een getemperd feest van dierbare herkenning. Ach ja, zo was het ooit: de godsdienstige beleving thuis en op school in een keurslijf van strenge nor men, de welpenhorde en de heilloze kloof die gaapte tussen het kind en zijn ouders. „De minst betreden kamer van ons grote bovenhuis aan de Weimar straat was de slaapkamer van vader en moeder. Daar ging 's avonds laat de ij zeren kist mee naar toe. een geheimzin nig ding dat met zijn mysterie paste in een vertrek dat voor mij altijd iets mys terieus had. En waar je niet kwam, alsof het niet paste. Een van de zeldzame ke ren dat ik er kwam - ik zocht kennelijk iets, maar wat? Misschien een Sinter klaaspakje dat zou verraden dat ik toch nog. eindelijk, die felbegeerde voetbal ten geschenke zou krijgen - trok ik een la open van de commode en ik zag een klein zwart opschrijfboekje liggen, een agenda, leeg van voren naar achteren. Nee, niet helemaal. Ergens voorin stond iets in mijn vaders handschrift geschre ven. Ik hield het boekje tegen de streep licht tussen de overgordijnen en las: Niet meer zo driftig zijn. Ik legde het boekje haastig terug en duwde de la dicht of ik mijn vingers verbrand had. En toch, hoe dierbaar werd me dat be trapt moment uit het leven van de auto riteit: voortaan was hij menselijk, feil baar, kwetsbaar". „Vele jaren later, toen mijn vader aan een slepende ziekte lag dood te gaan en hij mij steeds meer in vertrouwen nam - waarom juist mij, zijn lastigste kind? - vroeg hij: „Hebben jullie dat ooit gehoord? Dat ik 's nachts weg ging?". „Ja", zei ik. Dan moest ik nu maar weten hoe dat gezeten had. Hoe hij, wanneer hij zijn vrouw (,je moe der") begeerde, maar liever in een van zijn winkels ging slapen. Want zes kin deren vond hij wel genoeg. De pastoor had de morele begrenzingen uiteengezet waaraan hij zich maar te houden had. „Dus sliep ik in de Cartesiusstraat. Nee, hij zei niet „ik". Hij zei ,Je vader". Dan trok hij een matras uit het vak en een paar dekens en dan lag hij tussen de toonbanken in met een wekker naast zijn hoofd, want voor zevenen moest hij weer thuis zijn. „Dan sloop je vader weer de trappen op". „Mijn God", zei ik. „Je deed je plichten", zei hij. Hageveld Het grootste deel van zijn boek - 111 van de 181 pagina's - is gereserveerd voor een openbare biecht over de perio de waarin hij als priesterstudent verbleef op het seminarie Hageveld. Deze vrijwil lige verbanning uit de wereld, waartoe hij meer door zijn nieuwsgierigheid geïn spireerd was dan door een loepzuivere roeping - ik ben op te jonge leeftijd uit verkoren tot heiligheid, stelt hij gelaten vast - werd ingeleid door een missiona ris met een grote baard en op blote voe ten. Deze dook op een middag op in de mooie kamer van huize Brinkel. Hij trok hem in een gestadige walm van sigare rook tegen zijn knie en zei met zware stem: „Jij komt mij helpen in mijn mis sie". „Ik moet mij toen uitverkoren hebben gevoeld", veronderstelt Van der Plas. In de vreze Gods, die overal op Hage veld voelbaar en zichtbaar was, kromp Van der Plas ineen tot een stille kleine schuwe jongen, die zijn opgang naar het verlangde priesterschap zag als kruipen door een lange, donkere tunnel. Maar die nochtans vijf jaar op zijn tanden beet. De weifelende dweper, die tegelijk een dwepende weifelaar bleek te zijn, probeerde koortsachtig vertrouwd te ra ken met het strakke ritme van gebeden, recollecties, meditaties en taaie studie die zijn eindeloos lijkende dagen vulden. En soms, waarachtig, lukte het en kregen zijn nobele gevoelens de overhand. „Mijn beste momenten van vroomheid beleefde ik tijdens de Completen. De vallende avond, het orgel, de prachtige gregoriaanse melodieën, al die elemen ten zorgden ervoor dat ik me opgeno men voelde in niets minder dan de ge meenschap der heiligen". Nadat hij de hongerwinter en de bevrij ding noodgedwongen thuis had beleefd, wist hij in de maanden na mei 1945 met steeds groter wordende zekerheid dat zijn terugkeer naar Hageveld slechts uit stel van zijn definitieve capitulatie bood. „Het besef dat de anonimiteit in de mas sa weer dreigde hinderde me. Thuis wa ren kamers, op Hageveld zalen. Op Ha- geveld was je niemand. Je leefde bene den. in grote lokalen, op gangen, in za len, lange rijen, stoeten, groepen, jaren, klassen. Zo goed als anoniem in het col lectief, ondergedoken en nauwelijks vindbaar, behalve na een vergrijp of een slecht rapport". Gezelle Toen eenmaal uitgelekt was dat hij ge dichten schreef die ook nog gepubliceerd werden onder zijn schuilnaam Michel van der Plas, werd hij onderhouden door de regent van het seminarie die hem voorhield dat verzen schrijven niet te verenigen was met een oprecht pries terschap. Onvermijdelijk zou de nederig heid in gevaar komen en de hoogmoed toeslaan. „En Guido Gezelle dan?", wierp de gekapittelde student nog tegen. Maar de regent staarde hem honend aan en riep: „Dat is een heilige. En dat zul jij nooit worden". Dat gesprek vormde het keerpunt in het leven van de priesterstudent. „Opeens zag ik hem, die hoge gestrenge man daar tegenover mij. en zijn kamer, en de gang, en al die andere gangen en zalen en muren en het belgerinkel, dat overal klonk, als tegenstanders, als insnoerders, als kortwiekers. Opeens, nog in die ka mer vol lichtblauwe wolken, benauwde het me. Ik wilde nog maar één ding: naar buiten, weg, naar een hartelijke mens, naar een aardige wereld en naar de vrijheid voor mijn gevoelens en ge dachten. Weg onder dit dak". Thuis in de Haagse Weimarstraat stond inmiddels het vertrouwde hoekkamertje tweehoog vóór weer ter beschikking. En binnen een week stuurde hij gedichten naar uitgeverij Christofoor, maar nu met zijn eigen huisadres erbij. Hij moest in halen. Weken later kocht hij tijdens een vakan tie met vrienden in Tilburg de gloed nieuwe bundel poëzie „Voetreis naar Rome", geschreven door de oud-pries terstudent Bertus Aafjes die drie jaar voor hem van Hageveld was weggejaagd. „Ik lag daar op de hei en ging op reis. Mijn hart klopte in mijn keel, maar in werkelijkheid werd ik ontvoerd. Nooit meer heb ik een boek zo intens geleefd als dat, toen, daar. De verzen sloegen als golven over mij heen en ik liet mij mee nemen, ver de zee in. Ik liep Rome bin nen naast een dichter. Gulzig verslond ik het, bladzij na bladzij". „Op dat moment was de oorlog over. Het vechten, het tegen de muren oplo pen, het snikken tegen rookwolken van sigaren. Als dat dan hoogmoed was, deze voetreis, deze poëzie, dan wilde ik die in plaats van de nederigheid onder mijn oude regenten. God had mij blijkbaar niet uitverkoren. Maar toch was dit mijn vijfde mei. Mijn God, de vrede brak uit. Ik lag in de hei, de grote lucht was mijn dak en ik dacht: nu begin ik. Ik wist niet waaraan en ik wist niet waarvoor. Maar ik dacht: nu begin ik. Er was geen terug. Ik hoorde nu, zonder te wonen, in de wereld die ik achter de sloten van Hage veld had zien liggen. Vanaf dat moment zou achter elke ervaring en kennis nieu we chaos opdoemen en na elk gedicht nieuwe stilte". Noem het oneindigheid, stelt Michel van der Plas tot besluit grootmoedig voor, noem het eeuwigheid. Noem het God. LEO THURING FOTO'S CEES VERKERK LONDEN - De arme jongen zat zoge zegd met een half verlamde rechterarm. Die had hij overgehouden van een onge val met een autobus. Zijn ouders waren van oordeel dat de busmaatschappij aan sprakelijk was. Er kwam natuurlijk een proces van. Mr. F.E. Smith, de latere lord Birkenhead, verdedigde de belangen van het openbaar vervoer. Voor de recht bank vroeg hij de gewonde knaap: ..Laat ons eens zien hoe ver je die rechterarm nog kunt opheffen". Met een van pijn vertrokken gezicht bracht de jongen zijn rechterarm moeizaam tot op schouder hoogte. ..Thank you", zei mr. Smith. ..En toon mij nu hoe ver je hem kon hef fen voor het ongeluk". De knaap stak on middellijk zijn arm moeiteloos in de hoogte. Hij verloor het proces. Tegenover iedere slimme Brit staan minstens twaalf blunderende sufferds. Dat zeggen Peter Mason en John Burns, die over dit onderwerp een heel grappig boekje hebben geschreven. Mason en Burns houden zich vooral be zig met domme boeven en niet bepaald snuggere rechters. Hun boekje is getiteld Criminal Blunders". Het vertelt over in brekers die hun portefeuille achterlaten in het huis dat ze net hebben ..bezocht". Andere schurken zijn zo onhandig, dat zij zichzelf opsluiten en dan telefonisch om hulp moeten vragen. In het Engelse Nottingham was er een inbreker, die het hoofd koel hield toen de politie het café omsingelde dat hij bezig was te plunde ren. Deze dief sprong JJuks in een diep- vrieskast. Hii hield zich daar negentig minuten verborgen tot een van de agen ten het deksel oplichtte en hem bij zijn half bevroren kladden greep. lan Bishop, een andere inbreker, was van plan in Sussex het landhuis van de be kende tv-man David Frost met een nach telijk bezoek te vereren. Maar hoe Bishop ook zocht, hij kon die riante woning niet vinden. Deze inbreker vroeg daarom aan verschillende personen de weg. Dit ver oorzaakte natuurlijk achterdocht. Hij werd door de gewaarschuwde politie op heterdaad betrapt. De rechtbank van Ips wich gaf Ian Bishop drie jaar. Zelfs zijn advocaat gaf toe dat alleen de domste Engelse inbreker de aandacht op zich zou vestigen door Jan en alleman de weg te vragen naar het huis van een tv-ster, die daar maar zelden verblijft. Maar ook de Britse sterke arm is niet altijd erg slim. Een vijftigjarige grootmoeder werd wegens winkeldiefstal door de politie voor het gerecht gesleept. Zij won het proces omdat bleek dat de „gestolen" handschoenen in feite de hare waren. En dan was er die goedhartige rechter van de Old Bailey in Londen. Hij gaf bankro ver Raymond Hill toestemming om tij dens zijn proces enkele dagen thuis te blijven wegens griep. Hill voelde zich gauw weer beter en maakte van de gele genheid gebruik om 'm te smeren. Ze za gen hem nooit meer terug. Wijlen rechter Avory werd ook eens sterk in verlegen heid gebracht. Hij vroeg een getuige of deze ooit een veroordeling had opgelo pen. De man antwoordde bevestigend. „Maar het was meer te wijten aan ae on bekwaamheid van mijn advocaat dan aan mijzelf", legde hij uit. „Zo is het al tijd en ik teef met u mee", zei de rechter. „Uw meegevoel doet mij deugd", ant woordde ae getuige. „Vooral omdat u toen mijn advocaat was". ROGER SIMONS ZATERDAG 9 NOVEMBER 1985 De RK Lagere School in de Weimarstraat draagt nu de profane, neutrale naam Weimar-school". Binnen blijkt er niets te zijn veranderd in al die jaren. Dezelfde kale gangen, dezelfde opdringerige lucht van natte jassen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1985 | | pagina 22