De knuppel in het ooievaarsnest U1S risse -CcidócGouocmt' ZATERDAG 12 OKTOBER 1985 Onder: Van links naar rechts, de heren Wijnaendts en Vos, project leiders van de Vogel bescherming en hun collega Bloesch van het ooievaars project in Zwitserland dat voor de Nederlanders een voorbeeld was. definitie een randgebied is waar biologi sche schommelingen normaal zijn?". zonneroosje „Uit mijn schooltijd herinner ik me dat er in Zuid-Limburg een plek is waar drie exemplaren van het zonneroosje voorko men. De drie enige exemplaren van Ne derland. Dat maakte toen diepe indruk op me. Maar als je iets zuidelijker komt, ziet het geel van de zonneroosjes. Voor veel soorten in Nederland is zeldzaam heid een relatief begrip omdat we nu eenmaal een randgebied zijn". Waarbij komt dat vogels in het alge meen een slechte maatstaf vormen voor de toestand van het milieu, vult Vegter zichzelf aan. „Al die futen die je opeens in de Amsterdamse grachten ziet. Ik be grijp dat niet. Zijn de grachten dan zo schoon geworden? Of is het een kwestie van gedragsverandering? Neem reigers. Dat waren vroeger typische kolonievo gels. Nu zijn ze solitair. Vogels zijn mis schien wel de minst goede groepen om naar te kijken als we iets wijzer willen worden over de toestand van het milieu. Het verspreidingspatroon is grillig. De ene keer neemt het toe en de andere keer neemt het af. Alleen: Bij vogels valt het meteen op en zeker bij zo'n spectaculai re vogel als de ooievaar. Ik heb met mijn stelling willen zeggen: Wanneer je de aandacht probeert te vestigen op de onttakeling van natuur en milieu, wijs dan niet op de verkeerde verschijnselen. Zoek je het in de sfeer van de zeldzame dieren, vraag je dan eerst af: Zijn ze overal zeldzaam aan het worden of al leen aan het randje? Voor ooievaars geldt dat ze hier nooit algemeen zijn ge weest; daarvoor liggen we te veel op de rand van hun verspreidingsgebied. Enge land heeft zelfs nooit ooievaars gehad; dat ligt net over de rand". Bovendien fluctueren de verspreidings gebieden en daarmee de grenzen ervan. Dr. Vegter acht het zeer wel mogelijk dat Nederland als gevolg van zo'n schom melbeweging net buiten de grens is ko men te vallen. „Ontwikkelingen duizend kilometer bij ons vandaan kunnen er de bet aan zijn dat er hier minder ooievaars komen. Want wat zou er bij de ooievaar achter zitten om zo ver weg te trekken? Dat het in het centrum te druk is na tuurlijk. Inmiddels is het in het centrum minder druk geworden. De concurrentie neemt af en daarmee worden de vooruit zichten beter. Dus trekken de ooievaars minder ver weg. Dat zou ik ook doen als ik een eiber was. Je moet naar het hele verspreidingsgebied kijken en niet het oog uitsluitend op Het Liesveld gericht houden. Je moet je bovendien realiseren dat de verspreidingsgebieden dynamisch, veranderlijk van aard zijn. Door al die belangstelling voor de ooievaar - hoe begrijpelijk en prijzenswaardig op zich zelf ook - dreigen problemen aan de aandacht te ontsnappen die veel sluipen der en daardoor veel ernstiger zijn. De bodem als eindstation voor alles wat we in het milieu brengen, want daar blijft het liggen en hoopt het zich op. De on omkeerbaarheid van veranderingen in de bodem waardoor er geen weg terug is. De noodzaak die dit met zich meebrengt om lang vooruit te durven denken. Daar heb ik met mijn stelling over de ooie vaar op willen wijzen". PIET SNOEREN Leiden, ka ie M e. Zakelijk! >and is vei 3n_ >P 985 t rstaan var AMSTERDAM - b.jbcj Juffrouw Ooievaar is terug op de buis, maar daarmee houdt het wel op. Van haar wilde verwanten hebben dit jaar slechts twee paren in Nederland willen nering w, broeden (Grafthorst en ga*»!» Voorst waren de op en va uitverkoren lokaties) en door» die zijn inmiddels met de «uiderzon vertrokken zonder voor nageslacht te hebben gezorgd. Een absoluut dieptepunt. het uitsli t verdiepir tekend g bekend g 40. Achte tij derden, enst op te kunn adheid, nt zelf ligen kra< pecia we oi 1. el vrij >rme' EN Vandaar dat de ogen zich meer en meer richten op het ooievaarsdorp Het Lies veld in de Alblasserwaard en zijn buiten stations. Daarmee wil de Vogelbescher ming het ooievaarsbestand langs kunst matige weg weer brengen op het peil van de vijfhonderd broedparen die er rond de eeuwwisseling werden geteld. Om met Dick Jonkers te spreken, de ooievaardeskundige bij uitstek van het Rijksinstituut voor Natuurbeheer in Leersum: „Nederlanders willen ooie vaars zien. Zoals in Engeland de rood- fojborst, zou in Nederland de ooievaar de nationale vogel dienen te zijn". icjUitgerekend bij deze stand van zaken komt dr. Joop Vegter een knuppel in het ooievaarsnest gooien. „De ooievaar krijgt in Nederland te veel aandacht", luidt stelling VIII bij het proefschrift waarop hij zojuist is gepromoveerd tot doctor in de wiskunde en natuurweten schappen aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Dat proefschrift zelf gaat helemaal niet over zeldzame dieren, over de springstaart waarvan er wel vijftigduizend op een vierkante me ter kunnen voorkomen. Minuscule bo dembeestjes zijn het die vooral leven in graslanden en in de strooisellaag van de bossen. Nooit een springstaart gezien? De levensgezellin van de jonge doctor snelt hulpvaardig naar de tuin en komt terug met een handjevol aarde waarin het krioelt van de springstaarten. Alle maal beestjes. Daar kan de aanval van delirium tremens uit het bekende liedje niet tegen op. Stelling VIII echter richt een speerpunt van wetenschappelijke aandacht op de bekaaide ooievaar. Alsof dat dier het al niet moeilijk genoeg heeft. Nu wil het geval dat de laatste van de stellingen die bij een proefschrift worden gevoegd, nog wel eens lichtvoetig van toon is. Grap- stellingen heten ze in het academisch jargon. De schrijver probeert ermee te laten zien dat hij, behalve bloedserieus op zijn vakgebied, ook spiritueel kan zijn op andere gebieden. Een voorbeeld. Gelijktijdig met Joop Vegter promoveer de een zekere drs. A. Donné op de struc tuur van de atoomkern fluor-19. Stelling X bij zijn proefschrift luidde: „De tegen woordige vrijheid op het gebied van sexuele omgangsvormen leidt tot het ontstaan van #ieuwe minderheidsgroe pen zoals de rrieemoeder, de draagmoe der, de deeltijdvader, de reageerbuisbaby en het ijsweesje". Een grapstelling. Moet stelling VIII van dr. Vegter over de ooie vaar ook als zo'n grapstelling worden ge waardeerd? Of was hij gemeend? Geen grapje Hiernaast: Joop Vegter. Onder: Een crèche voor ooievaars Maar wie heeft ooit de roep gehoord om een crèche voor jonge knoflook- padden, poelkikkers of alpenwat er- salamanders? En toch zijn dat diersoorten die veel meer worden bedreig, gen in het Betuwse Ommeren het negen de buitenstation van Het Liesveld open ging (tien jonge, zogenaamde grond- ooievaars plus twee broedparen in vlieg- kooien) benutte projectleider Kees Vos de gelegenheid om de balans over 1985 op te maken. In totaal telde hij verdeeld over het ooievaarsdorp zelf en de negen buitenstations in Nederland driehon derddertig project-ooievaars; drieënzes tig jongen zijn er ter wereld gekomen en vierentwintig jongen hebben de trek naar het Afrikaanse overwinteringsge- bied gewaagd. Vooral dit laatste stemde Vos tot grote tevredenheid. „Schitterend toch? Want dat ze op trek gaan, dat is nou juist de bedoeling". Minder tevreden was Vos over Het Lies veld zelf. „Van de nesten op de buiten stations blijven we met onze handen af, daar laten we de natuur zijn gang gaan. Maar Het Liesveld moet u zien als ons produktie-appajaat waar we zo veel mo gelijke ooievaars proberen te fokken, desnoods met behulp van de broedma chine. Nou, die produktie is in 1985 te gengevallen. Zevenentwintig jongen, ter wijl we wel jaren van zestig hebben ge had. Het knelpunt ligt bij de verzorging van de jongen. Het is onverantwoord ge bleken die verzorging door de mensen thuis te laten doen, zoals tot nu toe wel "gebeurde. Iemand van het project met vijfentwintig jonge ooievaars bij hem thuis heeft er een longinfectie aan over gehouden. Dat kan natuurlijk niet. Er zou in Het Liesveld eigenlijk een ooievaarscrêche moeten komen. We zijn van plan een actie te gaan voeren om het benodigde geld bij elkaar te krijgen". Randfiguur Diametraal tegenover deze kopzorgen dus de stelling van dr. Vegter dat de ooievaar in Nederland te veel aandacht krijgt. En geen grapstelling. Wat bedoelt hij ermee? Hoe zou hij de stelling verde digd hebben als hem daarom tijdens zijn promotie door een van de hooggeleerde aanwezigen was verzocht? De jonge doc tor gaat er eens voor zitten. „Ik zou ge zegd hebben: wanneer je je ergens druk over wilt maken, dan moet je kijken of je een verschijnsel bij de kop hebt dat al gemeen voorkomt, dan wel of het om een randverschijnsel gaat. Nou: de ooie vaar is in Nederland een randfiguur. Toegegeven: dat maakt hem juist zo aar dig. Maar het is fout onze bezorgdheid over het milieu af te meten aan het al dan niet veel voorkomen van ooievaars. Dan moet je integendeel kijken naar soorten die het hart van hun versprei dingsgebied hier hebben. En daar hoort de ooievaar niet bij. Nederland ligt voor de ooievaar helemaal aan de rand van zijn verspreidingsgebied. Hier mogen ze dan zeldzaam geworden zijn, maar in Midden-Europa, in Spanje, breek je er je nek over". Enig gelijk kan dr. Vegter niet ontzegd worden. Immers: bestaat er in de Alblas serwaard of elders een dorp met negen buitenstations voor de geelbuikpad, de boomkikker of de muurhagedis? Zijn er broedmachines voor de vuursalamander, de hazelworm of de gladde slang? Weer klinkt de roep om een crèche voor jonge knoflookpadden, poelkikkers of alpen watersalamanders? Toch lopen al deze dieren een grote kans op uitsterven, zo staat te lezen in het jongste nummer van het blad „Natuur en Milieu". En daarbij gaat het om soorten die het hart van hun verspreidingsgebied wel degelijk hier hebben. Voor tien soorten amfibieën en voor alle zeven soorten reptielen die in Nederland inheems zijn, ziet de toe komst er somber uit. Deskundigen noe men de snelle achteruitgang in één woord beklemmend. Echter: Een Open Het Dorp voor de ad der, vroedmeesterpad of heikikker? Dan loopt de goegemeente liever warm voor de ooievaar waarvan de naam is afgeleid van het Oudhoogduitse woord Obodero, hetgeen geluksdrager betekent. Volksgeloof Ooievaars? In het dak waarop ze neste len, zal geen bliksem slaan en eronder zal geen kraamvrouw sterven, wil het volksgeloof vanouds. Ooievaars, ze brengen heil, hetzij in de vorm van een boreling, hetzij door de bescherming van have en goed. Het is tegen deze achter grond dat de achtste stelling van dr. Vegter begrepen moet worden. Behalve als de bliksemafleider uit het oude volksgeloof gaat de ooievaar fungeren als blikafleider, wil hij waarschuwen. De oogkleppen waarmee naar de ooievaar gekeken wordt, verhinderen het zicht op een veel sluipender probleem. In eigen woorden: „Het vraagstuk van de achter uitgang van het milieu is zo abstract dat het erg moeilijk valt te verkopen. De enige manier om het aan de man te brengen is er een trekpleister bij te ha len. De ooievaars dus. Of de foto van die wegsmeltende beelden uit de cam pagne tegen zure regen. Dat spreekt aan. Maar we mogen er niet mee volstaan. We moeten het hele verhaal vertellen. Duidelijk maken dat de hele uitloging van de bodem in het geding is, dat we allemaal afhankelijk zijn van goede bo demkwaliteit, dat de bodem een soort gemeenschappelijk gebruiksgoed is, ook voor toekomstige geslachten". Door er één aspect uit te lichten en daar over de trom te roeren, ontstaat een sfeer van: Het is alleen dat ene aspect, waarschuwt dr. Vegter. „Ik vind dat we daarmee op tijd moeten ophouden". De problematiek houdt hem zo bezig omdat zijn werkterrein alles met milieubeleid te maken heeft; hij is verbonden aan de Hoofdafdeling Bodem van het Directo raat-Generaal Milieuhygiëne. „Ik weet dat er van alles aan de hand is. Maar waarom gaan de soorten achteruit? Is het te wijten aan de invloed van stoffen uit de lucht die in de bodem terecht ko men? Of is het een vraagstuk van ruim telijke ordening, van stukken biotoop die wegvallen, van wegen die bossen doorsnijden? Plus natuurlijk de vraag of sommige soorten achteruit gaan doordat Nederland met zijn ligging aan zee per

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1985 | | pagina 21