Omwegen
Jacobus du Pré, Jansenist, verbrandde in
1776 tegelijk met zijn houten pastorie
REIDEN
fieidaeSomont
WOENSDAG 10 OKTOBER 1984 PAGINA 5
DANKZIJ EEN VEENSE STUDIE WETEN WE NU MEER OVER EEN DISSIDENTE PASTOOR
?s va
Gehei
voo,
e
adn
em
int oèet
'(legse Veenders gingen in de
ischoi 'e eeuw n'et te best met
Ade,jn dorpsherder om. Best
zdaeei!n 6oedwillende man, die
istoor Jacobus du Pré, maar
jn pastorale doctrine lag de
udde van Sint Petrus' Ban-
;n in Roelofarendsveen in 't
iheel niet. Du Pré werd met
rug nog niet aangekeken
'e Kuiji het is niet zo leuk voor
ïci. üen pastoor als hij door zijn
'aaraa hapen genegeerd wordt. Du
n goe ré's einde was meer dan
teenti iest: hij verbrandde levend,
men met zijn houten pasto-
e. De naaste omwonenden
aken geen hand uit om de
astoor te redden. „Zo werd
;n tijdperk in de Veense
erkgeschiedenis afgesloten".
'^us ^ezen 'n "^e AJk-
ladders", een uitgave van de
lichting „Oud Alkemade",
et periodiekje, dat veel
i boeiend informatie om-
ent de historie van Alke-
geeft, beleeft zijn twee-
etaris van de Stichting, uit-
ebreid verslag van wat er in
ie koude winternacht van
30ste januari 1776 gepas-
ierd is. Ik zal proberen, het
ïigszins gecomprimeerd
Nedeiteer te geven.
Binne Roelofarendsveen stelde
overheid begin 18e eeuw
lavon -n pastoor aan, die bij toeval
n~ U!! Jansenisme voorstond.
Ifficieel heette deze afschei-
ing van de Roomse kerk de
Rooms-Katholieke Kerk
an de oud-bisschoppelijke
Üerezij", tegenwoordig beter
in H, ekend als de Oud-Katholie-
kerk. Tom van der Meer:
De eerwaarde heer Jacobus
bijeei u Pré heeft viift»g Jaar in
24 Roelofarendsveen gewoond;
ran 1726 tot 1776. Pastoor Du
'ré was een goedwillend
maar werd in de Veen
liet geaccepteerd. In de be-
injaren van zijn pastoraat
leett hij nog wel geprobeerd
i van
„Pi
-;oi:
3.1 o
de Veense bevolking zijn
goede bedoelingen te tonen,
maar men was niet van hem
gediend en men ging toen
weer elders ter kerke".
Getuigen verklaringen
In het rijksarchief vond Van
der Meer het verslag van
lijkschouwing van de pastoor
door twee chirurgijns (dokto
ren), aangesteld door de
overheid van Alkemade.
Daarna las hij de getuigen
verklaringen van opgeroepen
getuigen van de brand in de
pastorie destijds. „Bij het
doorlezen van deze verkla
ringen merken we de sfeer
die er toen geheerst heeft on
der de bevolking ten aanzien
van de pastoor. Op een win
teravond in januari 1776, met
vermoedelijk oostenwind,
brandde de houten pastorie
een scherp contrast met de
huidige, die op dezelfde plek
gebouwd werd totaal af.
De handbrandspuit komende
van Oude Wetering was ze
ker te laat. De buren staken
geen hand uit ter redding
van de pastoor".
In „De Alkmadders" zijn de
verschillende verklaringen
weergegeven in 18e eeuws
Nederlands. Voor het leesge
mak zal ik het een beetje
„moderniseren".
Op 5 februari 1776 vijf da
gen na de fatale brand
gingen een paar „welgeboren
Mannen der Hooge Heerlijk
heid Alckemade" met de bei
de chirurgijns Willem Fille-
man en Dirk Molkenboer
„het overgebleven en nog
niet geheel verbrande lijk
van de Heer Jacobus du Pré
in Roelofarendsveen en in
het verbrande van zijn huis
omgekomen" schouwen. Ze
legden het gemelde lijk in
een Zwarte kist, staande in
het midden van de kerk op
twee stoelen. De chirurgijns
werd gelast „het selve lijk
nauwkeurig te examineren
en op te geven hoe zij het sel
ve bevonden en wat deelen
daar aan waren ontbreken
de".
De heren dokters deden hun
werk zorgvuldig. Ze zagen de
romp „waar aan de rechter
arm, uitgezonderd de vin
gers, sterk geschroeid en uit
gedroogd" was. „Borst en
buik waren van voren geheel
van hun bekleedsel ontbloot,
waardoor de inwendige delen
van borst en buik zichtbaar
waren. Van de linker arm
waren omtrent vier diverse
vingers beneden de articula
tie afgebrand en geheel weg,
alsmede de dijen welke om
trent een hand breed bene
den de trocanter major afge
brand waren en die mede ge
heel verbrand zijn. Aan het
bovenste en achterste gedeel
te der borst waren nog de
vertebracolli waaraan nog
een gedeelte van het cerebol-
lum. Voor het overige was al
les weggebrand". Dit was het
overblijfsel van Jacobus du
Pré, Jansenist, en pastoor te
Roelofarendsveen, waar nie
mand naar had willen luiste
ren. Want de Veenders hiel
den niet van „ketters". Daar
had de befaamde pastoor Van
der Plaat in Rijpwetering,
tientallen jaren eerder, zich
ook al, en met succes, tegen
verzet.
Hoorzitting
In de plaatselijke herberg De
Vier Heemskinderen hoor
den de welgeboren mannen
Pieter van Ruijten en Dirk
Zeeuw de verklaringen van
een aantal getuigen. Dat
„Verbaal van Informatiën"
staat in het „Criminele ding-
boek van de Hooge en Vrije
Heerlijkheijd Alkemade".
Daar was, bijvoorbeeld,
Leendert Koek. Die had die
middag laat de pastoor nog
de voordeur van de pastorie
zien uitkomen, „met een wa
ter-, of zogenaamde konkel
ketel in de hand, zijn weg ne
mende naar de veenwete-
ring". De bejaarde gezusters
Jannetje en Trijntje van
Klink (65 en 64 jaar oud)
Daar staat nu
de pastorie
van
St.Petrus'
Banden; op
dezelfde plek
waar de
houten
huisinge van
Jacobus Du
Pré samen
met de
pastoor
verbrandde
in 1776.
hadden om een uur of 7 licht
zien branden in de
en ze dachten dat het
kaars was. Jannetje zei nog
tegen haar zus: „Wat doet hij
zo laat aldaar met de koude".
Een kwartier later zagen ze
dat de pastorie in de Brand
stond, „in dier voegen, dat
rook en vlam boven het dak
uitsloegen waarop zij dadelijk
gerucht gemaakt hebben".
Nauwelijks iemand ging bij
Du Pré ter kerke. Jacobus
was een zonderling gewor
den. Pieter de Kooning rende
naar de pastorie en met een
hout, door hem gevonden op
de pastoriewerf, heeft hij
„alle moeite aangewend om
de voordeur open te maken
en ware het mogelijk de Pas
toor te redden". Dat was on
mogelijk en hij ging de tuin
in „om op te speuren of de
Pastoor zich ook aldaar be
vond, doch al mede te ver
geefs". Wel had hij verschei
dene personen gezien, staan
de op het ijs tussen de pasto
rie en het huis van Cornelis
Akerboom, bezig met het gie
ten op het huis van die Aker-
Op mijn omwegen door stad en land
kom ik graag mensen tegen. U kunt
mij telefonisch of'Schriftelijk vertellen
wie u graag in deze rubriek zou willen
tegenkomen? Ik ben bereikbaar via 071
- 12 22 44 op toestel 10.
door Ton Pieters
boom. De brandende pastorie
liet hen koud. De volgende
ochtend vond De Kooning
het lijk van gemelde Heer
Pastoor aan de zuiddeur in
het verbrande huis.
De duvel, zowat in eigen per
soon, kwam al gauw om de
hoek kijken. Zo had Pieter
Loos gehoord dat Dirk de
Vos gezegd zou hebben: „Als
.er de Bliksem maar in is" en
het was maar goed dat de
pastoor nu zweeg „want de
Wouwbruggers zouden hem
op zijn bek geklopt hebben".
Ook een figuur apart moet
rietdekker Cornelis van
Veen zijn geweest. Hij fun
geerde op die noodlottige
avond als „pomper aan de
zuiger der brandspuit van
d'oude wetering". Hij pompte
enige tijd bij de brandende
pastorie en ging daarna naar
de „Herberge" alwaar hij
„iets tot zijne verkwikkinge
heeft genomen en vervolgens
weer op zijn post is gegaan,
maar daar kon hij niet meer
van nut zijn. Wel hielp hij
nog met „water .gieten tot de
brand bijna gedaan was".
Van Veen ging vervolgens
bij gemelde Cornelis Aker
boom een pijp tabak opste
ken. Daar zaten zo veel men
sen te eten en te drinken, dat
Van Veen zich had afge
vraagd hoe dat kon, terwijl
„er buiten gebrek aan man
schap was". Hij kreeg met die
lieden slaande ruzie. Zoiets
kon je aan een Veender wel
overlaten. Hij werd Aker
booms huisinge uitgedreven
en iemand sloeg hem nog
even „met een kan voor het
hoofd". Waarschijnlijk was
dat Pieter van Diemen; „het
bloed liep bij het hoofd ne
der".
Het eeuwige vuur"
Nu mag dan volgens de toen
malige opvattingen pastoor
Du Pré een godgewijd pries
ter op het dwarse pad zijn ge
weest, toch verdiende hij niet
wat Jan Bezuijen uitkraamde
over de „foute" herder: „Hij
heeft nu een vuur uitgestaan,
nu moet hij er nog één uit
staan, te weten het vagevuur,
of het eeuwige vuur". Toen
het felle vuur zich aan de
oostzijde uitbreidde zei Be
zuijen: „Dat is door zijn vet
en smeer 't welke nog ligt te
smeulen". De welgeboren
mannen kregen heel wat te
verwerken, bij hun verhoren.
Willem Koek liep met zijn
eveneens wonende in „de
Roelofarendsveen" om 6 uur
over het ijs in de buurt van
de pastorie en zij porde haar
man aan: „Kijk eens, hoe
licht het daar is". Waarop
manlief antwoordde: „Kijk
maar vóór u!" Terwijl hij
toch duidelijk gezien moest
hebben, dat daar brand was.
Die verdraaide Jan Bezuijen
moet ook nog tegen anderen
gezegd hebben: „Wij kunnen
hem (de pastoor dus) wel ont
beren". En die anderen hoor
den ook, dat Bezuijen had ge
zegd: „Hij zal nu door dit
vuur gepasseerd zijn naar het
eeuwige vuur. Hij lag altijd te
muilen met vuur en door dat
muilen zal hij z'n gedachten
brand verwekt hebben..."
Zo verging het begin 1776 de
dissidente Jacobus na vijf
tig vruchteloze pastorale ja
ren die z'n eigen ideeën
had en daarvan voor zijn
overtuiging niet wilde afwij
ken. Maar het eeuwige vuur,
dat de rechtgelovige malloot
Bezuijen hem toebedeeld
had, zal de wellicht radeloze
Du Pré, Jacobus in mijn
ogen Joris Goedbloed
nooit hebben verteerd. En als
de Veenders toen hadden na
gedacht maar wie deed
dat? hadden ze het ook
kunnen weten. Voor die ei
genzinnige volhouder, die
pastor zonder schapen, zou
eigenlijk, postuum, nog een
teken in de Veen moeten
worden opgericht. Zonder
meer. Dat is de lering die we
kunnen trekken uit het
speurwerk van Tom van der
'e Weverbrug: In de schaduw van 100-jarige meelfabriek
Bruggen, we maken er allemaal
gebruik van. Zeker in een water
rijke stad als Leiden zijn het on
misbare schakels in het wegen
net. Veel aandacht is er nooit aan
de Leidse bruggen besteed. De
stilte rond de Leidse bruggen is
met de presentatie van het Brug-
genboek al gedeeltelijk „ver
stoord". Het Gemeentearchief
aan de Boisotkade hoopt volgend
jaar de tentoonstelling „De Leid
se bruggen" te houden. Als inlei
ding op deze expositie verschijnt
in deze krant een serie artikelen
over Leidse bruggen. Het zijn
geen technische verhandelingen,
maar historische verhalen waar
in een brug als leidraad dient. De
gegevens zijn verzameld door een
werkgroep van historisch geïnte
resseerden, die veel van de ge
schiedenis van de Leidse bruggen
heeft uitgezocht. Samensteller is
de begeleider van deze werk
groep, de heer P.J.M. de Baar van
het Gemeentearchief. Kees van
Herpen tekent voor de eindredac
tie. De reprodukties zijn van foto
graaf Wim van Noort. Vandaag
verschijnt het drieënvijftigste ar
tikel in deze serie.
Y*fdJn een jaar dat de Leidse
-^ourant het 75-jarig be-
0i7& taan viert, verdienen
i op (jok andere jubilarissen
[p zijn minst enige aan-
'icht. Is 75 jaar al een
iele tijd, Leiden kent een
idrijf dat dit jaar zelfs
10 jaar bestaat. Voor het
jë laatste tijd zo geteister-
Leidse bedrijfsleven,
at wat oude en be-
uw: j ;ende fabrieken heeft
'en s*uiten uit Leiden
Gehuv crtrekken, is dat een
n Es;, nieke gebeurtenis. De
verkei Pilaris is meelfabriek
boren; De Sleutels", thans on-
unR°jerdeel van het Meneba-
jrik;L)ncern. Het hele ooste-
Bur jke deel van de stad
:den; lyordt door de hoge
'even; raansilo's gedomineerd.
o ook de Weverbrug,
ie er pal naast ligt en de
erbinding vormt tussen
Oosterkerkstraat en de
•e Ruyterstraat in de
1 eeheldenbuurt achter de
lissen ijlsingel,
te le
min e Weverbrug dankt zijn ont
eerst aan aan de groei van de
nnen »heldenbuurt en de behoef-
jn vo< aan een betere verbinding
iij hel,et de binnenstad. Al het
t de ?rkeer moest zich immers
idigd 10rheen via de Utrechtse
linige u8 of de Zijlpoortsbrug de
ad in en uit wurmen. De
peuwe en verbrede Ooster-
?rkstraat vormde een uit-
>mst. De aanleg ervan kon
irst serieus overwogen wor-
;n, nadat de gemeente de
v* illiete Katoenfabriek tussen
Herengracht en Oranje-
sit&isa acht gekocht had. Op 29
ni 1937 werd deze voor af-
sndei aak verkocht; aannemer
vow p. van Seumeren uit
het i trecht bood er nog 6.677,77
bij tor. Binnen twee maanden
P2ende alles weg te zijn. Op 1
d ptember volgde de aanbe-
lgens eding van het maken van de
k du» osterkerkstraat, inclusief het
impen van een deel van de
bi innenvestgracht tot aan de
kuigang van de begraafplaats
ieuw n de Groenesteeg, en het
een i aken van een nieuwe brug
Ver de Oranjegracht (de hui
dige Katoenbrug), het leggen
van een dam met duiker in de
Waardgracht (waar nu de
Derde Waardbrug ligt) en het
maken van een boogbrug van
gewapend beton over de Zijl-
singelgracht (de huidige We
verbrug).
Het hele karwei werd in twee
percelen èn in massa aanbe
steed. Bij de inschrijving in
massa was T.P. de Geus en
J.T. Strampraat te Stompwijk
met 54.797,- wel de laagste,
maar het werk werd toch ge
gund aan de op een na laag
ste, L.P. van der Geer en
A.Th. Stuifzand te Leiden,
voor ƒ54.900,-. Deze had voor
perceel I, de straataanleg,
ƒ20.700,- gevraagd en voor
perceel II, de bouw van de
bruggen en dam, ƒ35.700,-,
dus 1.500,- meer dan in mas
sa. Toch zat het bedrijf zeer
dicht bij het door Gemeente
werken geraamde bedrag:
ƒ55.000,-.
De brug over de Zijlsingel
werd een staaltje van moder
ne bruggenbouw: op 47 verti-
kale palen van 13 meter leng
te en 161 schoorpalen van 14
meter lengte kwam een ge-
heel betonnen constructie.
Met een overspanning van
13.50 meter en een breedte
van 12.66 meter (rijweg 7 me
ter en twee trottoirs van 2.40
meter) ziet men de brug be
paald niet over het hoofd. Be
halve de vormgeving zijn ook
de details duidelijk als pro-
dukten van hun tijd te her
kennen: de strak gestileerde
leuningen en de pilasters met
dekplaten van 15 centimeter
dik Zweeds graniet, waarop
siersmeedwerk. Al met al een
brug die er mag zijn, zeker
niet lelijk is en ook construc
tief nog heel wat jaartjes mee
zal kunnen. Van der Geer en
Stuifzand hebben in 1938 een
degelijk stuk werk geleverd.
Meelfabriek
De honderdjarige meelfabriek
„De Sleutels" dankt zijn ont
staan aan de in Zierikzee ge
boren molenaar Adriaan Ja
cobus Koole, die zich echter al
op 20-jarige leeftijd in 1854 te
Leiden vestigde. Zijn vader
Abraham Jacobus Koole had
pas De Valk gekocht en ver
wierf ook nog molen De
Oranjeboom in 1855; in Zie
rikzee bezat hij de door hem
in 1850 gebouwde molen De
Hoop. Veel geluk beleefde hij
met die drie molens niet: na
dat hij in 1861 eerst De Hoop
had moeten verkopen, werd
De Valk in 1864 gerechtelijk
verkocht en in 1868 kwam
ook De Oranjeboom In het
Kantongerecht onder de ha
mer. Maar er daagde enige
redding: koper van De Oran
jeboom werd zoon Adriaan
Jacobus, zodat de familie (na
het overlijden van de moeder
nog bestaande uit vader, zoon
en drie ongetrouwde doch
ters) in die molen kon blijven
wonen. Bovendien was het
een drukbeklante molen, on
danks de concurrentie van de
stoommeelfabrieken. Adriaan
had grote plannen: in 1879
kocht hij een part in een oude
stoomgrutterij op het Leven
daal, waarin hij met P.C. Ni-
cola en N.C. Oudshoorn een
broodfabriek inrichtte onder
de firma „Stoombroodfabriek
De Vereeniging". Koole was
hiervan de drijvende kracht.
Op 8 mei 1883 werd De Oran-
De Weverbrug in aanbouw, gezien vanaf hel dak van de Meelfabriek; foto 1938.
eerste in Nederland geweest
en misschien wel in heel Eu
ropa, al was deze nieuwigheid
allesbehalve een succes en
moest die al spoedig door een
elevator worden vervangen.
Om dit alles te kunnen finan
cieren zocht Koole contact
met Arie de Koster, in 1882
een van de oprichters van de
Middelburgse broodfabriek,
met wie hij op 29 april 1884 de
vennootschap onder firma
„De Koster en Compagnie"
oprichtte. Beide vennoten
zouden 75.000,- inbrengen;
Koole bracht daartoe in De
Oranjeboom, getaxeerd op
8.000,-, een pakhuis (f 2.000,-
en het gebouw en terrein
aan de Zijsingel 6.523,55).
Om het restant te kunnen
vinden, was hij gedwongen op
10 mei 1884 zijn aandeel in de
broodfabriek te verminderen.
Er werd een nieuwe vennoot
schap opgericht. „Stoom
broodfabriek De Vereeniging
onder de firma Koole, Nicola
en Compagnie", waarbij
Koole de helft van het op
60.000,-bepaalde kapitaal zou
leveren.
Voorspoedig
Aan deze twee bedrijven
heeft Koole met hart en ziel
gewerkt. Misschien wel iets te
hard: hij raakte aan de sukkel
en na een langdurig lijden
overleed hij op 29 oktober
1886. Zijn drie zusters bleven
met hun van hem geërfde
geld in de broodfabriek op het
Levendaal hoek Geregracht
zitten, maar op 16 juni 1887
kocht De Koster hen uit voor
\yat de meelfabriek betreft.
Onder zijn leiding, eerst al
leen financieel en daarna ook
technisch, groeide het bedrijf
voorspoedig: in 1890 waren er
20 werknemers en 12 PK
stoomkracht. Van zijn perso
neel verlangde hij echter heel
lange werktijden, zoals blijkt
uit het „Onderzoek omtrent
de maatschappelijke toestan
den der arbeiders, omtrent de
verhoudingen tusschen werk
gevers en arbeiders in de ver
schillende bedrijven en om
trent den toestand van fabrie
ken en werkplaatsen met het
oog op de veiligheid en de ge
zondheid der werklieden, in
gesteld door de Staatscommis
sie benoemd krachtens de wet
van 19 januari 1890".
Deze commissie hoorde getui
gen, zoals thans de RSV-com-
missie Van Dijk ook doet. Op
12 augustus 1890 hoorde men
Bernardus Theodorus Rut
gers, 45 jaar, zolderwerker,
die voornamelijk gries en
meel sorteerde. Hij werkte 14
uur achtereen met drie pauzes
van een half uur. Tot mei
1890 had dat zelfs op zondag
gegolden. Hiervoor kreeg hij
9,-, maar als hij zeven nach
ten achter elkaar werkte
11,- per week. Eén dag later
werd De Koster gehoord.
Deze meldde dat alle knechts
op Rutgers na naar huis gin
gen om te eten van 12 tot
13.30 uur. Het werk vond hij
ook niet zo zwaar: „hun ge-
heele werk- is eigenlijk rusten
in een flink lokaal, dat zij en
kel behoeven rond te wande
len om te zien of alles mar
cheert". Tegen het afschaffen
van alle zondagsarbeid was
hij ook: „mijn onderchef kan
er in 't geheel niet tegen, als
hij vrijaf heeft; dan bedrinkt
hij zich altijd".
Op 13 mei 1891 legde een
enorme brand het hele bedrijf
in de as. De Koster was blijk
baar wel goed verzekerd,
want nog in december kon
een nieuwe en vergrote fa
briek met 120 PK aan drijf
kracht in gebruik genomen
worden.. Nadat op 4 juni 1902
de schoonmakerij geheel was
uitgebrand, werden overal
Sprinkler-installaties aange
bracht. Het bedrijf groeide in
de loop der jaren sterk. Hier
over alleen al zou een boek te
schrijven zijn. Van de vele
wetenswaardigheden wordt
hier alleen nog aangestipt, dat
de ernstigste naoorlogse sta
king in Leiden bij de Meelfa
briek plaatsvond. De directeu
ren ir. F.K.T. Beukema toe
Water en H.J. de Koster heb
ben deze laten verlopen; ach
teraf konden de eisen door de
zich verbeterende tijd toch
nog ingewilligd worden. Na
de bouw van enige grote silo's
bereikte het complex in 1964
zijn grootste omvang. Maar
ook nu staat de tijd er niet
stil: directeur drs. H.J. Bou-
terse heeft een paar jaar gele
den nog het bulkbeladingssys-
teem door middel van een
computer laten automatiseren.
De Weverbrug zal het zich
wel niet aantrekken; onder de
slagschaduw van de zonnewij
zer tegen de fabriek dient hij
niet alleen de meelauto's van
„De Sleutels", maar al het
verkeer. Dat de brug niet
naar de fabriek, maar naar de
in de buurt gewoond hebben
de wevers van de Katoenfa
briek is genoemd, zal hem
evenmin deren.
De Weverbrug
bijna voltooid
met de
Meelfabriek op
de
achtergrond;
foto 1938.
jeboom dusdanig door de blik
sem getroffen, dat hij van bo
ven tot onder scheurde en het
een wonder mocht heten dat
van een van de knechts alleen
zijn haar en wenkbrauwen
een beetje geschroeid waren
en een andere lichtgewond
aan zijn rug raakte. De uitge
broken brand kon snel ge
doofd worden, dankzij de
stoombrandspuit, maar Koole
bleek niet verzekerd te zijn.
Ondanks deze grote strop
kocht hij toch vier dagen later
een pand naast de broodfa
briek en op 15 juli 1883 een
fabriekspand met stoomma
chine van 8 PK voor 6.000,-
aan de Zijlsingel. Dit gebouw
sloopte hij en op het (met een
stukje grond) vergrote terrein
dat hij van de gemeente in de
singel mocht aanplempen,
bouwde hij een moderne
meelfabriek. Nog meer inves
teerde hij, toen op 15 augustus
1883 firmant Oudshoorn uit
de broodfabriek trad om een
eigen broodfabriek te begin
nen; Koole kocht ook diens
part. De koop van dat deel,
het herstel van De Oranje
boom en de bouw van de
meelfabriek was meer dan hij
financieel kon bolwerken.
Technisch was hij echter tot
heel wat in staat. De meelfa
briek was hypermodern inge
richt, hoewel nog van beperk
te omvang de capaciteit be
droeg amper 20 ton graan per
etmaal met een verlichting
door electriciteit en het ge
bruik van walsenstoelen in
plaats van molenstenen. Ook
het lossen van graan ge
schiedde zeer modern, name
lijk pneumatisch; vermoede
lijk is deze losinrichting de