Omwegen Jacobus du Pré, Jansenist, verbrandde in 1776 tegelijk met zijn houten pastorie REIDEN fieidaeSomont WOENSDAG 10 OKTOBER 1984 PAGINA 5 DANKZIJ EEN VEENSE STUDIE WETEN WE NU MEER OVER EEN DISSIDENTE PASTOOR ?s va Gehei voo, e adn em int oèet '(legse Veenders gingen in de ischoi 'e eeuw n'et te best met Ade,jn dorpsherder om. Best zdaeei!n 6oedwillende man, die istoor Jacobus du Pré, maar jn pastorale doctrine lag de udde van Sint Petrus' Ban- ;n in Roelofarendsveen in 't iheel niet. Du Pré werd met rug nog niet aangekeken 'e Kuiji het is niet zo leuk voor ïci. üen pastoor als hij door zijn 'aaraa hapen genegeerd wordt. Du n goe ré's einde was meer dan teenti iest: hij verbrandde levend, men met zijn houten pasto- e. De naaste omwonenden aken geen hand uit om de astoor te redden. „Zo werd ;n tijdperk in de Veense erkgeschiedenis afgesloten". '^us ^ezen 'n "^e AJk- ladders", een uitgave van de lichting „Oud Alkemade", et periodiekje, dat veel i boeiend informatie om- ent de historie van Alke- geeft, beleeft zijn twee- etaris van de Stichting, uit- ebreid verslag van wat er in ie koude winternacht van 30ste januari 1776 gepas- ierd is. Ik zal proberen, het ïigszins gecomprimeerd Nedeiteer te geven. Binne Roelofarendsveen stelde overheid begin 18e eeuw lavon -n pastoor aan, die bij toeval n~ U!! Jansenisme voorstond. Ifficieel heette deze afschei- ing van de Roomse kerk de Rooms-Katholieke Kerk an de oud-bisschoppelijke Üerezij", tegenwoordig beter in H, ekend als de Oud-Katholie- kerk. Tom van der Meer: De eerwaarde heer Jacobus bijeei u Pré heeft viift»g Jaar in 24 Roelofarendsveen gewoond; ran 1726 tot 1776. Pastoor Du 'ré was een goedwillend maar werd in de Veen liet geaccepteerd. In de be- injaren van zijn pastoraat leett hij nog wel geprobeerd i van „Pi -;oi: 3.1 o de Veense bevolking zijn goede bedoelingen te tonen, maar men was niet van hem gediend en men ging toen weer elders ter kerke". Getuigen verklaringen In het rijksarchief vond Van der Meer het verslag van lijkschouwing van de pastoor door twee chirurgijns (dokto ren), aangesteld door de overheid van Alkemade. Daarna las hij de getuigen verklaringen van opgeroepen getuigen van de brand in de pastorie destijds. „Bij het doorlezen van deze verkla ringen merken we de sfeer die er toen geheerst heeft on der de bevolking ten aanzien van de pastoor. Op een win teravond in januari 1776, met vermoedelijk oostenwind, brandde de houten pastorie een scherp contrast met de huidige, die op dezelfde plek gebouwd werd totaal af. De handbrandspuit komende van Oude Wetering was ze ker te laat. De buren staken geen hand uit ter redding van de pastoor". In „De Alkmadders" zijn de verschillende verklaringen weergegeven in 18e eeuws Nederlands. Voor het leesge mak zal ik het een beetje „moderniseren". Op 5 februari 1776 vijf da gen na de fatale brand gingen een paar „welgeboren Mannen der Hooge Heerlijk heid Alckemade" met de bei de chirurgijns Willem Fille- man en Dirk Molkenboer „het overgebleven en nog niet geheel verbrande lijk van de Heer Jacobus du Pré in Roelofarendsveen en in het verbrande van zijn huis omgekomen" schouwen. Ze legden het gemelde lijk in een Zwarte kist, staande in het midden van de kerk op twee stoelen. De chirurgijns werd gelast „het selve lijk nauwkeurig te examineren en op te geven hoe zij het sel ve bevonden en wat deelen daar aan waren ontbreken de". De heren dokters deden hun werk zorgvuldig. Ze zagen de romp „waar aan de rechter arm, uitgezonderd de vin gers, sterk geschroeid en uit gedroogd" was. „Borst en buik waren van voren geheel van hun bekleedsel ontbloot, waardoor de inwendige delen van borst en buik zichtbaar waren. Van de linker arm waren omtrent vier diverse vingers beneden de articula tie afgebrand en geheel weg, alsmede de dijen welke om trent een hand breed bene den de trocanter major afge brand waren en die mede ge heel verbrand zijn. Aan het bovenste en achterste gedeel te der borst waren nog de vertebracolli waaraan nog een gedeelte van het cerebol- lum. Voor het overige was al les weggebrand". Dit was het overblijfsel van Jacobus du Pré, Jansenist, en pastoor te Roelofarendsveen, waar nie mand naar had willen luiste ren. Want de Veenders hiel den niet van „ketters". Daar had de befaamde pastoor Van der Plaat in Rijpwetering, tientallen jaren eerder, zich ook al, en met succes, tegen verzet. Hoorzitting In de plaatselijke herberg De Vier Heemskinderen hoor den de welgeboren mannen Pieter van Ruijten en Dirk Zeeuw de verklaringen van een aantal getuigen. Dat „Verbaal van Informatiën" staat in het „Criminele ding- boek van de Hooge en Vrije Heerlijkheijd Alkemade". Daar was, bijvoorbeeld, Leendert Koek. Die had die middag laat de pastoor nog de voordeur van de pastorie zien uitkomen, „met een wa ter-, of zogenaamde konkel ketel in de hand, zijn weg ne mende naar de veenwete- ring". De bejaarde gezusters Jannetje en Trijntje van Klink (65 en 64 jaar oud) Daar staat nu de pastorie van St.Petrus' Banden; op dezelfde plek waar de houten huisinge van Jacobus Du Pré samen met de pastoor verbrandde in 1776. hadden om een uur of 7 licht zien branden in de en ze dachten dat het kaars was. Jannetje zei nog tegen haar zus: „Wat doet hij zo laat aldaar met de koude". Een kwartier later zagen ze dat de pastorie in de Brand stond, „in dier voegen, dat rook en vlam boven het dak uitsloegen waarop zij dadelijk gerucht gemaakt hebben". Nauwelijks iemand ging bij Du Pré ter kerke. Jacobus was een zonderling gewor den. Pieter de Kooning rende naar de pastorie en met een hout, door hem gevonden op de pastoriewerf, heeft hij „alle moeite aangewend om de voordeur open te maken en ware het mogelijk de Pas toor te redden". Dat was on mogelijk en hij ging de tuin in „om op te speuren of de Pastoor zich ook aldaar be vond, doch al mede te ver geefs". Wel had hij verschei dene personen gezien, staan de op het ijs tussen de pasto rie en het huis van Cornelis Akerboom, bezig met het gie ten op het huis van die Aker- Op mijn omwegen door stad en land kom ik graag mensen tegen. U kunt mij telefonisch of'Schriftelijk vertellen wie u graag in deze rubriek zou willen tegenkomen? Ik ben bereikbaar via 071 - 12 22 44 op toestel 10. door Ton Pieters boom. De brandende pastorie liet hen koud. De volgende ochtend vond De Kooning het lijk van gemelde Heer Pastoor aan de zuiddeur in het verbrande huis. De duvel, zowat in eigen per soon, kwam al gauw om de hoek kijken. Zo had Pieter Loos gehoord dat Dirk de Vos gezegd zou hebben: „Als .er de Bliksem maar in is" en het was maar goed dat de pastoor nu zweeg „want de Wouwbruggers zouden hem op zijn bek geklopt hebben". Ook een figuur apart moet rietdekker Cornelis van Veen zijn geweest. Hij fun geerde op die noodlottige avond als „pomper aan de zuiger der brandspuit van d'oude wetering". Hij pompte enige tijd bij de brandende pastorie en ging daarna naar de „Herberge" alwaar hij „iets tot zijne verkwikkinge heeft genomen en vervolgens weer op zijn post is gegaan, maar daar kon hij niet meer van nut zijn. Wel hielp hij nog met „water .gieten tot de brand bijna gedaan was". Van Veen ging vervolgens bij gemelde Cornelis Aker boom een pijp tabak opste ken. Daar zaten zo veel men sen te eten en te drinken, dat Van Veen zich had afge vraagd hoe dat kon, terwijl „er buiten gebrek aan man schap was". Hij kreeg met die lieden slaande ruzie. Zoiets kon je aan een Veender wel overlaten. Hij werd Aker booms huisinge uitgedreven en iemand sloeg hem nog even „met een kan voor het hoofd". Waarschijnlijk was dat Pieter van Diemen; „het bloed liep bij het hoofd ne der". Het eeuwige vuur" Nu mag dan volgens de toen malige opvattingen pastoor Du Pré een godgewijd pries ter op het dwarse pad zijn ge weest, toch verdiende hij niet wat Jan Bezuijen uitkraamde over de „foute" herder: „Hij heeft nu een vuur uitgestaan, nu moet hij er nog één uit staan, te weten het vagevuur, of het eeuwige vuur". Toen het felle vuur zich aan de oostzijde uitbreidde zei Be zuijen: „Dat is door zijn vet en smeer 't welke nog ligt te smeulen". De welgeboren mannen kregen heel wat te verwerken, bij hun verhoren. Willem Koek liep met zijn eveneens wonende in „de Roelofarendsveen" om 6 uur over het ijs in de buurt van de pastorie en zij porde haar man aan: „Kijk eens, hoe licht het daar is". Waarop manlief antwoordde: „Kijk maar vóór u!" Terwijl hij toch duidelijk gezien moest hebben, dat daar brand was. Die verdraaide Jan Bezuijen moet ook nog tegen anderen gezegd hebben: „Wij kunnen hem (de pastoor dus) wel ont beren". En die anderen hoor den ook, dat Bezuijen had ge zegd: „Hij zal nu door dit vuur gepasseerd zijn naar het eeuwige vuur. Hij lag altijd te muilen met vuur en door dat muilen zal hij z'n gedachten brand verwekt hebben..." Zo verging het begin 1776 de dissidente Jacobus na vijf tig vruchteloze pastorale ja ren die z'n eigen ideeën had en daarvan voor zijn overtuiging niet wilde afwij ken. Maar het eeuwige vuur, dat de rechtgelovige malloot Bezuijen hem toebedeeld had, zal de wellicht radeloze Du Pré, Jacobus in mijn ogen Joris Goedbloed nooit hebben verteerd. En als de Veenders toen hadden na gedacht maar wie deed dat? hadden ze het ook kunnen weten. Voor die ei genzinnige volhouder, die pastor zonder schapen, zou eigenlijk, postuum, nog een teken in de Veen moeten worden opgericht. Zonder meer. Dat is de lering die we kunnen trekken uit het speurwerk van Tom van der 'e Weverbrug: In de schaduw van 100-jarige meelfabriek Bruggen, we maken er allemaal gebruik van. Zeker in een water rijke stad als Leiden zijn het on misbare schakels in het wegen net. Veel aandacht is er nooit aan de Leidse bruggen besteed. De stilte rond de Leidse bruggen is met de presentatie van het Brug- genboek al gedeeltelijk „ver stoord". Het Gemeentearchief aan de Boisotkade hoopt volgend jaar de tentoonstelling „De Leid se bruggen" te houden. Als inlei ding op deze expositie verschijnt in deze krant een serie artikelen over Leidse bruggen. Het zijn geen technische verhandelingen, maar historische verhalen waar in een brug als leidraad dient. De gegevens zijn verzameld door een werkgroep van historisch geïnte resseerden, die veel van de ge schiedenis van de Leidse bruggen heeft uitgezocht. Samensteller is de begeleider van deze werk groep, de heer P.J.M. de Baar van het Gemeentearchief. Kees van Herpen tekent voor de eindredac tie. De reprodukties zijn van foto graaf Wim van Noort. Vandaag verschijnt het drieënvijftigste ar tikel in deze serie. Y*fdJn een jaar dat de Leidse -^ourant het 75-jarig be- 0i7& taan viert, verdienen i op (jok andere jubilarissen [p zijn minst enige aan- 'icht. Is 75 jaar al een iele tijd, Leiden kent een idrijf dat dit jaar zelfs 10 jaar bestaat. Voor het jë laatste tijd zo geteister- Leidse bedrijfsleven, at wat oude en be- uw: j ;ende fabrieken heeft 'en s*uiten uit Leiden Gehuv crtrekken, is dat een n Es;, nieke gebeurtenis. De verkei Pilaris is meelfabriek boren; De Sleutels", thans on- unR°jerdeel van het Meneba- jrik;L)ncern. Het hele ooste- Bur jke deel van de stad :den; lyordt door de hoge 'even; raansilo's gedomineerd. o ook de Weverbrug, ie er pal naast ligt en de erbinding vormt tussen Oosterkerkstraat en de •e Ruyterstraat in de 1 eeheldenbuurt achter de lissen ijlsingel, te le min e Weverbrug dankt zijn ont eerst aan aan de groei van de nnen »heldenbuurt en de behoef- jn vo< aan een betere verbinding iij hel,et de binnenstad. Al het t de ?rkeer moest zich immers idigd 10rheen via de Utrechtse linige u8 of de Zijlpoortsbrug de ad in en uit wurmen. De peuwe en verbrede Ooster- ?rkstraat vormde een uit- >mst. De aanleg ervan kon irst serieus overwogen wor- ;n, nadat de gemeente de v* illiete Katoenfabriek tussen Herengracht en Oranje- sit&isa acht gekocht had. Op 29 ni 1937 werd deze voor af- sndei aak verkocht; aannemer vow p. van Seumeren uit het i trecht bood er nog 6.677,77 bij tor. Binnen twee maanden P2ende alles weg te zijn. Op 1 d ptember volgde de aanbe- lgens eding van het maken van de k du» osterkerkstraat, inclusief het impen van een deel van de bi innenvestgracht tot aan de kuigang van de begraafplaats ieuw n de Groenesteeg, en het een i aken van een nieuwe brug Ver de Oranjegracht (de hui dige Katoenbrug), het leggen van een dam met duiker in de Waardgracht (waar nu de Derde Waardbrug ligt) en het maken van een boogbrug van gewapend beton over de Zijl- singelgracht (de huidige We verbrug). Het hele karwei werd in twee percelen èn in massa aanbe steed. Bij de inschrijving in massa was T.P. de Geus en J.T. Strampraat te Stompwijk met 54.797,- wel de laagste, maar het werk werd toch ge gund aan de op een na laag ste, L.P. van der Geer en A.Th. Stuifzand te Leiden, voor ƒ54.900,-. Deze had voor perceel I, de straataanleg, ƒ20.700,- gevraagd en voor perceel II, de bouw van de bruggen en dam, ƒ35.700,-, dus 1.500,- meer dan in mas sa. Toch zat het bedrijf zeer dicht bij het door Gemeente werken geraamde bedrag: ƒ55.000,-. De brug over de Zijlsingel werd een staaltje van moder ne bruggenbouw: op 47 verti- kale palen van 13 meter leng te en 161 schoorpalen van 14 meter lengte kwam een ge- heel betonnen constructie. Met een overspanning van 13.50 meter en een breedte van 12.66 meter (rijweg 7 me ter en twee trottoirs van 2.40 meter) ziet men de brug be paald niet over het hoofd. Be halve de vormgeving zijn ook de details duidelijk als pro- dukten van hun tijd te her kennen: de strak gestileerde leuningen en de pilasters met dekplaten van 15 centimeter dik Zweeds graniet, waarop siersmeedwerk. Al met al een brug die er mag zijn, zeker niet lelijk is en ook construc tief nog heel wat jaartjes mee zal kunnen. Van der Geer en Stuifzand hebben in 1938 een degelijk stuk werk geleverd. Meelfabriek De honderdjarige meelfabriek „De Sleutels" dankt zijn ont staan aan de in Zierikzee ge boren molenaar Adriaan Ja cobus Koole, die zich echter al op 20-jarige leeftijd in 1854 te Leiden vestigde. Zijn vader Abraham Jacobus Koole had pas De Valk gekocht en ver wierf ook nog molen De Oranjeboom in 1855; in Zie rikzee bezat hij de door hem in 1850 gebouwde molen De Hoop. Veel geluk beleefde hij met die drie molens niet: na dat hij in 1861 eerst De Hoop had moeten verkopen, werd De Valk in 1864 gerechtelijk verkocht en in 1868 kwam ook De Oranjeboom In het Kantongerecht onder de ha mer. Maar er daagde enige redding: koper van De Oran jeboom werd zoon Adriaan Jacobus, zodat de familie (na het overlijden van de moeder nog bestaande uit vader, zoon en drie ongetrouwde doch ters) in die molen kon blijven wonen. Bovendien was het een drukbeklante molen, on danks de concurrentie van de stoommeelfabrieken. Adriaan had grote plannen: in 1879 kocht hij een part in een oude stoomgrutterij op het Leven daal, waarin hij met P.C. Ni- cola en N.C. Oudshoorn een broodfabriek inrichtte onder de firma „Stoombroodfabriek De Vereeniging". Koole was hiervan de drijvende kracht. Op 8 mei 1883 werd De Oran- De Weverbrug in aanbouw, gezien vanaf hel dak van de Meelfabriek; foto 1938. eerste in Nederland geweest en misschien wel in heel Eu ropa, al was deze nieuwigheid allesbehalve een succes en moest die al spoedig door een elevator worden vervangen. Om dit alles te kunnen finan cieren zocht Koole contact met Arie de Koster, in 1882 een van de oprichters van de Middelburgse broodfabriek, met wie hij op 29 april 1884 de vennootschap onder firma „De Koster en Compagnie" oprichtte. Beide vennoten zouden 75.000,- inbrengen; Koole bracht daartoe in De Oranjeboom, getaxeerd op 8.000,-, een pakhuis (f 2.000,- en het gebouw en terrein aan de Zijsingel 6.523,55). Om het restant te kunnen vinden, was hij gedwongen op 10 mei 1884 zijn aandeel in de broodfabriek te verminderen. Er werd een nieuwe vennoot schap opgericht. „Stoom broodfabriek De Vereeniging onder de firma Koole, Nicola en Compagnie", waarbij Koole de helft van het op 60.000,-bepaalde kapitaal zou leveren. Voorspoedig Aan deze twee bedrijven heeft Koole met hart en ziel gewerkt. Misschien wel iets te hard: hij raakte aan de sukkel en na een langdurig lijden overleed hij op 29 oktober 1886. Zijn drie zusters bleven met hun van hem geërfde geld in de broodfabriek op het Levendaal hoek Geregracht zitten, maar op 16 juni 1887 kocht De Koster hen uit voor \yat de meelfabriek betreft. Onder zijn leiding, eerst al leen financieel en daarna ook technisch, groeide het bedrijf voorspoedig: in 1890 waren er 20 werknemers en 12 PK stoomkracht. Van zijn perso neel verlangde hij echter heel lange werktijden, zoals blijkt uit het „Onderzoek omtrent de maatschappelijke toestan den der arbeiders, omtrent de verhoudingen tusschen werk gevers en arbeiders in de ver schillende bedrijven en om trent den toestand van fabrie ken en werkplaatsen met het oog op de veiligheid en de ge zondheid der werklieden, in gesteld door de Staatscommis sie benoemd krachtens de wet van 19 januari 1890". Deze commissie hoorde getui gen, zoals thans de RSV-com- missie Van Dijk ook doet. Op 12 augustus 1890 hoorde men Bernardus Theodorus Rut gers, 45 jaar, zolderwerker, die voornamelijk gries en meel sorteerde. Hij werkte 14 uur achtereen met drie pauzes van een half uur. Tot mei 1890 had dat zelfs op zondag gegolden. Hiervoor kreeg hij 9,-, maar als hij zeven nach ten achter elkaar werkte 11,- per week. Eén dag later werd De Koster gehoord. Deze meldde dat alle knechts op Rutgers na naar huis gin gen om te eten van 12 tot 13.30 uur. Het werk vond hij ook niet zo zwaar: „hun ge- heele werk- is eigenlijk rusten in een flink lokaal, dat zij en kel behoeven rond te wande len om te zien of alles mar cheert". Tegen het afschaffen van alle zondagsarbeid was hij ook: „mijn onderchef kan er in 't geheel niet tegen, als hij vrijaf heeft; dan bedrinkt hij zich altijd". Op 13 mei 1891 legde een enorme brand het hele bedrijf in de as. De Koster was blijk baar wel goed verzekerd, want nog in december kon een nieuwe en vergrote fa briek met 120 PK aan drijf kracht in gebruik genomen worden.. Nadat op 4 juni 1902 de schoonmakerij geheel was uitgebrand, werden overal Sprinkler-installaties aange bracht. Het bedrijf groeide in de loop der jaren sterk. Hier over alleen al zou een boek te schrijven zijn. Van de vele wetenswaardigheden wordt hier alleen nog aangestipt, dat de ernstigste naoorlogse sta king in Leiden bij de Meelfa briek plaatsvond. De directeu ren ir. F.K.T. Beukema toe Water en H.J. de Koster heb ben deze laten verlopen; ach teraf konden de eisen door de zich verbeterende tijd toch nog ingewilligd worden. Na de bouw van enige grote silo's bereikte het complex in 1964 zijn grootste omvang. Maar ook nu staat de tijd er niet stil: directeur drs. H.J. Bou- terse heeft een paar jaar gele den nog het bulkbeladingssys- teem door middel van een computer laten automatiseren. De Weverbrug zal het zich wel niet aantrekken; onder de slagschaduw van de zonnewij zer tegen de fabriek dient hij niet alleen de meelauto's van „De Sleutels", maar al het verkeer. Dat de brug niet naar de fabriek, maar naar de in de buurt gewoond hebben de wevers van de Katoenfa briek is genoemd, zal hem evenmin deren. De Weverbrug bijna voltooid met de Meelfabriek op de achtergrond; foto 1938. jeboom dusdanig door de blik sem getroffen, dat hij van bo ven tot onder scheurde en het een wonder mocht heten dat van een van de knechts alleen zijn haar en wenkbrauwen een beetje geschroeid waren en een andere lichtgewond aan zijn rug raakte. De uitge broken brand kon snel ge doofd worden, dankzij de stoombrandspuit, maar Koole bleek niet verzekerd te zijn. Ondanks deze grote strop kocht hij toch vier dagen later een pand naast de broodfa briek en op 15 juli 1883 een fabriekspand met stoomma chine van 8 PK voor 6.000,- aan de Zijlsingel. Dit gebouw sloopte hij en op het (met een stukje grond) vergrote terrein dat hij van de gemeente in de singel mocht aanplempen, bouwde hij een moderne meelfabriek. Nog meer inves teerde hij, toen op 15 augustus 1883 firmant Oudshoorn uit de broodfabriek trad om een eigen broodfabriek te begin nen; Koole kocht ook diens part. De koop van dat deel, het herstel van De Oranje boom en de bouw van de meelfabriek was meer dan hij financieel kon bolwerken. Technisch was hij echter tot heel wat in staat. De meelfa briek was hypermodern inge richt, hoewel nog van beperk te omvang de capaciteit be droeg amper 20 ton graan per etmaal met een verlichting door electriciteit en het ge bruik van walsenstoelen in plaats van molenstenen. Ook het lossen van graan ge schiedde zeer modern, name lijk pneumatisch; vermoede lijk is deze losinrichting de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1984 | | pagina 5