„Ouderen zijn niet zielig, kinderlijk of hulpbehoevend' Kwaliteit is beter geworden CEESEGAS(71): De beroepsvisser W. Hol te Beneden-Leeuwen vangt in het najaar tegenwoordig weer tientallen rivierprikken in zijn ankerkuil, waarmee hij in de Waal voor het dorp IJzen- doorn vist. Ook de beroepsvis ser C. Rotgans vangt de laatste jaren weer heel wat rivier- prikken in zijn fuiken, die in de spuikom bij Den Oever staan. En zij zijn de enigen niet; de rivierprik, die men tien jaar geleden haast uitge storven waande, is weer in op mars. Idem dito (zij het in bescheidener mate) de meerval. Idem dito de beekforel. Trouwens: hengelaars die veel in de grote rivieren vissen hebben al enige jaren lang de we tenschap dat er meer vis zit dan in de jaren zestig en zeventig, maar vooral ook, dat de vis van veel be tere kwaliteit is. Als je vijftien jaar geleden in de Lek bij Schoonhoven nog wel eens een knappe voorn ving, stonk het dier naar de phenol en/of chloor. Tegenwoordig is daar prima vis te vangen en ze riekt fris, zoals vis behoort te rieken. Sterker nog: in de Rotterdamse havens wordt de laatste jaren weer knappe voorn en baars gevangen. Nee, nee, geen leefnetten vol, maar even goed. De miljarden die we aan waterzui vering uitgeven, werpen dus echt ook voor de visserij hun baten af en dat is een zeer goede zaak. Of, om het te zeggen in de behoedzame en naar ik aanneem wetenschappe lijk verantwoorde woorden van de bioloog drs. W. G. Cazemier (Rijks instituut voor Visserijonderzoek): „Het lijkt mij nauwelijks gewaagd te stellen, dat de visstand in veel wateren er qua soortenrijkdom niet meer op achteruit gaat, integen deel, er is een kentering aan de gang. Dit geldt vooral voor de grote rivieren en de beken, waar de ver ontreiniging met afbreekbaar orga nisch materiaal flink is teruggelo pen. Zo vertoont het zuurstofgehal te van het Rijnwater sinds 1964 een stijging, hoewel er nog wel sprake is van eutrofie (dat is de overdadige voedselrijkdom, veroorzaakt door een overmaat van allerlei afvalstof fen in het water), te veel zware metalen en nauwelijks afbreekbare microverontreinigingen". „Als evenwel grote maraenes (een vissoort) op de rivieren verschij nen, de sneep-, barbeel-, kopvoorn, beekforel- en zeeforelstand voor uitgang vertonen dan kan er van enig optimisme sprake zijn. Uit gesprekken met beroepsvissers bleek ook, dat de steurkrabben tal rijker worden". Verdwaalde exemplaren Drs. Cazemier schreef dit in het zo mernummer van het maandblad Visserij (uitgave van het ministerie van landbouw en visserij). Zijn ver haal is gebaseerd op reeksen van waarnemingen door heel veel „mensen van de waterkant" gedu rende heel wat jaren. Er wordt in zijn interessante ver haal ook antwoord gegeven op een vraag, die al jarenlang elk ogenblik weer wordt gesteld: „Is de zalm te rug in de Nederlandse wateren?" Tot nu toe is steeds gezegd: „Nee, alle vele, vele tientallen mel dingen ten spijt, is er al heel lang géén zalm in onze wateren gevan gen. Al deze meldingen betreffen de vangst van schotzalm ofwel zee forel. Een heel mooie en lekkere vis, maar geen zalm. Er blijkt nu echter dat er wel nu en dan een zalm kan voorkomen. Zeeforel Laat ons evenwel geen vreugdevu ren ontsteken, want anders maken we ons blij met een dode mus. In derdaad is uit een onderzoek geble ken, dat er een aantal jaren gele den (1970 en 1972) twee zalmen in onze wateren zijn gevangen, maar pas dit jaar is uit een publikatie van de onderzoeker Larsson geble ken, dat het hier „verdwaalde" exemplaren uit Scandinavië betrof. In Zweden en Noorwegen kweekt men zalm, in zoet water, en na een paar jaar wordt die zalm in zee uit gezet. Waarom? Omdat zalm altijd weer, als ze zo ver is dat ze aan na geslacht gaat denken, naar de ge boorteplaats terugkeert. Maar niet linea recta, hetgeen dan bleek uit die twee meldingen; de vissen wa ren, respectievelijk 42,5 en 60 cm lang, bij ons, vier jaar oud, in een fuik terechtgekomen. Maar zeeforel, ja, die neemt ook heel flink toe de laatste jaren. Ik ken al hengelvrienden die zich langs onze kust op de vangst van die prachtige, sterke, heerlijke, in derdaad heel veel op een zalm ge lijkende vis specialiseren Goede vangplaatsen schijnen de haven- dammen van Harlingen, Den Hel der, IJmuidense pieren, het Ca- landkanaal bij Rotterdam. Ik ken een man (ik ken hem zo goed, dat ik weet dat hij geen opschepper is), die vorig jaar iets meer dan 100 zeeforellen ving langs de Neder landse kust. Ja, aan de hengel hoor. Drs. Cazemier: „De zeeforel neemt volgens de beroepsvissers de laatste vijf a zes jaar in aantal toe. Zowel een- als tweejarigen, als op paaitrek zijnde, stroomopwaarts trekkende exemplaren worden op de grote „doorgaande" wateren gevangen". Uit de tabel die hij bij zijn studie voegt, haal ik: Vangsten van zeefo rel aan de hengel in de Rijn bij Tol kamer, in de Maas bij Heijnen, in de Biesbosch, in het Noordzeeka naal bij IJmuiden, in de Maas bij Belfeld. Dat zijn enkele stuks na tuurlijk. Maar ook: vier jaar gele den op één dag zeven in fuiken in het Hollands Diep, drie jaar gele den een twintig in fuiken bij Heerewaarden en tenslotte: een tel ling van drie jaar lang door een fuikenvisser in het Ketelmeer: 374 stuks- Wie wel eens een zeeforel heeft ge vangen (aan kunstaas dan wel aan worm of aan de kust zeepier) weet dat dit een fantastische sport vis is en bovendien naderhand een allersmakelijkste versiering van de tafel. Betere kwaliteit Om kort te gaan (want het artikel van drs. Cazemier is lang en bevat nog veel meer wetenswaardigs, te veel om hier allemaal te citeren): het is geweldig dat de waterkwali teit van onze rivieren beter wordt. Niet alleen voor de vissen en de vissers natuurlijk, maar voor ons allemaal. Helaas (om niet al te opti mistisch te eindigen) constateert de onderzoeker ook dat „de verbete ring van de. waterkwaliteit in de polder- en boezemwateren minder schijnt door te zetten". En inderdaad: iedereen die vaak in polders vist weet dat er op het ter rein van de waterkwaliteit daar nog enorm veel te verhapstukken 1S UA. C. W. VAN DER VET ZATERDAG 15 SEPTEMBE ,Cees Egas: „Gunst ben jij al 70? Het is je niet aan te zien". Dat is je reinste vorm van De kloof tussen (zeer) jong en (erg) oud in onze sa menleving dreigt steeds wijder te worden. Beide groepen raken van elkaar vervreemd. De tussenlig gende generatie vergeet al te gemakkelijk aan oude ren en hoogbejaarden haar toekomst aandacht te schenken. Als gevolg van allerlei maatschappelijke ontwikke lingen worden de ouderen teruggedrongen. Men spreekt over „de problematiek van de ouderen". Problematiek Bestaat die eigenlijk wel Hebben we als maatschappij niet ten onrechte gezocht naar een probleem Over dit onderwerp vandaag in onze serie „Oude ren" een gesprek met oud-staatssecretaris C. Egas, thans actief werkzaam in het Centraal Orgaan Sa menwerkende Bonden van Ouderen (COSBO). ALKMAAR Scherp klinkt het: „Het is de meest fnuikende discri minatie als men zegt dat ouderen zielig zijn, hulp nodig hebben en kinderlijk zijn". Oud-staatssecreta ris Cees Egas (71) uit Alkmaar vindt dat ouderen (het woord be jaarden komt hem niet over de lip pen) neerbuigend worden behan deld. „Dat blijkt uit allerlei omstan digheden en feiten. Maar ouderen zijn volwaardig en gelijkwaardig aan jongere mensen. Wie er vanuit gaat dat ouderen per definitie min derwaardig zijn, miskent de wijs heid en levenservaring van de ou dere generatie", zegt hij vol,vuur. Die discriminatie uit zich in soms al kleine feitjes. Het is als compli ment bedoeld als een jongere tegen iemand zegt: „Gunst, ben jij al 70? Het is je niet aan te zien", maar zo'n opmerking is je reinste vorm van discriminatie. „Alsof ouderen er hoe dan ook oud uit moeten zien. Dat is onzin en in feite grie vend voor de aangesproken oude re", meent Egas. Hij zet zich actief in voor het oude renwerk door lezingen en voorlich ting te geven. Dat werk doet hij na mens het COSBO, ofwel Centraal Orgaan Samenwerkende Bonden van Ouderen in Nederland. Cen traal in zijn lezingen staat de vol waardigheid van ouderen. „Tot op hoge leeftijd kunnen oude ren volwaardig blijven. Aan een kalenderleeftijd heb je in dit ver band hoegenaamd niets. Iemand van vijftig kan net zo goed oud zijn als iemand van tachtig of hon derd". Jong van geest „Uit allerlei onderzoeken is geble ken dat ouderen jong van geest blijven, mits ze hun lichaam en geest blijven gebruiken. Ook bleek dat ouderen intelligenter zijn dan jongeren. Ik spreek in dit verband liever van wijzer. De levenserva ring van ouderen brengt met zich mee dat ze wijzer zijn. Als je dat in telligentie'wilt noemen, mij goed". „Maar het grote punt is, dat de massa van de bevolking nooit is of wordt uitgedaagd. Voor die massa gaat die conclusie niet op. Daarom ook moeten we toe naar een per-' manente educatie, een voortduren de scholing, zeg maar. De leermo gelijkheden stijgen nog als je je geest maar wakker houdt. In de Sovjet-Unie is gebleken dat men op negentigjarige leeftijd nog prima leeresultaten kan bereiken". Egas kan zich boos maken als jon geren een negatief beeld van oude ren ophangen. „Het is ongelooflijk als je een jongere hoort beweren dat ouderen zijn uitgerangeerd, dus op dood spoor staan, want dat zegt hij in wezen, en ook nog duur zijn. Dat beeld is een ramp. Ik verwijt de maatschappij zich zo'n negatief beeld te hebben gevormd. Het ge volg is, dat ouderen met vele vor men van discriminatie worden ge confronteerd, zoals - De arbeidsdiscriminatie. Die be gint al bij veertig jaar. Velen zitten in de wao, afgekeurd dus. De pro motiemogelijkheden bestaan voor ouderen niet of nauwelijks. Inte gendeel, ze moeten versneld met pensioen worden gestuurd, terwijl ouderen meestal de ruggegraat van veel bedrijven vormen. - De kennisdiscriminatie. Het leren is afgestemd op de jeugd tot 25 jaar. Ouderen krijgen geen enkele kans voor bij- of omscholing. Het niveau is niet aangepast. Dat is een grote verspilling van kennis en ervaring. - Invloeddiscriminatie bestaat ook. Een kwart van de leden van de Tweede Kamer is gekozen door ou deren, maar er zitten maar enkele ouderen in het parlement. Dat geldt trouwens ook voor Provincia le Staten en gemeenteraden. En dan te weten'dat de vitaliteit toe neemt. - Inkomensdiscriminatie is het vol gende probleem. Het wordt nor maal gevonden dat je -na je pensi oen zeventig procent van je laatst verdiende loon ontvangt. Die stel ling is volkomen onhoudbaar. Zes tig procent van de ouderen zit dicht bij de aow-uitkering. Eigenlijk heb ben gepensioneerden meer inko men nodig. Zij hebben zeker het volle loon nodig om hun zee van vrije tijd zinvol te vullen. - Woondiscriminatie is nog zo'n kwestie. Ouderen zouden de beste woningen moeten hebben. Voor twee derde van de ouderen zijn de betere woningen volstrekt onbe taalbaar. Zelfs een huursubsidie is niet toereikend. Heel veel ouderen wonen in bar slecht toegankelijke woningen. In die zin worden ze dubbel gediscrimineerd. - Gezondheidsdiscriminatie vormt het slot van het rijtje. Zij is bepaald niet de onbelangrijkste. Ouderdom, zo praten mensen elkaar na, komt met gebreken. Maar dat is een vol komen verouderd idee. Als er ge breken optreden, komen die niet door ouderdom, maar door vroege re levensomstandigheden: zwaar en langdurig werken, grote spannin gen en slechte woonsituaties. Mensen die aandacht voor hun ge zondheid hebben, hebben een grote kans op een hoge leeftijd. Veel mensen geloven dat niet. Ze drin ken er maar op los en ze eten veel te veel". Vlucht in ziekte Maar ook de oudere zelf werkt vol gens Egas aan het negatieve beeld mee. De helft van de groeiende groep ouderen vlucht in de ziekte. Dat is het gevolg van het gegeven dat ze hun vrije tijd niet zinnig be steden. Dan treedt eenzaamheid en isolement op. „Ouderen gebruiken ook veel te veel medicijnen. Artsen schrijven ze maar voor en de ouderen slik ken ze wel. Zo raken ouderen ver giftigd door medicijnen. Maar ja, veel ouderen zetten artsen ook on der grote druk. Eens ontmoette ik een oudere vrouw. Zij slikte per dag dertien verschillende soorten pillen. We haalden haar arts erbij en vroegen hem hoeveel medicij nen zij eigenlijk nodig had. Zijn antwoord verbaasde me: „Mevrouw heeft eigenlijk maar één medicijn per dag nodig". Op voorlichtingsda gen zeg ik altijd maar weer: Blijf uit handen van de dokter!", aldus Egas. „Eenvoudig gezegd, ja, maar oude ren lopen te snel naar de dokter en de dokter heeft een veel te negatief beeld van de ouderen. Voor oude ren geldt dat ze veel moeten rusten en vooral regelmatig moeten leven. Dat zou hun nog veel duidelijker en veel vaker gezegd moeten wor den", stelt Egas, die zegt zelf nooit naar de dokter te gaan. Als we over ouderen spreken, den ken we terstond aan verzorgings- en verpleeghuizen. „Ja, dat beeld komt telkens naar voren. Maar het is bekend dat slechts vier a vijf procent van de ouderen in tehuizen woont. Ik ben en blijf van mening dat zeker de helft van ouderen niet in een hoort. We zullen het tingen ook moeten ouderen hun eigen lijkheid laten behouden". Betutteling „De nood leidt tot een betera Behorend tot de oppositiepak ik het beleid van het kabinfci bers moeten afwijzen. Toch jv zeggen niet ongelukkig te zj- het streven van minister >t man. Ik zeg dat afgezien fe persoon van de ministeij hoofdlijn is tot mijn genoej juiste. Hij wil aan de betii van de ouderen een eind L Dat vind ik heel erg bel4j Vooral de blijvende inschj£ van de ouderen heeft mijn instemming. Alleen de II gingen die de minister wil d(J ren zijn te ingrijpend en koj( snel. De ouderen hebben daar moeite mee. De minis!:, dat eens beter moeten besef; BOB

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1984 | | pagina 18