I „Ik heb JAN DE HARTOG s vak geleerd isdoor naar de - leugenaars ute luisteren ZATERDAG 23 JUNI 1984 ma ndi piï rSVILLE (VS) jp?it hier midden op Dit is de kaartenka- zegt de zeventigja- ■uiiJan de Hartog. We I in zijn werkkamer, wanden behangen iaplanningborden, de aarten op de grond, r(JBgronden van ha- op tafel en de Ame- »i Harbor Pilot open- d]en. We zijn in Ti le, een miniem fttsje je vraagt de er heen en je blijkt jgiiddenin te staan e staat New Jersey, s de rivier de Dela- ip), met aan de andere ai Pennsylvania, Qua- and. injka, de thuishaven sinds 1957 Jan de Hartog, Nederlands die zijn boeken in het En- jhrijft. Behalve dat New Jer- "the Garden State" door moe- atuur wel erg nat gehouden -> is de zee ver. Titels als >per naast God", „Hollands 8)" lijken bijna exotisch in dit ïhap. Maar De Hartogs „Ik zit nidden op zee" klinkt in zijn tamer minder absurd. Hij is aan een nieuw boek. De tocht en schip vanaf Zuid-Amerika de Stille Oceaan. Op de kaar- laggetjes van de havens waar Commodore" bunkert. De Har- jekt het verhaal, waarover hij ir niet veel kwijt wil („Je de huid niet verkopen voor =er geschoten is") naar zich toe: len net uit Kalau (een nauwe- met het blote oog op Neder- kaarten te bespeuren eiland- de Tongatapu-groep, Polyne- I) weg. Met die havenkaarten Hik precies aan welke kade ik 5il heb de vaaraanwijzingen en tohavenvoorschriften. Alles li ïn hier echt op zee. Af en toe leuk thuis te varen. En als je thuis bent,-daar ga je weer", ilfde soort houding heeft De g ten opzichte van Nederland, opzichte van Nederland ben zeeman die zegt: dat is m'n ''laven, maar ik kom er niet Er zit wat Nederland betreft l-ten kleine nagel van venijn in tkrtogs vlees. „Een van de re- i", zegt hij, „is dat ik destijds i'n blote lichaam tegen de ka delopen ben. In een interview de Franse televisie werd me 3«gd (Jan de Hartog zet opeens Jechtige stem op, zoals hij ge ide het hele gesprek de door opgevoerde personages met Jypeert. BJ): „Hoe verklaart u jer de eeuwen heen zeker de Jvan de moedige bevolking 4w kleine vaderland altijd is raren om nieuwe horizonten te stoten?" Toen was mijn lord: da's vanwege die andere iDaar heb ik toen ontzettende tee gehad. Maar 't is wel een i zo. Ik behoor blijkbaar bij fclft die Nederland op een af- inniger bemint dan wanneer 1 ter plekke gevangen zjt. Ik mijn jongemannentijd, m'n xtijd in Nederland doorge it. En dan is het onzin om te n: dat hak ik af. Dat kun je Dn niet. Goed, 't kan, alles fnaar dan drijf je als een half door de seancekamer. Ik f meestal over Nederlanders *derlandse situaties. Dat is de ld waarin ik opgegroeid ben K>ral, daar liggen de waarden et grondvlak van mijn leven geworden. Nederland is m'n f. En je kunt ook niet zeggen: irader bevalt me niet, ik neem dere". B Ie non de Hartogs laatste boek, in rika al in paperback verkrijg- heet „The trail of the Ser- f. In Nederland gaat het in het ir verschijnen als „De vlucht de Henny". Het verhaal van opmerkelijke en atheïstische lein van een kuster in Neder- l-Indië, 1942 (De Hartog: „Hij 1 al in „Gods geuzen" voor, je i'm opzoeken"), vluchtelingen Ie kust van Borneo oppikkend conflict met een oude non en I sterke geloof. Een Ameri- K krant vergelijkt De Hartog i Pools-Engelse zeeschrijver )h Conrad, „het beste soort re- ïze fictie" zegt een ander blad. Jan de Hartog: „Ik wilde carrière maken zonder „Hollands Glorie"en dat is gebeurd". Nederlandse verteller midden op zee in het Amerikaanse Titusville De Hartog vertaalde het zelf naar het Nederlands. „Dat is eigenlijk twee keer schrijven. Je komt tot de ontdekking dat heel veel dingen gewoon niet te vertalen zijn. Die in het Nederlands compleet anders worden dan in het Engels en vice versa. Er was een passage in „Het Koninkrijk van de Vrede" die ab soluut niet kon in het Nederlands. Een beschrijvende passage, van een vent die uit het raam van de ge vangenis naar de nachthemel kijkt. Mij lukte het niet. Theun de Vries heeft het geprobeerd en_ het ging niet. Max Dendermonde lukte het ook niet. Het bleef onleesbaar. Ik heb 'm er toen maar uitgelaten. „De vlucht van de Henny" is geba seerd op het verhaal van die beurt schipper aan de kust van Borneo die tijdens de oorlog vluchtelingen oppikte en naar Java bracht. En dan is er nog een verhaal, ook waar gebeurd, van een torpedojager die zich als eiland vermomde en ook vluchtelingen oppikte. Die heb ik gecombineerd. De kapitein van die kuster is een dwerg en een atheïst. Hij neemt een aantal geestelijken aan boord, maar hij gebruikt de ge legenheid om te bewijzen dat gods dienst opium voor het volk is en dat de geestelijkheid alleen op ei genbelang uit is. Hij zegt tegen die dominees en die priesters: je mag alleen aan boord als je een eed af legt op de bijbel waarin je zegt: God bestaat niet, het is allemaal onzin, ik ben m'n hele leven lang een hy pocriet en een huichelaar geweest. Die geestelijken concluderen dat ze met een krankzinnige te maken hebben en dat ze die eed gezien de omstandigheden best kunnen afleg gen. Alleen die oude non niet. Zij heeft dertien achterlijke kinderen voor wie ze zorgde op een missie post in Borneo moeten achterlaten. „Ik doe het alleen als jé naar Bor neo teruggaat om die kinderen te rug te vinden", zegt ze. „Dat is een kans van één op de duizend, dat is niet eerlijk", zegt de kapitein. Ze wil het toch en geeft zo haar hele toekomst in het hiernamaals prijs". Pruimemond Een thema dat in het verlengstuk van De Hartogs Quaker-geloof lijkt te liggen: niet de woorden tellen, maar de daden. Met je leven teke nen voor je geloof. De Hartog: „Je moet'het niet thematisch zien. Dat is trouwens typisch Nederlands, al is het vleiend. Iedereen vindt erin wat ie lezen wil. In Amerika is het nogal met een pruimemond ont vangen, omdat 't als anti-clericaal werd gezien en dat is hier niet po pulair. Wat dat betreft zou 't in Frankrijk, waar 't ook in het najaar uitkomt, een betere kans maken. Ik heb het geschreven vanuit de per sonages en zo moet je het ook lezen. Als je 't vertelt als thematisch ver haal, denk je: hè, nou, wéér zo'n re ligieus boek. En dat is 't nauwe lijks". Zijn vierdelige Quaker-epos „Het koninkrijk van de vrede" (The peacable kingdom) waaraan De Hartog tien jaar werkte, moet zo ook een verrassing geweest zijn voor een Amerikaans publiek dat hem als „schrijver van de zee" ken de. De Hartog wat schamper: „Het interessante gevolg was dat al die vrolijke luie mannen die zomers met bootjes varen opeens hun inte resse verloren. Die verhalen over de zee, die laten zich lekker lezen aan boord van je jacht, in je onop gemaakte kooi. Maar dan komt die vent opeens met vier dikke delen over godsdienst, nou die kunnen we verder wel vergeten. Ik kreeg toen wel opeens brieven uit twee verschillende lezers werelden". Ziekenhuis De Hartogs boek dat het meeste ef fect opleverde had, merkwaardi gerwijs, het minste publieke succes in Amerika: „Het ziekenhuis" (The hospital), over de wantoestanden in het armenziekenhuis voor de zwar te bevolking van Houston De Har tog: „Er zijn hier nauwelijks tien exemplaren van verkocht, maar door de Nederlandse pers dat moet ik onmiddellijk zeggen heeft 't een uniek effect gehad. Ik heb toen samengespannen met de pers, gevraagd of men geen blad voor de mond wilde nemen, heb alle verhalen over dat hospitaal la ten vertalen en via de Amerikaan se consul naar Houston laten stu ren. Er was één figuur, die zelfs een campagne voor voedselpaket- ten voor dat armenziekenhuis is begonnen en dót heeft 't gedaan. „Let's give the damned Dutchmen his hospital", hebben ze toen hier gedacht en nu is het 't beste liefda digheidsziekenhuis dat Amerika heeft. Terwijl de leiding helemaal in negerhanden is. Zoiets overkomt je maar één keer in je leven". Verteller De Hartog, wat afstandelijk aan het begin van het gesprek raakt op z'n praatstoel. Hij heeft publiek nodig. Als zijn gehoor lachend reageert op anekdotes, speelt hij de volgende met stemverheffing nog breder uit en zegt wat verbouwereerd als ik hem complimenteer met z'n acteer talent: „Ik had toch niet de indruk dat ik zat te acteren". Hij is een verteller. In een interview dat ik twaalf jaar geleden met hem had, zag hij die betiteling nog als ver derfelijk, omdat de Nederlandse pers die als het tegendeel van lite ratuur gebruikte, nu wil hij het best als een eretitel opvatten. „Er blijven altijd mensen die sterke verhalen vertellen" zegt hij. „Ik heb 't vak geleerd in Huizen, waar ik opgroeide. Door te luisteren naar de leugenaars. Oude vissersmannen op een bankje in het dorp, die ver halen zaten te vertellen. Die deden de kerk concurrentie aan. Adem loos was ik. Toen ik later ben gaan varen, ben ik ze weer tegengeko men. Ik herinner me een bootsman aan boord van het hospitaalkerk schip De Hoop. Daar was ik toen scheepsjongen. Kajuitbediende van de dokter. Dat was 1928. Het schip was een grote schoener en daar zat de hele bemanning nog in het vooronder. Ik deelde een kooi met de kajuitbediende van de dominee, Chris Muis heette die. En die boots man heette Stobbe. Een dikke man die je geen cent zou geven. Overal had-ie haar, behalve waar 't hoor de. Een kale kop, maar als ie z'n hessie uitdeed, had-ie nog een trui aan. Hij kon geen orde houden, geen beste bootsman, maar hij was de grootste verteller die ik ooit ge hoord heb. Er was wel eens keet in het vooronder, ruzie, elkaar uit schelden en dan zat hij in een hoek een sok te mazen op een mok. En opeens begon-ie: „Tjaaaa, dat was zo'n rare vrouwEn dan ver breidden de ringen van stilte zich door het vooronder. En dan iemand al gauw: „Wie was dat, bootsman?" En dan kwam er een fantastisch verhaal van een jolig, dik wijf, dat een leuk, pittig scheepskokje had getrouwd. Alleen had-ie een ge heim, een dodelijk geheim. Hij had een staartje en 's avonds liep-ie parmantig voor haar heen en weer te kwispelen. „Ik vind 't enig Piet", zei ze, „ik brei een broekje met een gat van achteren voor je, dan kun je ook als het kil wordt zo rondlo pen, maar laat het nóóit aan een ander zien". Maar ja, hoe gaat dat met sprookjes, die verboden deur, daar moet je toch een keer door heen. Dus op een dronken avond heeft ie 't toch gedaan en hebben een paar barbaren dat staartje afge hakt en hij is doodgebloed". „Nou, dat is een verhaal, dat ver geet je van je leven niet. Als je dat als jongetje van hoe oud was ik, dertien, veertien hoort, denk je: dat ga ik ook doen. Dus ik heb een verhaal bedacht, fantastisch, over twee apen die uit Artis zijn ge vlucht, een roeiboot hebben gepikt, en patrijspoorten gaan verkopen. Dus ik in dat vooronder: „Nou, dat waren zulke leuke apenGeen reactie. Alleen riep iemand: „Zeg, wie heeft m'n pennemes gezien? 't Lag hier gisteren nog". Die boots man komt naar me toe en zegt: „Dat heb je verkeerd aangepakt. Als je een verhaal vertelt, dan moet je dat 'r nooit koud insmijten. Daar moet je aan werken. Daar ga je mee naar de kok. Die staat altijd in z'n kombuis. En als ie alleen is, vertel je 't. En daarna zegje: „Kok, ik ga d'r weer 's van tussen". Maar je blijft buiten wachten. Als de vol gende vent binnenkomt, en de kok vertelt 'm dat verhaal, dan zit je goed. Doet-ie 't niet, dan kun je 't vergeten". Dat is een goeie les ge weest" Kunst En ironisch breit De Hartog er on gevraagd een vervolgverhaal aan: „Diezelfde bootsman heeft me ook goed begrip bijgebracht van wat kunst is. Dat is niet eenvoudig hoor, om dat te definiëren. In het Javaans hebben ze niet eens een woord voor kunst. We zijn in een Engelse havenstad, Southfields, en die bootsman, die m'n zee-vader was, zegt: „Jongen, jij moet een ca deautje kopen voor je moeder. Dat is een ontwikkeld mens, dus dat mot geen rotzooi zijn. Dat mot kunst wezen". „Wat is dat dan?", vraag ik. „Dat kan ik je niet vertel len, maar ik kan 't wel zeggen als ik 't zie". Nou, ik met hem mee, hij had m'n centen, dus ik moest wel. Ik heb van alles gezien dat m'n moèder enig zou vinden, een rood glazen bloemenvaasje, een briefo pener met Greetings from South fields, maar die bootsman was heet op het spoor van de kunst. Nou, we hebben 't gevonden. In een winkel tje met snuisterijen, schreeuwt hij opeens: „Jóé, déar". Ik schrok me een aap. Het bleek een glazen scheepje. „Nou Jan, wat vind je d'r van". Ik vond d'r niks van, want je kon nauwelijks zien dat 't een schip was. Waarom is dat nou kunst en die andere dingen niet, heb ik 'm gevraagd. „Jan", zei hij, „dat is heel eenvoudig. Dat scheepje kan je moeder helemaal nergens anders voor gebruiken, dus dat móet kunst zijn". Da's een goede definitie als je ei- even over nadenkt. Want dat zit in het Nederlandse volksbesef, en het zit ook bij de literaire critici inge worteld: als een boek een vertel lend boek is, als het mensen zou kunnen amuseren, kan 't geen kunst zijn. Het oude calvinistische idee: als 't vies smaakt, moet 't goed voor je zijn". Epochemachend „Behalve die bootsman, was de hulp van m'n vader een van de al lerbelangrijkste dingen. Die heeft me aangemoedigd, terwijl m'n moeder handenwringend achter hem stond. En ook de lof die ik als beginnend leugenaar kreeg toege zwaaid van een onderwijzer bij wie ik bijles kreeg omdat ik m'n huis werk niet deed. Ik had al gauw in de gaten dat die man te vangen was met een goed verhaal. Dus die gaf ik 'm. „Epochemachend! Geni aal! Shakespeare!", riep hij. Dus ik hoefde m'n huiswerk niet te doen. Hij is later in een inrichting te rechtgekomen, maar dat was me toen nog niet duidelijk. En mijn be sluit om Nederland te verlaten is beslissend geweest. Dat was een zeer besliste beslissing. Niemand weet dat meer, maar ik had „Hol lands Glorie" geschreven. Dat was tijdens de oorlog het grootste boe- kensucces dat Nederland ooit ge kend had. Ik heb toen nog, voor ik naar Engeland ontsnapte, driehon derd lezingen over dat boek gege ven. De Stadsschouwburg in Haar lem zat negen maal vol. het Con certgebouw in Amsterdam was drie keer uitverkocht. Dat kun je je nu niet meer voorstellen. Maar ik ken de A. M. de Jong en M. J. Brusse persoonlijk. En die hadden allebei één boek geschreven dat hun be kend had gemaakt. „Merijntje Gij- zen" en „Boefje". Dat zal mij niet gebeuren, dacht ik. Wat ik hierna ook schrijf, ik blijf de auteur van „Hollands Glorie". Behalve de ont- snappingsdrang die een Nederlan der toch heeft, wou ik overgaan naar een taal waarin de mensen nooit van „Hollands Glorie" had den gehoord. Het heeft ook jaren geduurd voor ik heb toegestaan dat dat boek in het Engels vertaald mocht worden. Ik wilde carrière maken zonder „Hollands Glorie" en dat is gebeurd. Verder ben ik gewoon Nederlander, want zoiets naturaliseer je niet weg. Alleen, ik ben een soort balling. Dan zeg jij: dat is vrïjwilig. Ja, maar ook niet helemaal". Dus toch pijn om de afstand? De Hartog: „Soms heeft een mens zin om ergens een pijn te hebben. En als ik zoeken moet, dan zoek ik 't daar. Maar 't is niet iets waarvan je zegt: daar kan ik niet van slapen. Maar een pijntje? Ja." BERT JANSMA

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1984 | | pagina 13