Ook Leiden
raakte
door
hongerwinter
uitgemergeld
4
KERSTMIS 1984
KERSTMIS 1984
ZATERDAG 22 DECEMBER
Toen de grond hem te heet onder de voeten
begon te worden dook meneer K. onder in de
Zoeterwoudse Zuidbuurt, vlak naast de St.-
Jan: „Daar zat toen ook dr. Paul Julien, u
weet wel, van die kampvuren langs de eve
naar. Maar die was hij even vergeten".
Mevrouw de C.: „Ja en die bloembollen, hè!
Er waren lekkere onder de slechte. Moeder
maalde ze en bakte er beignets van. Dan
kreeg ze tranen in haar ogen, want het waren
precies uien, vond ze. Wat heerlijk was het
toen, hè? Het smaakte al gauw goed en je zei:
wat ruikt het toch lekker! „Kom maar een bol-
lenbeignet halen", nodigde m'n moeder prof.
T. van het Kamerlingh Onnes Lab. uit, en hij
at alles op. Maar iedereen was éèn met de
ander en je vond elkaar en bleef bij elkaar,
wat er ook gebeurde".
„Ja zeker", zegt meneer K., „pas op 5 mei
1945 vielen we weer uit elkaar!".
Mevrouw van N. (toen nog niet getrouwd met
meneer van N.) reed zestien dagen lang op
een herenfiets: naar het Noorden en weer te
rug. Voor eten. „Onderweg werden we bij
Zwolle beschoten door een Engelse jager. Zo
ging dat. We kwamen terug met pietjes op
ons hoofd. Bij familie in Groningen hebben wij
niet gegeten maar gevreten en we werden in
de watten gelegd. Ze hadden ook een zak tar
wekorrels voor ons, maar daar zaten muize-
keutels in. Die hebben we er maar tussenuit
gezocht. Terug had je weer die IJsselbrug met
al die controle. Doodeng als je eten bij je had,
want dat werd zo weer afgepikt en dan had je
je volslagen voor niets al die dagen afge
beuld. Ik had toen tien worsten bij me: vijf om
elk been gebonden, onder een lange broek
met van die wijde pijpen die je toen had".
Vandaag zegt meneer van N. lankmoedig te
gen z'n vrouw: „Meid, je had worstbenen; dat
heb ik altijd al gedacht
Meneer van N. zelf ging steevast elke week
melk halen bij een boerin in Benthuizen. „En
dan zag ik altijd die vier poezen met elk een
bakje melk voor d'r lui bek. Onbegrijpelijk
vond ik dat toen. Inderdaad was er die grote
saamhorigheid, maar toch probeerde ieder
een voor zichzelf te zorgen, terwijl de Duitsers
de conservenfabriek van Tieleman en Dros
helemaal leeghaalden. En dan riepen ze nog:
„Europa wint op alle fronten!". Dat heb ik
nooit zo begrepen, want het leek nergens
meer op".
Toen nog niet mevrouw van N. haalde als jon
ge maagd bij de bakker op de hoek van de
Vismarkt-Maarsmansteeg op gezette tijden
een mand vol kousen en sokken op om die
thuis te stoppen: „Als ik ze terugbracht had ik
weer een brood verdiend. En een vriendin
verstelde dingen voor de slager om wat vlees.
Het was werken voor eten".
„Half november '44 was er in Leiden de grote
razzia. Van zaterdag op zondag. Ik was er
gens op de Hogewoerd in een tweedehands
zaak aan het werk; stofferen en zo. Maar ik
durfde de straat niet meer op en liep te ram
melen van de honger, de hele zaterdag lang,
zonder iets te eten. Zondagmorgen vroeg ging
ik heel voorzichtig naar huis om even te sla
pen", aldus meneer van N., die daags na de
razzia alweer in Boskoop was om er z'n overal
te ruilen voor een zak aardappelen. „En maar
ruilen. Tijd om te huilen was er niet. Ik herin
ner me nog die toestand op de Gemeneweg
bij Hazerswoude, die toen echt een gemene
weg was. Herhaaldelijk doken daar geallieer
de toestellen omlaag om de weg te mitraille
ren. Zo lag ik daar een keer tussen twee Duit
se hoge pieten in een greppel weggedoken,
met een zak aardappelen. Maar daar hebben
ze toen niet op gelet. Trouwens, je moest te
gen die Duitsers een grote mond opzetten;
dan blafte je ze af en daar waren ze vaak ge
voelig voor".
Noodkacheltje
Schering en inslag waren de particuliere
„overvallen" („Door vaak de keurigste men
sen op bakkerskarren en bakfietsen.
Even de lading niet afgedekt laten staan en
meteen doken er aasgieren op af en stalen
brood als de raven. Meneer van N.: „Dat zag
ik ook van twee jongetjes. Ik had ze zo kun
nen pakken, maar iedereen had honger
Van N. voorzag ook het noodkacheltje van
brandstof: een onooglijk cilinderachtig, zwart
apparaat, dat de kachel verving. „Knoesten
op Meerburg uitgraven en klein maken". Zo
had je ook de sprokkelvrouwtjes anno 1944.
„En emmers met mastiek, dakbedekking; dat
brandde als een lier. Weet u hoe de Duitsers
(nou ja, Duitsers) vis vingen? In de Nieuwe
Vaart waren de Duitse „hulptroepen" nota
bene Polen nogal actief. Die lieten hand
granaten in het water vallen en na de ontplof
fing kwam de voorraad vanzelf boven drij
ven".
„Paree Domine, paree populo tuo. Ne in ae-
ternum irrascaris nobis" Ontferm u Heer
over uw volk; word in eeuwigheid niet ver
toornd op ons" drie keer achter elkaar her
haald; steeds een paar tonen hoger. De kou
de en duistere kerken vulden zich in die tijd
met de gelovigste en wanhopigste mensen. Ik
ontmoette een parochiaan van St.-Petrus.
Laat ik hem meneer van V. (de achternaam
van zijn grootmoeder) noemen. „Kerstmis
1944 is de mooiste Kerstmis van mijn leven
geweest. Werkelijk zo mooi als nooit eerder
en daarna. Er was in die grote kerk alleen
maar kaarslicht; misschien waren het clandes
tiene kaarsen, maar ze straalden helder. Beth
lehem met alle misère was toen erg nabij, en
je vertrouwde ondanks alles op het paaslicht
dat ooit moest gaan schijnen. Ach, en dan
waren er ook elke week die adventsoverwe
gingen in de mudvolle kerk, die stikdonker
was. Alleen op de preekstoel stond een car
bidlamp te suizen. En die carbidlamp had de
gewoonte nu en dan ontploffende geluiden te
maken. Bij elke plof schrok de predikant zich
zichtbaar een hoedje, tot groot vermaak van
de in nood verkerende beminde gelovi
gen
Meneer van V. beschreef ook zijn desolate
gang naar „de tuintjes van de tram". „Naast
de trambaan over de Lammenschansweg la
gen aan weerszijden de tuintjes voor het
trampersoneel dat daar tabaksplanten teelde.
De stengels lieten ze staan en die verdroog
den in de winter. Die ging ik dan met m'n zus
met een zeepkistwagentje ophalen. Dan was
er weer wat brandstof voor het noodkachel
tje".
Het waren ook de dagen, dat ergens op een
Leidse krantenredactie twee mensen met
overjassen aan in een paar uur tijd een heel
klein krantje zaten te maken. Hetgeen hun na
mei '45 niet in dank werd afgenomen door de
toenmalige „enquête-commissie".
Brood op de plank werd een utopie. Je had
wel bonnen op de stamkaart. Volop zelfs.
Maar er viel niets meer op te krijgen. De gaar
keuken, jawel, er was er een in de HBS aan
de Burggravenlaan. Daar kreeg je een beetje
groentesoep, zolang de voorraad strekte.
Deken-razzia
Meneer van V. had z'n melkvoorziening rond
Cronesteijn. „Elke keer weer over die smalle
brug, waar nu de grote Lammenbrug ligt. Ik
had soms flessen melk rond m'n benen vast
gebonden. Het mocht allemaal niet. Niets
mocht toen. En op die brug waren altijd con
troleurs actief. Goed: èèn keer sprong de dop
van een fles en de melk stroomde langs m'n
been. Hachelijk moment, dat ik heb overleefd.
Maar het vreselijkste ogenblik in m'n leven
beleefde ik in de nacht van zo'n razzia, een
deken-razzia (want de Duitsers waren gek op
wollen dekens). Ik zat toen in m'n halletje
thuis in een gat in de vloer (ruimte voor de
gas- en watermeter), met een plank erover
heen. Toen ik probeerde erin te zakken, brak
m'n petroleumlampje en stond ik op blote
voeten, midden in de nacht, tussen de glas
scherven en doodsbenauwd de mogelijke
komst van Duitsers, op zoek naar dekens, af
te wachten. Ja, dat heette toen een deken
razzia Bij een andere gelegenheid ben ik
in de kleren van mijn moeder naar buiten ge
vlucht en als oud dametje achter in de Petrus-
kerk gaan zitten".
En meneer van V. lag 's avonds („Altijd vroeg
naar bed, want er was geen licht, geen ver
warming, geen eten") in z'n bed te schrijven
met een tafelkleed over zich heen „voor wat
warmte". En soms, overdag, bracht hij illegale
blaadjes rond. Totdat een buur hem adviseer
de: „Doe dat maar niet meer, want ze zien al
aan je angstige gezicht, dat er iets met je
is De verzetsactiviteiten van meneer van
V. zijn daarna op een wel heel laag pitje ko
men te staan.
Half november '44 werd in Leiden de stroom
toevoer aan particulieren afgesneden. Meneer
H. K. vertelt daarover: „Dat was ingrijpend
voor gezinnen, waar toen al een enorm tekort
aan hout was. Men was al op waxinelichtjes
ingesteld; behalve bij degenen die „zwart" in
huis hadden. Het was een vroege en strenge
winter. Dat hééft het allemaal nog veel erger
gemaakt. Strenge vorst met Kerstmis, helder
weer. Louter ellende was dat, met die Kerst.
Er werd al hout uit de huizen gesloopt en men
ging ook „de biets" op voor hout, wat plank
jes en zo. Er werden spoorbiels gekraakt uit
de trambaan. Dat werd op de een of andere
manier verwerkt voor de noodkachel. Het
noodkacheltje had overigens een dubbele
functie: je kon er wat eten op koken en het
verschafte ook nog enige warmte".
Meneer H. K., destijds zestien jaar oud, had
van huis uit z'n vaste adresjes voor melk. Op
de fiets ging-ie. Op „touwbanden", op anti-
plof, of de massieve band, of gewoon op de
velgen. „Je had ook van die ballonnen op de
auto's met gas erin, en houtgasgeneratoren,
als een reuzenkachel achter de bestuurders
cabine van zo'n ouderwetse vrachtwagen".
Hij signaleerde met z'n jongensogen van
toentertijd, „de grauwheid van een stad, met
winkels met ijzeren golfplaten ervoor. Een
stad, waar men suikerbieten verwerkte tot
pulp; en je kon er ook stroop van maken. En
\^ertig jaar terug op 11 december '44viel, onder
de vele, niet alleen de „Leidse Bom" (die enige tijd
terug de ganse binnenstad in een bijna panische
houdgreep had), ook was er in de Ardennen de
opleving van een Teutoonse hoop om alsnog de
waanvoorstelling van een „Führer" nieuw leven te
kunnen geven. Maar vooral worden de laatste
maanden van '44 en de eerste van het nieuwe jaar '45
gekenmerkt door een verschijnsel dat „de
hongerwinter" werd genoemd en diede inwoners van
het nog door de nazi's bezette deel van Nederland
met name het Westen tot op de botten afkloof.
Eigenlijk was het een venijnig drama in facto
ren: Duitsers, honger en winter waren de
grootste vijanden, veertig jaren terug. Ook de
Leidenaars hebben het geweten. Zoals in de
overige Hollandse steden werd er ook in de
Sleutelstad geleden. Herinneringen zijn bij de
ouderen onder ons blijven hangen. Er is een
generatie van vijftig-, zestigjarigen en ouderen
die bij menig gesprek steeds weer trauma
tisch met „die hongerwinter" komt aanzetten.
Om nooit te vergeten; ook al is het reeds lang
geschiedenis. Ik heb met enige Leidenaars
gesproken om het licht (van de knijpkat) nog
eens over die benauwende periode te kunnen
laten schijnen.
Mannen en vrouwen vertelden naamloos over
die tijd, ieder had een eigen wijze van bena
deren. De vrouwen zeiden voornamelijk: „Je
hele leven draaide toen om eten De
mannen legden weer andere accenten bij de
drang om te overleven in maanden die van
executies, moorden, terreur en mateloze ver
schrikking aan elkaar hingen. Maar mevrouw
de C. zat als vierjarig kind „bij een dikke Duit
ser op schoot. Want je had ook goeie, al ble
ven het moffen. Mijn moeder zei toen altijd:
één Duitser is prima, bij twee Duitsers is het
oppassen en drie Duitsers betekent het begin
van een oorlog. Nou, die dikke Duitser dan,
die huilde als een kind, want hij moest naar
het Oostfront
Orgel-trappen
Meneer K. was een van de vrijwilligers die
's zondags aan „orgel-trappen" deden. „On
der de hoogmis, met die stampvolle kerk, be
dienden wij boven bij het orgel al trappend de
blaasbalgen om de muziek gaande te houden.
De volgende ochtend reed ik met een bakfiets
naar Schagerwaard voor twee mud aardappe
len en uien. Onderweg hield een Duitse sno
taap van een jaar of achttien me staande.
Mijn gezicht beviel hem schijnbaar niet en hij
liet me een boomstam klein zagen, ook al had
ik een „Ausweisz". Ik wilde na m'n honger
tocht, ergens in december, over Haarlem te
rug, maar omdat daar net een razzia aan de
gang was verlegde ik m'n route via Halfweg
en de Ringvaart. Het was een tijd, dat je in de
Breestraat geen lid van de Duitse Feldgendar-
merie kon passeren zonder een por in je rib
ben te krijgen. Je liep steeds kans „inge-
sperd" te worden. Eens hield zo'n vent me
aan het was na achten 's avonds, in sper
tijd dus en brulde: Halt!, zo echt op z'n
mofs, hè. Ik voelde me niet op m'n gemak,
maar ik beproefde een vrij succesvol middel
en antwoordde: „Heil Hitier!". En verdraaid, ik
mocht nog doorlopen ook".
Lakens om je lijf
De grote,uittocht van Leidse burgers in kolon-
nes naar de Haarlemmermeer staat H. K. nog
duidelijk voor de geest: „Met lakens om je lijf,
onder je goed, om te kunnen ruilen. In leven
blijven, daar ging het om. Voor de boerderijen
stonden hele rijen terwijl de landbouwproduk-
ten werden uitgedeeld tot 't op en over was.
Dan had je het tranendal voor degenen die de
boot hadden gemist en met niets weer naar
huis terug konden gaan. En de winter werd al
maar strenger in januari, februari, maart '45.
De bomen waren toen al gerooid en er waren
lui die, zonder calorieën in hun lichaam, de
vliering uit hun huis gingen slopen, wat in feite
heel gevaarlijk was. Allemaal voor het nood
kacheltje, of wonderkacheltje zoals het na de
oorlog meestal werd genoemd. Dat was het
lot van de massa, hoewel er ook heel wat wa
ren die „zwart" in huis hadden of zich onledig
hielden met het maken van „oorlogswinst".
Roken? Ja, dat deed je natuurlijk ook zolang
het ging. Daar had je de Consi-sigaret; niet
om te genieten gewoon. Je had ze in een ver
pakking van rood, blauw of geel, en voor een
pakje werd tweehonderd gulden neergelegd".
Buk-shag
Als knaapje van dertien was ik zelf blijkbaar al
aan de genietingen der nicotine verslingerd. Ik
schaam me er nu voor, maar ik deelde met
treurig plezier in het armoedig geschooier met
de „buk-shag". Elke peuk die je vond werd
bij de verzameling gestopt, en die vieze peu
ken vond je op allerlei plaatsen, tot op straat.
Soms vlak naast een granaatscherf, een grillig
stukje staal met venijnige splinters dat
's nachts door de Duitse flak geproduceerd
was.
H. K.: „Buk-shag ach man, iedereen
deed er aan mee. Men bestond het ook ra-
barberbladeren te drogen en er shagjes van
te draaien in strookjes van het dunne papier
van bijbels. Zo'n „sjekkie" deed een gulden
per stuk".
H. K. herinnert zich nog die razzia van half no
vember '44: „Zowat alle Leidse bruggen die
open konden stonden omhoog: Wilhelmina-
brug, Spanjaardsbrug, bijvoorbeeld. En de
groep mensen die ervoor stond om aan de
overkant te kunnen komen werd steeds gro
ter. Op een gegeven moment ging zo'n brug
weer dicht en dan liepen al die honderden
wachtenden in de fuik van de Wehrmacht die
aan de andere kant op hen stond te wachten.
Ongeveer vijfhonderd tot zeshonderd mannen
zijn zo weggehaald uit de verzamelplaats Ru-
teck's aan de Stationsweg waar ze naar toe
waren gebracht".
Hongerwinter '44-'45. In Leiden en waar dan
ook in het bezette Westen. De jongeren kun
nen het zich niet voorstellen. Die kennen de
Pruisen, de represailles, de strenge winter en
de knagende honger slechts uit boeken en
overleveringen. Maar er zijn nog mensen te
vinden die het niet over hun hart kunnen ver
krijgen een paar uitgedroogde boterhammen
in de vuilnisbak te gooien en die met afschuw
denken aan een copieuze maaltijd die „te veel
werd". Ook in Leiden. Beroofd van een eigen
traditie, gingen er nog heel wat op 3 oktober
„even de stad in". Om alleen maar, voor hun
eigen gevoel, het idee te hebben van „vroe
ger" dat weer terug moest komen. Ook al zou
het „anders" worden dan men zich in de ont
takelde maanden van een hongerwinter voor
stelde.
Nog trachtte men op de been te blijven en
werd het duister, dat niet. meer verdreven kon
worden door elektrisch licht, aangepakt door
het zwakke, ritmische schijnsel van een klein
wereldwonder, dat door een uitgemergeld
maar toch nog dankbaar geslacht „de knijp
kat" werd genoemd. Wie dit licht in donkere
dagen heeft uitgedacht weet ik niet, maar hij
had een naoorlogs monument verdiend.
„En wat zou je denken", zegt H. K. nog, „van
die stomme ouwe fiets die we op z'n kop in de
kamer zetten. En maar aan die trappers
draaien. Zo hadden we ook nog licht, als
moeder een tarwebroodje in een koektrom
meltje wilde bakken op het noodkacheltje.
Maar dat kwam hoogst zelden voor, en zeker
niet meer na Kerst '44. Als kind had ik niets
meer te doen dan alleen maar aan eten te
denken. Ik ben een paar maanden niet meer
naar school geweest. Ongeveer tachtig pro
cent van de leerlingen bleef weg. Maar wat
me nog steeds bij staat is die zeldzame win
ter: helder en zonnig en ijzig koud. Daar zou
den we althans heel wat van ons van
daag voor tekenen. Maar onbarmhartig en
desastreus was hij, na vier oorlogsjaren. In de
streken die we nu de Randstad noemen, stier
ven ten minste twintigduizend mensen aan de
gevolgen ervan. Mijn hemel, er is wat afge
zaagd in dit land, in die hongerwinter
TON PIETERS
Tekening: CHARLES BELS
dan vond je, dat je honger voor een uurtje of
vijf, zes, weer even was gestild. Van een paar
behoorlijke dekens kon je een „modieuze" jas
of mantel maken, als je een beetje met naald
en garen om kon springen".