De ïanus- ^op van het welzijns werk Snoeken met een plug ZATERDAG 5 JANUARI 1985 ^STERDAM „Ik wil niet amatisch doen", voorzegt of. dr. H. van den Berg met fen desondanks dramatische embuiging, „maar er zullen WM «e winte tehuizen zijn waar je bejaarden in de kou zit- >n". De hoogleraar in de so- fjjjg ologie van de hulpverlening Ijll aagt de uitspraak om een j ins inziens akelige paradox |g|| loot te leggen. Deze: Brink- Sj lans ministerie van WVC ?ieeft nauwelijks verkapt ge il ozen voor een welzijnsbeleid fP at de nadruk legt op zorg en ferzorging. De tweede poot nder het welzijnswerk het ouwen aan een maatschappij Jraarin de kwaliteit van het £ven voor iedereen goed i wordt weliswaar niet bmp afgezaagd, maar even- nin worden hamer en spijkers de lijmpot bij de hand ge houden om de ineenstorting van te voorkomen. nzijdige klemtoon op de zorg. anneer er vervolgens bezuinigd loet worden en van dat strenge ibinetsbeleid is Brinkmans porte- luille niet uitgezonderd bete ent dit automatisch dat er bezui- ligd zal worden op die zorg. De teuze voor zorg en verzorging leeft tot gevolg dat de thermosta- de bejaardentehuizen op laag _ji. Dat is de paradox. „Terwijl zaam Je tweede, nu verwaarloosde poot Ie Dortfan het opbouwwerk", betoogt >rof. Van den Berg, „er juist voor tou kunnen zorgen dat er minder bejaarden in tehuizen terechtko- r, wanden, hetgeen de financiële druk op ïerkenHe verzorgingskant zou verlichten. in kan bij wijze van spreken de het welzijnsbeleid ten de zorg is door de vak- Tl.pen sociologie van de Nijmeeg- rverhase en de Vrije Universiteit als zo bedreigend ervaren dat er een con- 1 e'Seiferes over moest komen. Beleidsma- ils mi|l(ers politici en wetenschappers Caeciprobeerden daar de vraag te beant- aan re^oorden of met Brinkmans be- eschikjejdsombuiging wel de juiste weg is rnee^ngesiaggn Prof. Van den Berg dus, terugblikkend op dat betweedaagse beraad, van niet. Maar seum"eerst iets anders. Opvallend is dat S^het congres geen enkele publiciteit heeft gekregen. Zelfs de progressie- °nna,ve media zwegen het dood. Dat is sen dfin een amper vervlogen tijdperk St. Ge-van spijkerpakken en puffende pij- achtigtpen wei florissanter geweest. Mag ïarmo^ojets symptomatisch heten voor de Ier bijjnaiaise die heeft toegeslagen op oor de een licht spottende term, uitge- dienstvonden door de filosoof Hans Ach- i diept^erbuis in zijn gelijknamige boek ïrs. Ö€uit 1980 de markt van welzijn om di|en geluk? Ja, dat mag van Van den spelengerg. or Ne Nauwelgk^nteress^ -Die malaise is er zeker", schetst, hij. „Ten eerste heeft de politiek .nauwelijks interesse meer voor het welzijnsbeleid. Hebt u CDA-kamer- d nWid Dien Cornelisse onlangs horen dat ze in haar fractie 6een terkerhond meer warm krijgt voor het ertien welzijnswerk? Nou, dat kan aardig maten kloppen. Het bleek al bij de kabi- zwii- netsformatie toen het departement phpiprvan CRM werd samengevoegd met regeld Volksgezondheid, zodat we WVC x kan kregen, en toen gelijktijdig het di- dat is rectoraat voor maatschappelijk werk werd opgeheven. Maar ten UWIS tweede wordt het welzijnswerk zelf in hoge mate door onzekerheid ge- kenmerkt. De mensen daar twijfe len aan hun eigen vermogens en mogelijkheden. Ze zitten gewoon in een verdomhoekje. Ze worstelen met de vraag: waartoe zijn wij op aarde? Vanuit die verwarring, die identiteitscrisis, dat gebrek aan ge loof in eigen kunnen zijn ze ge vlucht in opportunisme. Zij, de zachte sector, hebben aansluiting gezocht bij de machtigste, bij de harde sector, vooral bij de medi- I sche. Daarmee hebben ze hun iden- titeit verloochend. Zijn ze hun roe- ping ontrouw geworden. Een harde beschuldiging, ja. Maar waar". Veilig onder de vleugels van zor- gende kloek Brinkman. Nu was er I eerlijk gezegd ook wel reden voor die slopende identiteitscrisis. Filo- 'J i soof Achterhuis had met zijn stuk gelezen boek „De markt van wel zijn en geluk" slechts de knuppel in het hoenderhoek geworpen. Hevig gekakel om de pikorde heerste daar al lang en de critici van het welzijnswerk stonden er gnuivend naar te kijken. Welzijnswerkers scheppen in hoge mate zelf de vraag naar hun diensten, vonden die critici en vatte Achterhuis in vlijmende woorden samen. Wan neer welzijnswerkers niet in de gauwigheid een doelgroep bespeu ren die hun helpende hand be hoeft, vinden ze er wel een uit. Zo ontstaat het beeld van zeg verzorgers bij een voetbalwedstrijd die niet braaf langs de lijn afwach ten totdat de scheidsrechter te ken nen geeft dat hun koffertje nodig is, maar die te pas en te onpas het veld opstormen en spelers staande houden met de verzekering: jij hebt een blessure. Komisch gedrag, kortom, dat geenszins strookt met de bedoelingen van de spelregels. de mensen worden op steeds jongere leeftijd oud verklaard. Achterhuis heeft met zijn boek de critici een stok gegeven en de strie men daarvan worden nog steeds gevoeld. Het welzijnswerk is in zijn schulp gekropen. „Daar kun je na tuurlijk blijven zitten en je verder niet verroeren", schampert Van den Berg. „Maar je kunt ook zeg gen: we krabbelen op en beginnen met een nieuwe start. Dat laatste moet gebeuren vind ik en vond ons congres. Het welzijnswerk moet een stuk van zijn zelfbewustzijn herwinnen en niet door blijven zeuren over alles wat er fout is. Het moet een les trekken uit het verle den en daarmee aan de slag gaan. Alles wat er gebeurd is sinds 1952 toen het eerste ministerie voor maatschappelijk werk een feit werd, zal toch wel iets hebben op geleverd waar je verder mee kunt? De indruk die nu leeft, dat de tien tallen miljarden guldens van de af gelopen decennia voor welzijns werk weggegooid geld zijn geweest, is gewoon onjuist. Je hebt het niet de RSV. Ik geef toe dat er een versplintering in werk- ;n werkvormen heeft ge woekerd. Ik weet dat er een onge wenste schaalvergroting is opgetre den. Denk alleen al aan de gezins verzorging die voor 1.3 miljard gul den op 's Rijks begroting drukt. Ik besef dat veel instellingen bureau cratische organisaties zijn gewor den, waar geen eigen geluid meer in zit, geen eigen programma, geen eigen identiteit, niets van wat leeft bij de mensen zo in beheer ge nomen door de overheid dat het professionele welzijnswerk is ver worden tot lippendienst. Nou, trek daar de les uit. Neem het heft weer in handen". Hoe? Prof. Van den Berg schakelt moeiteloos over van requisitoir op pleidooi. „Iedereen die zich in het maatschappelijk werk verdiept, weet dat het een vak is met een ja nuskop. Het kijkt twee kanten uit. Enerzijds naar het individu. Het probeert de individuele mens tot welzijn te veranderen. Dat is de zorgkant. Maar het kijkt ook naar de maatschappij. Hoe kun je daar ontwikkelingen in gang zetten en houden die het welzijn van de mensen bevorderen? Die ontwik kelingskant wordt nu opgeofferd Echter: wanneer er ooit behoefte aan ontwikkelingswerk is geweest, dan is het op dit moment. Opvoe ding te velde noemden wij dat vroeger. Een mooie term, vind ik. Waar ik aan denk, is de periode van de jaren vijftig. De mensen in Drenthe, op de komgronden. raak ten toen danig in verwarring om dat ze vanuit hun sterk agrarische traditie opeens ingelijfd werden bij het proces van industrialisatie dat Nederland doormaakte. Daar moe ten opbouwwerkers naar toe, be sliste de minister meteen. Die land bouwbevolking heeft assistentie nodig bij het werken aan een nieu we identiteit". Precies zoiets, denkt Van den Berg, speelt op het ogenblik, maar dan natie-breed. Met stemverheffing: „Er is het volgende aan de hand. De nieuwe armen, die term hoor je steeds vaker. Wie zijn dat? Mensen die tot voor kort volledig konden functioneren en meekomen in de maatschappij en die dat nu opeens niet meer kunnen. Waardoor niet? Zijn ze draaiende in de bol gewor den? Ziek? Welnee, die mensen zijn niet veranderd, maar de maat schappij is veranderd. Anders ge zegd: die mensen zijn niet zorgbe hoevend, die zijn er helemaal niet aan toe om voorwerp van zorg te worden, want ze mankeren niets, maar ze zoeken een nieuw plekje onder de zon, een ankerpunt in de maatschappelijke ontwikkelingen" Jij bent oud ...v-..». bejaarden, nog zo'n mo dieus begrip. „De hele gerontolo gie", gispt Van den Berg, „heel de studie van ouderdomsverschijnse- len en bejaardenvraagstukken draait om de zorg. is gericht op zorgbehoevendheid. Maar de men- sen worden op steeds jongere leef tijd oud verklaard. Bedrijven zeg gen: op je vijfenvijftigste mag je er uit stappen en eigenlijk behoor je dan ook weg te gaan. Ik denk dat de werkloosheid onder vijftigplus sers op het ogenblik al groter is dan die onder jongeren. Waarom? Zijn die mensen opgebrand? Kunnen ze het werk lichamelijk of geestelijk niet langer aan? Welnee. Het is hetzelfde liedje. Die mensen zijn niet veranderd, maar maatschappe lijke veranderingen maken dat te gen iemand van vijftig gezegd wordt: iij bent oud. Nou. dan is het fout zulke mensen zorgaandacht te geven. Ontwikkelingsaandacht moeten ze hebben, zodat ze zichzelf kunnen redden". Prof. Van den Berg haalt er het ac tuele voorbeeld van Frankrijk bij. „Met de staalindustrie in Elzas-Lo- tharingen gaat het slecht. Er heeft een enorme ontslaggolt huisgehou den, vooral onder de 50-plussers. Daar heeft men nu onderzoek naar gedaan. Wat bleek? De slachtoffers verkeerden in opperste verwar ring. Ze stonden net op het hoogte punt van hun loopbaan en hun maatschappelijke ontwikkeling toen ze van de ene dag op de ande re in het niets werden gestort, in een absolute statusonzekerheid. Bij bosjes tegelijk kwamen ze op het spreekuur van hun huisarts te recht. De medici hebben dat sig naal opgepikt en doorgestuurd naar boven, naar de overheid. Vervol gens heeft die overheid met be kwame spoed mensen richting El- zas-Lotharingen gezonden die ze in Frankrijk animateurs noemen, be zielers, stuwende krachten. Wij zouden zeggen: opbouwwerkers". Zo ooit, dan is er nu behoefte aan ontwikkelingswerk, herhaalt Van den Berg „Want voor allerlei kerngezonde mensen heeft de maatschappij geen plaats meer. Die mensen moeten geholpen worden bij het gezamenlijk ontdekken van een nieuwe koers, een nieuwe rol, een nieuwe positie, een nieuwe bij drage aan de samenleving. Ze moe ten over hun twijfels, hun verve ling, hun vereenzaming heen getild worden. Ze moeten gestimuleerd worden tot het hernemen van hun zelfbewustzijn, zodat ze weer zin krijgen om na te denken over hun toekomst. Opvoeding te velde, in derdaad. Mensen die bij de pakken neer gaan zitten, massaal, dat kan blijven. Ik vind het vanzelf de deskundigheid zijn er. Wie brengt ze bij de mensen7 De sa menlevingsdeskundigen moeten dat doen. precies zoals artsen ge zondheidskennis onder de i brengen. Dat ligt toch v Tweede spoor Welzijnswerk kan niet zonder een tweesporenbeleid. „Er valt een he leboel te schrappen", geeft Van den Berg grif toe, „maar aan die twee sporigheid valt niet te tornen" Als dat echter toch gebeurt? Als de be leidskeuze eenzijdig gericht blijft op de leniging van individuele no den en als de welzijnswerkers op portunistisch blijven wegschuilen bij de harde sector? „Dan keert de wal het schip", voorspelt Van den Berg op dreigende toon. „De zorg zal net niet aankunnen. Een één- sporig beleid redt het nooit" De fi losofie hierachter is eenvoudig. Van maatschappelijk opbouwwerk, het tweede spoor, gaat een preven tieve invloed uit. Neem de psychia trische zorg Hoe meer mogelijkhe den voor crisisopvang, dagbehan deling, beschermde woonvormen, tussenvoorzieningen, hoe minder patiënten er opgenomen zullen noeven te worden in klinieken. Bij de bejaardenzorg van hetzelfde la ken een pak. Ouderen hoeven niet naar kostbare bejaardenoorden, mits er basisverzorgingen aanwezig zijn waardoor ze thuis kunnen blij ven. Het tweede spoor komt niet alleen de kwaliteit van het bestaan ten goede, maar houdt ook, door zijn preventieve werking, het eer ste spoor betaalbaar voor mensen die zonder zorg niet verder kun- PIET SNOEREN AaaaiiiiDaar kolkt ineens het water zowat aan mijn voe ten. Even zie ik een schim van een dikke visserug, een ge duchte kop. Dan niks meer. Een fraaie snoek heeft, op het einde van een van mijn wor pen, mijn drijvende plug ge mist. Misschien zag-ie me staan op het moment dat ie voorwaarts schoot, wist-ie nog op het allerlaatste moment af te wijken. In elk geval: mijn groenbruine Flatfish (een van de fijnste drijvende pluggen die ik ken) drijft rustig op het water waar de kalmte van de late najaarsdag is terugge keerd. Hebt u al eens gesnoekt met een drijvende plug? Het is een heel aparte sensatie. En in ondiepe poldersloten en weterin gen bovendien een bijzonder effec- want ze verzinnen tegenwoordig van alles, met een schuin, omlaag stekend lipje of schoepje onder aan de bek en tenminste een, soms drie dreghaken om het drijflichaam. Het ding wordt ver uitgeworpen en blijft dan op het water drijven. Als u het in beweging brengt door draad in te nemen of door de hengeltop flink achteruit te bren gen dan duikt de plug omlaag door dat schoepje en als de-plug goed gemaakt is dan gaat dat ge paard met heel veel geschud en ge waggel en gedraai van de plug, die dan echt net op een ziek of aange slagen visje lijkt. Kaasje voor de ja gende snoek (of baars, want met name de grotere exemplaren lusten daar wel pap van). Een plug moet men monteren aan een niet te dunne lijn. Ik neem er rustig 30/00 voor, al weet ik dat menigeen dan meesmuilend begint over „licht vissen". Ik vertaal de term „licht vissen", waar heel veel romantische misverstanden om heen ontstaan zijn, met „zo licht als onder de gegeven omstandigheden noodzakelijk is om vis te vangen" want daar gaat het om. Welnu: wie met een plug gaat vis sen bevindt zich in omstandighe den die een vrij zware lijn noodza kelijk maken. Immers: met de plug wordt vooral gevist in ondiep wa ter, in sloten, poldervaarten, waar zelfs met de winterdag vaak nog al lerlei ruigte en flap in het water aanwezig is. U zult, zelfs als u een heel handige bliksem bent, nu en dan of waarschijnlijk vaak, voelen dat de plug vast loopt. Tja, dan moet-ie losen heeft u er nu 20/00 of zoiets edels en teers op staan, dan trekt u wèl snel de lijn aan flarden, hoor. Dan: het wil, zeker in deze maan den, in de polder nog wel eens waaien. Een plug vangt veel meer wind dan een spinner, het ding is breder en het materiaal is windge voeliger. Ergo: zelfs de beste wer per zal het wel eens overkomen, dat zijn plug zijwaarts uitschiet, de bomen in. Hetzelfde verhaal als hierboven: met een lichte lijn künt heel veel romantische misverstanden omheen u dan niet de behoedzame kracht zetten die nodig is om die plug te rug te krijgen. Voeg daarbij dat een plug duur is, twee of drie knaken is heel gewoon voor zo'n ding en een visdag wordt er echt niet leuker op als na afloop drie kostbare pluggen in bomen en/of ruigte zijn achtergebleven. Hoe vist men met de plug? Werpen naar een uiteraard open stukje water. Als de plug stil ligt, een doortastende, maar niet snelle beweging met de hengel helemaal naar achteren. De plug duikt omlaag. De loosgevallen draai inwinden, hengeltop weer naar voren; onder de hand stijgt de plug weer naar de oppervlakte. Goed de plek in de gaten houden: snoek schiet zeer vaak juist toe als de plug aan het stijgen is. Deze be weging volhouden totdat de plug beet hebt natuurlijk, maar dat had u al begrepen Hoe langzamer, trager, slomer de plug door net wa ter gaat, hoe beter het ding vist. Het aardige van een plug is niet al leen dat je er zo goed mee in on diep en vuil water kunt vissen, maar ook dat je de jacht en de aan beet van een snoek vaak veel spec taculairder ziet dan bij het vissen met levend aas of een spinner, want daarmee wordt een cind(jc) onder de oppervlakte gevist. Het is werkelijk een adembenemend mo ment wanneer een snoek zich, vaak boven water springend, op de plug stort. En dat kan zoals aan het begin van dit verhaal be toogd ook heel best gebeuren aan het einde van de tocht die de plug na die worp maakte. De plug is ook goed te gebruiken als u langs rietkragen aan het trol len bent, van een bootje uit dus. Het grote voordeel van de plug is dat het ding niet, zoals een spinner, een zekere snelheid moet behouden om, al draaiende, verleidingskunst- jes op de roofvis uit te oefenen Probeer maar eens uw plug, voor dat u er mee gaat vissen, heel lang zaam onder uw ogen te laten wan delen door het water, u zult dan zien dat een goede plug zelfs hij heel slome snelheid nog bewegin gen in het water uitvoert, waarvan wij aannemen dat die verleidelijk zijn voor roofvissen, dat ze de roof vis tot bijten brengen. Er zijn reeksen en reeksen pluggen op de markt Mij bevallen g. di- Big S van Shakespeare, zowel in de grotere als in de kleine uitvoering (die plug bestaat al jaren, de vorm is nooit veranderd en dat behoeft ook niet want het ding vist echt prima), de Flatfish die je in vele, vele grootten en kleuren hebt (ik heb een knalgele van 12 cm en die heeft al heel wat snoeken in ernsti ge problemen gebracht) en de di verse Rappala's Die laatste dinge tjes. die in Finland worden ge maakt, zijn bijzonder elegant om te heel leuk. Aardige tje met een twisterstaartje en nota bene bewegende oogjes als bij een kinderpoppetje Veel wordt er in Nederland niet gevist met pluggen. Gek eigenlijk, wij zijn toen het land van de pol dersloten en -weteringen bij uit stek. Als ergens pluggen zin heb ben dan is het hier Maar altijd als ik met een plug vis komen er lie den naar me toe, die me vragen waarmee ik in 's hemelsnaam be zig ben en als ze een tijdje hebben gekeken en ik heb in dat tijdje geen beet gehad dan weet ik. alleen al vanwege de manier waarop ze zich omdraaien en huns weegs f;aan, wat ze denken. Openhartiger leden likken trouwens ook wel te gen hun voorhoofd. Onbekend maakt onbemind. Maar als zulke lieden er eens bij staan te kijken wanneer er een snoek op de plug springt, dan wil len ze meteen merk en prijs en waar te koop weten. Terecht. Probeer het eens in deze (rormaal gesproken prima) snoek weken U zult er echt geen spijt van hebben, als u eenmaal een snoek of baars pakt aan de plug, bent u aan dit vistuig verslingerd A C W VAN DER VET

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1985 | | pagina 19